B U I T E MA IV D. onzen landgenooten toe. Geneesheeren, vrouwen en mannon, die de uwen kunt verlaten, gaat heen om te verplegen. Die niet vertrekken kan, geve, gevegeld, linnen, katoen, pluksel, watten, flanel, ondergoed, laafmiddelen in bussen en flesschen, instrumenten het is alles welkom! Het Vaderl. deelt weder eenige bijzonderheden mede omtrent de werkzaamheid der van 's fiage uitgegane en 11. Dingsdag te Saarbrücke aangekomen expeditie van het Roode Kruis. De genoemde plaats was zoo vol gekwetsten, dat de verplegers niet in de stad een onderkomen gezocht, maar nabij het station een bivak opgeslagen hadden. Het materieel der expeditie voldeed uitmuntend. Bij de eerste verpleging van een gewonde door een lid der expeditie was het door H. M. de Koningin eigenhandig gemaakte pluksel gebruikt. Men blijft op het zenden van meer personeel en van geld aandringen; ook de voorraad verbanden, enz., zal spoedig aanvulling behoeven. Men schrijft ons van Texel, dd. 23 dezer: „Dezer dagen ontstond er in een logement aan den Burg, tengevolge van verschil van opinie in zake de hedendaag- sche oorlog, een fameuse kloppartij. Iemand, bewerende volbloed Franschman te zijn, is door een voerman, die zijn Pruischgezindheid wilde laten blijken, op klinkende oor vijgen onthaald. Eerstgenoemde was echter over deze gulheid zoo weinig tevreden, dat hij proces-verbaal van een en ander heeft laten opmaken.» i/VVij vernemen dat de hier heerschende ziekte onder de varkens zich hoofdzakelijk tot de lever moet bepalen, daar het reeds bij tal van gestorvene varkens is gebleken, dat de lever was aangestoken." Te Lettelbert had een der melkkoeijen van J. Kuiper een varken, dat in dezelfde wei liep, tot zuigeling aan genomen, tot groote schade van den melkboer, die eerst na eenige dagen de geheime betrekking tusschen koe en varken ontdekte en beiden soJfeidde, hetgeen de koe blijk baar ongezellig vond. In eene tapperij te Hoornaar heeft Zondag nacht een vechtpartij plaats gehad, waarbij verscheidene daar aan wezige personen brandwonden bekwamen, doordien eenige vechtende personen als wapen hunne toevlugt namen tot den op het vuur staanden brijpot en den kokenden inhoud daarvan met volle lepels op den vijand wierpen. Deze Bloest toen het hazenpad kiezen. Te Sneek heeft zich iemand van 83 jaar aangeboden, om als vrijwilliger in het Nederl. leger te dienen. De hoofdveldwachter van Barradeel is jl. Dingsdag met de noorderzon vertrokken, met achterlating van niets dan zijn stok, zijn sabel en zijn montering. In de vorige week liep te Groningen een meisje van zes jaren des middags alleen op straat en werd aangesproken door eene vrouw, die het kind in een steegje lokte en het daar ontdeed van een gouden slotje met bloedkoralen. Het kind begon te 'schreijendoch de vrouw had de tegen woordigheid van geest het kind een cent te geven, waar door het schreijen spoedig bedaarde en de diefegge gele genheid vond, zonder opgemerkt te worden, zich met het gestolene te verwijderen. Jl. Donderdag is zij in hechtenis genomen. Gedurende vijftien maanden heeft in het tuchthuis te Leeuwarden, wegens een misdrijf, waaraan hij thans gebleken is onschuldig te zijn, gevangen gezeten zekere B. Rotgers. Na zijne invrijheidsstelling is te Groningen een inschrijving ten zijnen behoeve geopend, doch in de Prov. Gron. Crt. komt, onder dagteekening van den 19 dezer, een brief aan de redactie voor, waarin Rotgers verklaard, elke particuliere geldelijke tegemoetkoming voorshands af te wijzen, doch zich aanbevolen te houden, indien er iemand mogt zijn, dio hem werk zou willen verschaffen. Aangekomen schepen te Batavia vóór 5 Augustus: Cornelia, Cornelis Gips, Cornelis Smit, Maria Elisabeth, Passaroeang en Gijsbertus Hermanus. Vertrokken: Jonge Jan. F r p n k r ij k. De Keizer te Reims en de Keizerin in de Tuileriën worden meer en meer verlaten en veronachtzaamd. Zij worden niet meer geteld en het bestuur van zaken is in handen van Palikao, Bazaine en Trochu. Het keizerlijk kwartier is droevig en stil. De Keizer vertoont zich niet. Na zijne aankomst in het kamp is hij door niemand gezien. Een Parijsch journalist ontmoette op het pad, dat naar het keizerlijk paviljoen voert, den keizer lijken Prins met zijn stalmeester. De Prins was in uniform en met de militaire medaille versierd. Hij zag er uit als een knaap van zijn leeftijd, vrolijk en opgeruimd. Na een eindwegs te zijn voortgewandekl, ging hij door eene weide en zette zich neder op den kant eener sloot, met den rug naar het water, en vermaakte zich met het maken van figuren in de aarde. Men leest in den Constitutionnel </Eene barbaarsche handeling, die door de landlieden van Dordogne is gepleegd, eischt eene even krachtige als snelle bestraffing. Op het bloote vermoeden dat bovendien ongegrond was dat de heer de Maillard symphatie had voor Pruissen, dreigden een twintigtal heethoofden hem met den dood en hij ontkwam te naauweruood aan hunne blinde woede. Daarna kiest die bloeddorstige bende een ander slagtoffer en de heer Alain de Moneys, een uitnemend jongman, zachtaardig, niemand leed berokkenend, geacht en bemind bij al zijne medeburgers, valt onder hare slagen, waarna zijn lijk, verminkt, bloedend, afgrijsselijk om te zien, door de moordenaars-horde wordt verbrand. vin een land als het onze kunnen zulke afschuwelijke gewelddadigheden niet worden geduld. Niemand mag zich zelf regt doen en zoo men iets kan vergeven aan de vader landslievende afdwaling van domme en grove boeren, dan behoort ook het leven der burgerij tegen dergelijke aan slagen beveiligd te worden. Wij verzoeken dientengevolge, dat het regt zijn loop hebbe en dat, op Fransch grond gebied, de menschelijkheid niet meer zulke stuitende belee- digingen onderga.» De Moniteur de la Flotte behelst eene opgave der tot den 13den Augustus door de Fransche kruisers prijs gemaakte Duitsche koopvaarders. Het aantal daarvan bedraagt in het geheel tien, waarvan er twee in Algerijnsche, de overige in Fransche havens zijn opgebragt.. Volgens de Figaro is niet Prins Albert, de zoon, in een der gevechten van jl. Dingsdag gesneuveld, maar diens vader, Prins Frederik Hendrik Albert, de jongste broeder van den Koning van Pruissen, geboren 4 October 1809. /Arm Frankrijk zegt Ed. About, „het heeft alles veroorloofd en alles vergeven aan een man, die eerst sprak ,/het keizerrijk is de vrede!» en die vervolgens zeide //het keizerrijk is de roem en de overwinning, de herzie ning van schandelijke tractaten, de wijziging der grenzen, de oorlog van beginselen, de oorlog van belangen, de oorlog op avontuur, maar de steeds gelukkige oorlog en het prestige van den Franschen naam, dat dag aan dag schitterender wordt. Frankrijk heeft alles geloofd wat men het zeide; het heeft aan de stem van zijn meester geloofd, zooals het geloofde aan de belangeloosheid van Morny, de deugd van Troplong, het genie van Rouher en het liberalismns van Ollivier. Welk een ontwaken! Thans is het Keizerrijk de nederlaag door de onbekwaamheid der aanvoerdershet is de paniek der generaalshet is de vijandelijke inval met al zijn nasleep van smart en ellende; het is de Pruissische soldaat, die als heer en meester rondloopt in drie of vier departementen, na een veldtogt van acht dagen »De schande, waaronder wij stikken, zal weldra door de ellende vermeerderd worden. Ave Caesar! Men heeft wel gedaan met de Keizerlijke verantwoordelijkheid in de constitutie van Ollivier te behouden. Omtrent de verdediging van Parijs deelt de Public mede, dat er vele duizenden pompiers in die stad zijn aan gekomen, meestal oud-militairen, die met den besten geest zijn bezield. De douaniers vormen een corps van 9000 man, de boschwachters 2 regimenten, ieder van 3000 man. Het legercorps onder generaal Yinoy is 60,000 man sterk. Aan meel is er in gewone tijden voor 40 dagen genoeg in de stad; thans is er reeds voor 60 dagen en ieder dag wordt de voorraad grooter. Een groote bakkerij is in het hotel der invalieden ingerigt en men heeft molens binnen de stad in werking gebragt, die dagelijks 3000 zak malen. De gemeenteraad is permanent werkzaam en zorgt dat alles geregeld, snel en eerlijk gaat. Edmond Texier verhaalt in den Siècle het volgende: „Terwijl het Fransche leger nabij Longeville met het Duitsche slaags was, bevonden de Keizer, de Kroonprins en Prins Napoleon zich in eer, herberg, onder het bereik van het vijandelijke vuur. Indien de Pruissen dit hadden kunnen vermoeden, dan zou het huis een hunner mikpunten zijn geweest. Toen het gevaar een oogenblik dreigend werd, liet de bevelvoerende maarschalk den Keizer waar schuwen op zijne hoede te zijn. De drie vorstelijke per sonen verlieten hunne schuilplaats; maar langs welken kant hen te redden? Al de omstreken waren door Pruissische troepen omsingeld. Een gids bood zich aan, den Keizer en de Prinsen door de wijngaarden heen te geleiden; dit aanbod werd aangenomen en zoo liep het viertal gedurende eenige uren op twee mijlen afstand van het vijandelijke leger, totdat de vlugtelingen, uitgeput van vermoeijenis en halfdood van angst, Verdun bereikten, vanwaar zij zich naar Chalons begaven.» Volgens den Figaro is order gegeven door den heer Aifred Blanche, prefect van de Seine, om te beginnen met het omhakken van het Bois de Boulogne en is Zaturdag morgen een aanvang genomen met dit werk, dat Parijs berooven zal van een zijner grootste aantrekkelijkheden. De boomen waren wel is waar niet zeer groot, doch voor het meerendeel reeds 15 a 30 jaren oud, zoodat Frankrijks hoofdstad gedurende vele jaren het lidteeken zal toonen van de ontvangen wond. Parijs is bijna onkenbaar geworden, in eenige weken. Lieve Hemel, welk eene verandering! roept Ed. About in zijn Dagboek uit. Denkbeelden, gewoonten, kleedij, bezig heden, 't is al veranderd. Ik heb Parijs jl. Dingsdag ochtend terug gezien, zegt hij en vervolgt o. a. aldus 't Was diep gedrukt, maar ferm, vastberaden in zijn ongeluk. Jong en oud oefent zich in den wapenhandel. Ik heb een lid van het instituut, een conciërge en een lustigen kwant gezamentlijk een les zien nemen in het hanteren van het chassepot. De Parijsche bevolking had dusverre slechts zenuwen; zij wil voortaan ook spieren hebben. //Parijs is, in staatkundigen zin, met reuzenschreden vooruitgegaan. Het bemoeit zich niet met politiek. Over binnenlandsche aangelegenheden wordt geen strijd gevoerd tegenover den vijand hebben alle partijen een wapenstil stand gesloten. De staat van beleg wordt zonder morren geduld. De portefeuille wordt aan Z. Exc. Clément Duver- hois niet betwist. Parijs staat der regering alles toe, tot dat de Pruissen uit het land zijn. Gambetta reikt de broederhand aan Palikao. Ziedaar, in weinig woorden, het zonderling staatkundige leven, dat men hier leidt, uit gedrukt. Eerlijk gaat men in alles te werk. In de pro vinciën, en vooral in de provinciën die door den vijand bezet zijn, is men nog niet tot die hoogte opgeklommen. Daar heeft de bevolking twee verwenscliingen op de lippen de ééne geldt de Pruissen, de andere de bewerkers van den oorlog. Toen ik het misnoegen uitdrukte, dat het staatkundig en wijsgeerig Parijs voor dit oogenblik ter zijde stelt, heb ik als een echte provinciaal gesproken. Wanneer de vijand verdreven zal zijn, zal men afrekenen. Die wijsheid ver dient bewondering; zóóver waren wij nog niet gekomen. Indien dit kloeke inzigt verder onzen toestand beheerscht, dan zullen de zaken vrij wat vereenvoudigd worden; dan zal het einde van de groote crisis worden verhaast. Aan de vermaken, die vroeger het dageliikseli brood der Parijsche bevolking waren, wordt niet meer gedacht. Er is geen tijd, geen zin voor amusementen. Men steekt de handen uit, men werkt, men denkt na. De hoofdstad van Europa, waar Haussmann alle smul- en, drinkebroers, alle reislustigen heenlokte, heeft in weinig dagen een Spartaansch voorkomen gekregen. De schouwburgen zijn gesloten; neen, een vier- of vijftal zijn nog geopend; maar zij spelen voor ledige banken. De kleeding is somber en eenvoudig gewordeneen opzigtig kleed heeft op de menigte de uitwerking van een valschen toon in een orehest. Om de schets te voltooijen van deze verandering, waarop wij trotsch kunnen zijn, die wij als een gelukkig verschijnsel mogen begroeien, moet ik nog zeggen, dat Parijs, kortelings al te rijk, eensklaps arm is geworden. Al die effecten, die blaauwe, roode en groene papieren, welke de heer Rouher gezamentlijk op 40 milliards heeft geschat, zijn tot hunne wezenlijke waarde gezonken. Zelfs het bankbillet heeft de waarde-vermindering ondergaan, die een noodza kelijk gevolg is van zijn gedwongen koers. Goud- en zilver geld is schaarsch geworden, elk bewaart het weinige, dat hij er van bezit, voor den kwaden dag die komen kan.' Een gansche bevolking, in hare dartelheid gewoon haar kapitaal te verteren, bij voorbaat te genieten, misbruik te maken van het crediet, gaat aan de toekomst denken, wordt op eenmaal zuinig en keert terug tot de eenvoudigheid, welke de kracht uitmaakte van onze voorvaderen en waarin ongelukkiglijk, de kracht gestegen is van onze vijanden! Wij waren, 20 jaren lang, te rijk; of liever, wij meenden het te zijn. De weelde was eene behoefte geworden, zelfs voor hen die door de fortuin slechts karig waren bedeeld. De parvenu's voerden de boventoon. Het was bijna schande minder dan 100,000 francs jaarlijks te verteren. De oorlog heeft de armoede in eere hersteld. Men durft nu te voet uitgaanmen aarzelt niet meer zijne vrienden aan tafel te onthalen op aardappelen en een stuk ossenvleesch. Welk een verandering! Nog voor korten tijd zou de minste burger te Parijs zijn reputatie als fatsoenlijk man verloren hebben, indien hij zijne gasten geen Chainbertin of Chateau Yquem (met valsche étiquetj en en een (quasi) getruffelde faisant voorzette. Leve de ellende, indien zij ons verstan diger en tevens kloeker maakt! Parijs begint tot het inzigt te komen, dat men heel goed zonder truffels kan dineren, en dat eene vrouw er even goed uitziet in een kleed van 50 frs. als in een gazen omhulsel van 30 louis d'or. Wij zullen bij het einde dezer crisis beter zijn, dan we bij het begin waren. Frankrijk zal in diepte gewonnen hebben, zonder iets in oppervlakte te hebben verloren.» (N. R. Ct.) De vlugt van Keizer Napoleon van Metz naar Verdun wordt door een ooggetuige aldus beschreven "Ongeveer een uur vóór het aanvangen van den strijd (te Pange, 10 Aug.) ging de Keizer op weg, onder geleide van een bataillon grenadiers en twee regimenten Afrikaan- sche jagers. Een Pruissische divisie achtervolgde hem op slechts weinige uren afstand. In zes uren was de weg van Gravelotte naar Verdun afgelegd. Onderweg maakten de grenadiers zich meester van verscheidene rijtuigen, opdat hunne achterblij venden niet in handen van den vervolgenden vijand zouden vallen. Dadelijk na zijn aankomst te Verdun, begaf zich de Keizer naar het station. Hij was vergezeld van zijn zoon, wiens aanzien medelijden inboezemde. Het arme kind zag er doodelijk vermoeid uit, mager en ziekelijk; slechts een waggon 3de klasse was beschikbaar; de Keizer nam met zijn zoon daarin plaats, dronk een glas wijn, dat de stations chef hem op zijn verzoek gebragt had, en de trein stelde zich in beweging. Het vertrek des Keizers was roerend. Het gelaat van Z. M. teekende eene diepe somberheid en moedeloosheid. Hij deed zijn best om kracht in zijn stem te leggen; doch zijn ligchaam was blijkbaar geknakt. Het gevolg des Keizers heeft zich moeten tevreden stellen met een plaatsje in de beestenwagens. En wie een bundel stroo kon magtig worden om op te liggen, rekende zich bijzonder gelukkig. Ik zag dezer dagen, zoo schrijft de berigtgever van een Parijsch dagblad, eenige zusters van liefdadigheid naar het leger vertrekken. Dit herinnert mii hoe ik, na den oorlog in de Krim, te Colmar een groot aantal zusters van liefdadigheid zag plaats nemen in den waggon, waarin ook ik mijne reis vervolgde. Onder haar bevond er zich eene, die nog jong was en er allerliefst uitzag. Zij nam plaats met nedergeslagen oogen en met den blos van zekere verlegenheid op het gelaat. Ik dacht dat het eene novice was, die men naar een klooster bragt, toen ik eensklaps op haar borst naast een koperen crucifix het kruis van het legioen van eer zag schitteren. Terzelfder tijd bemerkte ik, dat het meisje slechts één arm had. Een oud, achtens waardig man had beide opmerkingen waarschijnlijk ook gemaakt, want ik hoorde hem vragen: ,/Gij zijt in de Krim geweest, ma soeur!» Op het bevestigend antwoord, ontstond een gesprek, waarin ik haar het volgende hoorde verhalen: „Het was bij .Alma, na den veldslag, toen ik in mijne nabijheid onder een boom een diepen zucht hoorde en eene hand boven het gras zag uitsteken, als om mij te roepen. Ik begaf mij daarheen en vonu een Russisch officier, die zwaar gewond was. Ik wilde zijne wonden verbinden, maar met een treurigen glimlach gaf hij -mij te kennen, dat dit niet meer noodig was. Toen bragt ik mijn crucifix aan zijn mond, doch de stervende kuste het crucifix niet, maar...» uWelnu?» vroeg de tegenover haar gezeten grijsaard, die de zuster van liefdadigheid het eerst had toegesproken. //Maar hij kuste mijne hand,» zeide het lieve meisje, terwijl zij haar sluijer liet vallen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 2