1870. N°. 126. Vrijdag' 21 October. 28 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Vaststelling der 274ste Staats-Loterij. GEMEENTERAAD. BINNE£LA1VD. HELDERSUHE E\ MEI WEDIEPER COURANT, f,Wij huldigen het goed e.,; Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zatürdag namiddag. Abonaementspr^js per kwartaalf 1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prys der AdvertentiënVan 14 regel, 60 cent elke regel meer 15 cent. Groote letter, of vignetten worden naar plaatsruimte berekend Per eersten trein van den Helder vertrekt Woensdag den 86 dezer over Marseille de inail naar Oost-Indië, China en Japan. Haandag den 31 dezer vertrekt, per laatsten trein van den Helder, de West-Indische mail over Southampton. Het GEMEENTEBESTUUR van den HELDER brengt ter openbare kennis, dat, bij resolutie van Z. Exc. den Minister van Financiën van den 29 September 11., No. 66, krachtens de daartoe door den Koning verleende magtiging, is vastgesteld de 274ste Staats-Loterij, bestaande uit 20,000 loten, 10,000 prijzen en 2 prcmiën, overeenkomstig het plan aan de resolutie gehecht. Beide stukken, geplaatst in de Staatscourant, zijn voor belanghebbenden aan de Secretarie der gemeente ter lezing nedergelegd. Het Gemeentebestuur voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 19 October 1870. L. VERHEY, Secretaris. Zitting van Dingsdag den 18 October 1870. Voorzitter de heer Burgemeester. Tegenwoordig 14 leden; afwezig de lieeren van Kelckhoven en Zur Mühlen, beiden wegens ongesteldheid. De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. Aan de orde is de vaststelling der begrooting voor 1871. De commissie van rapporteurs, bestaande uit de heeren Jauzen, Groen eu Braaksma, doet, bij monde van laatstgenoemde, verslag van bet onderzoek der begrooting, hetwelk in de afdeelingen heeft plaats gehad en van de bespreking der gemaakte opmerkingen met Burgemeester en Wethouders. Belangrijke bedenkingen en aan merkingen zijn niet in het midden gebragt. Na het opmaken der begrooting is gebleken, dat Hoofdstuk II der Uitgaven met f 50 en Hoofdstuk IV met f 500 kunnen worden verminderd, tengevolge waarvan de som, voor Onvoorziene Uitgaven uitgetrokken, met f 550 kan worden verhoogd. Overigens was nog de wensch geuit naar voortgang met de bestrating der Achter-Binnenhaven, waartoe vroeger besloten was, maar welk werk thans bij de bestrating der Vroonstraten moest achterstaan. Wat de noodzakelijkheid eener spoedige uitvoering betreft, werd, door B. en W. en de commissie van rapporteurs, de bestrating der Vroonstraten als meer dringend beschouwd, dan die van de Achter-Binnenhaven; terwijl ook de zijstraten in de Nieuwstad een nog grootere behoefte hebben aan verbetering van den weg. De begrootingen van het Algemeen Armbestuur en van bet Weeshuis hadden tot geene opmerkingen aanleiding gegeven. Die van de Schutterij, waarin de ten vorigen jare voorgestelde verbooging der tractementen, van den adjudant-onderofficier met f 50 en van de 4 hoornblazers ieder met f 12, was mede onderzocht. De bij herhaling voorgedragen verhoogingen vonden ook thans geen bijval en werden in geen der afdeelingen ondersteund. Overigens had men ook tegen deze begrooting geen bedenkingen. Nadat de Voorzitter dank had gebragt aan de commissie van rapporteurs, werd overgegaan tot de behandeling der onderdeelen van de begrooting der gemeente. De verschillende hoofdstukken werden achtereenvolgens goed gekeurd. Bij Hoofdstuk VII (Armwezen) werden de volgende subsidiën toegestaan, als aan het Burgerlijk Armbestuur f 10,400 en aan het Algemeen Weeshuis f 11,400. Bij de behandeling van den post voor nieuwe bestratingen werd gelezen een adres van onderscheidene ingezetenen, allen bewoners van de Binnenhaven en Achter-Binnenhaven, houdende verzoek om voortzetting der bestrating der Achter-Binnenhaven, waarvan alleen het gedeelte tusschen de Watersteeg en den mond van het Heldersch Kanaal onbestraat is gebleven. Zij wijzen op het druk verkeer in dat deel der gemeente en op het ongerief, dat door den tegen- woordigen toestand van den weg daar ter plaatse wordt teweeggebragt. Zij herinneren, dat in der tijd bepaald is, dat jaarlijks een deel van de Achter-Binnenhaven zou bestraat worden en dat zij met het oog op de noodzakelijkheid om den weg in de Vlamingstraat te verbeteren, niet hebben aangedrongen om tegenover dat nuttig werk de voorkeur te hebben. Thans meenen zij evenwel, dat hun verzoek zeer billijk is te achten. De Voorzitter erkent, dat, wat bestrating betreft, dit deel der gemeente de oudste regten heeft. B. en W. en de commissie voor de gemeentewerken sluiten daarvoor niet het oog, maar zijn overtuigd, dat de modderpoel in de beide Vroonstraten meer dringend ver betering eischt en minder uitstel lijden kan. Spreker is er niet tegen om zoo spoedig mogelijk met de bestrating der Achter- Binnenhaven voort te gaan, zoodra de geldmiddelen daartoe in staat stellen. De heer de Lange is het volkomen met den Voorzitter eens, dat de bestrating in het Land moet voorgaan. Hij wijst er op, dat het deel der Achter-Binnenhaven, hetwelk thans nog moet worden ■bestraat, niet geheel is bebouwd en slechts eene rij huizen heeft, waarlangs een goed voetpad is aangelegd. De Vroonstraten daaren tegen zijn aan beide zijden bebouwd en daar is niet, zoo als aan de Binnenhaven, een goede rijweg in de onmiddelijke nabijheid aan de voorzijde. De heer Berghuijs ondersteunt zeer den inhoud van het adres. Hij herinnert aan het vroeger gemaakt besluit om geregeld voort te gaan met de bestrating der Achter-Binnenhaven. Hij wijst op de riolen, die er aangelegd zijn met het oog op de weldra te wachten bestrating en die nu een nadeeligen stank veroorzaken. Hij doet uitkomen, dat er, wat bestrating betreft, nog veel te doen i9 in deze gemeente, en als men nu aan de Achter-Binnenhaven op al die werken moest wachten, dan zag het er ongelukkig nit. Hij merkt verder op, dat de straat aan de voorzijde der Binnenhaven is een rijksweg, waaraan de gemeente niets betaalt en dat zij dus wel iets mag doen ten gerieve der bewoners van dien omtrek. De Voorzitter beantwoordt den heer Berghuijs met te wijzen op de bijzondere omstandigheden, die zich sedert het besluit tot bestrating van het bedoelde deel der gemeente hebben voorgedaan. In weinige jaren zijn de straten in het Land ontstaan en de dringende noodzakelijkheid om in den toestand van den weg aldaar verbetering te brengen zal wel door niemand worden ontkend. De heer Hugenholtz dringt mede aan op het toestaan van het verzoek, in 't adres vervat. Hij vindt het vreemd met de bestrating van de Achter-Binnenhaven te beginnen, dit te vervolgen en niet te beëindigen. Was die bestrating niet zeer noodig geweest, me* zou er dan niet mede zijn aangevangen. De heer Graat stelt zieh de vraag: waar is de bestrating het eerst en het meest noodig? En dan erkent hij, dat dit het gevil is in de Vroonstraten. Hij vereenigt zieh volkomen met hetgeen omtrent deze aangelegenheid in het rapport der commissie voor het onderzoek der begrooting is gezegd. De heer Janzen deelt in het gevoelen van den heer Graat. Hij wijst tevens op de groote behoefte aan bestrating in de Nieuwstad, waar niet, zooals aan de Achter-Binnenhaven, de grond den geheelen dag door de zon wordt beschenen en dus de toestand veel ongunstiger is, terwijl de straten aan beide zijden zijn bebouwd. In die straten is evenwel nog niets gedaan tot verbetering van den weg. Het voorstel, vervat in het bovenbedoelde rapport, om in de eerste plaats tot de bestrating der Vroonstraten over te gaan, wordt hierop in stemming gebragt en aangenomen met 12 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren Hugenholtz en Berghuijs. Door deze beslissing is dus afwijzend beschikt op het adres door bewoners van de Achter-Binnenhaven ingediend. De begrooting wordt daarop geheel in stemming gebragt en met eenparige stemmen vastgesteld iu ontvangst en uitgaaf tot een gelijkelijk bedrag van f 173410.70$. Evenzoo worden met algemeene stemmen vastgesteld de begrooting van het Burgerlijk Armbestuur en die van het Algemeen Weeshuis, de eerste tot bedrag van f 11,000, de laatste van f 14045.87 in ontvangst en uitgaaf. Verder werd behandeld de begrooting der ontvangsten en uit gaven der dienstdoende Schutterij. De voorgestelde verhoogingeu der jaarwedden voor den adjudant-onderofficier en de 4 hoornblazers werden ook nu verworpen en de begrooting verder goedgekeurd tot een bedrag in ontvangst en uitgaaf van f 1389.50. Voor kennisgeving worden aangenomen de navolgende mede- deelingen des Voorzitters. a. Dat bij de op 10 dezer gehoudene verificatie van de kas en de boeken van den gemeente-ontvanger een en ander is in orde bevonden, terwijl zich in kas bevond de som van f 48213.58$; b. Dat de door den Schuttersraad ingezonden rekening en ver antwoording over 1869 is ingekomen en ter inzage voor de leden ter Secretarie zal worden nedergelegd, om in eene volgende vergadering in behandeling genomen te worden; c. Dat uit de in eene vorige vergadering opgemaakte lijst van candidaten voor leden van het collegie van zetters als zoodanig zijn gekozen de heerenD. de Lange, W. J. Maalsteed, C. Berghuijs, C. Abbenes, mr. D. P. H. Aberson en L. Jelgersma, welke heeren reeds hunne aanstelling ontvangen en de benoeming aangenomen hebben; en d. Een schrijven van den heer Commissaris des Konings in deze provincie, houdende mededeeling, dat de aangevraagde stort- gronden aan het Noordhollandsch kanaal niet kunnen worden afgestaan aan de gemeente om daarop een mestbelt te plaatsen, uithoofde bedoelde gronden moeten worden beschikbaar gehouden voor eene eventuele verbetering van het Kanaal. In dat schrijven wordt verder medegedeeld, dat de hoofd-ingenieur van den Waterstaat in deze provincie, ter tegemoetkoming in het bezwaar, den raad geeft een paar bakken aan te schaffen, waarmede het vuilnis, enz. onmiddelijk naar buiten de gemeente kan worden vervoerd, waar het tot bemesting kan worden gebruikt, of dat anders dat vuilnis, naar buiten de haven gevoerd, in zee kan worden gestort. Met het oog op de op Dingsdag 25 dezer te houden verkiezing voor een lid van de Tweede Kamer en een lid van den Gemeenteraad, worden benoemd tot leden van het stembureau de heeren de Lange en Groen en tot plaatsvervangende leden de heeren Maalsteed en B*rghuijs. Er wordt gelezen eene missive van mejufvrouw G. A. van der Burgh, hoofdonderwijzeres alhier, houdende mededeeling, dat het onderwijs aan hare inrigting, om te voldoen aan de eischen des tijds, zal behooren te worden uitgebreid; dat het onderwijs in de kennis der natuur zal worden gegeven door den heer A. J. Leijer, op bepaalde uren, in een der lokalen der Werkinrigting alhier, doeh dat hierdoor verhooging van subsidie of verhooging van schoolgelden zou noodzakelijk worden, waaromtrent zij voor lichting vraagt, omdat, ingeval zij tot verhooging van schoolgeld zou moeten overgaan, daartoe de toestemming van den Raad zou noodig zijn. De Voorzitter stelt, namens het Dagelijksch Bestuur voor, met het oog op het nut van dit onderwijs, daarvoor 's jaarlijks f 150 toe te staan, welke som hij meent, dat bij de tegenwoordige behoefte aan middelbaar onderwijs voor meisjes zeer goed besteed zal zijn. De heer de Lange bestrijdt dit voorstel. Hij doet opmerken, dat alle belastingschuldigen aan die som moeten bijdragen, terwijl slechts eenigen in de gelegenheid zijn er van te profiteren. Zijns inziens moeten, als dat onderwijs noodig is, de ouders der leerlinge* de meerdere kosten dragen. De heer Graat antwoordt met te wijzen op de belangrijke subsidie aan de jongensschool van den heer Blok toegekend. Ook ten aanzien dier school zou het bezwaar van den heer de Lange geldig zijndaar profiteert ook niet iedereen voor zijne kinderen van. En wordt nu ten behoeve van de opleiding der jongens een vr(j belangrijke som toegestaan, dan mag men niet opzien tegen de voorgestelde uitgaaf in het belang van de meisjes. De heer Hugenholtz is mede voor het voorstel van B. en W. Hij ziet niet in, waarom men niet evenzeer in de behoefte van deze school zou voorzien als men zorgt voor de gemeente-scholen. In stemming gebragt, wordt bedoeld voorstel aangenomen met algemeene 9temmen op 1 na, die van den heer de Lange. De Voorzitter deelt mecjp, dat hij nog had verwacht de ontvangst van een brief van het bestuur van het Artillerie-Vrijkorps, doch dat die missive op het oogenblik nog niet bij hem is ingekomen. Daar de inhoud bij hem niet bekend is en geen der leden er iets van weet, wordt de ontvangst dier missive tegen de volgende zitting tegemoet gezien. Bij de gewone rondvraag wordt het woord verleend aan den heer de Breuk. Spreker wijst op het Reglement tot den afslag van visch in deze gemeente, hetwelk slechts voorloopig voor zes maanden is in werking gesteld. Die tijd is thans reeds verstreken; hij vraagt dus of het Dagelijksch Bestuur niet zou overgaan om eene definitieve regeling van dat onderwerp in het leven te roepen. De Voorzitter verzekert, dat er reeds voorbereidende maatregelen zijn genomen om eenige wijzigingen in dat Reglement aan te brengen en dat die zaak eerlang voor goed zal geregeld worden. De< heer de Breuk herinnert zich de mededeeling van den Voor zitter van zoo even, dat eene som van f 48,000 renteloos in de gemeente-kas ligt. Hij geelt in overweging om, daar die som nog niet dadelijk noodig is, haar ten bate der gemeente zoolang te beleggen. De Voorzitter meent te weten, dat in onderscheidene andere gemeenten zulk eene belegging der in kas zijnde gelden plaats heeft, en antwoordt den heer de Breuk, dat hij van den gegeven wenk gebruik zal maken, om te overwegen of en op welke wijze daaraan uitvoering zou kunnen worden gegeven. Niemand der leden vraagt meer het woord; de vergadering wordt door den Voorzitter voor gesloten verklaard. HELDER en NIEUWEDIEP, 20 October. De Fransche vloot is wel noordwaarts gestevend, doch schijnt geen plan te hebben om de koopvaardijschepen des vijands eenig leed te doen. Men zal welligt inzien, dat het geroofde niet als bate beschouwd zou kunnen worden, daar de Duitschers bij het tot stand komen des vredes de toegebragte schade niet zouden verzuimen in rekaning te brengen. De oorlog duurt inmiddels voort en te vergeefs ziet men dagelijks uit naar voorteekenen van een naderenden vrede. Te vergeefs verwacht men hulp van de onzijdige mogend heden, die voor alsnog geen reden hebben gevonden om rogtstreeks tusschen beiden te treden. Du Britsche minister Cardwell verklaarde dezer dagen, dat, indien zich de gelegenheid voordoet, daarvan wèl partij zal worden getrokken, doch dat de Britsche regering geen olie in het vuur wil werpen dat zij wenscht te blusschen. Of nu ook het voorstel, dat door de Times gedaan wordt ontmanteling der vestingen in den Elzas en in Lotharingen, een middel ter bevrediging zou kunnen zijn, wij meenen zulks te mogen betwijfelen. De kabinetten van Petersburg en Weenen moeten, even als dat van Londen, ernstig gezind zijn om in het belang van het herstel des vredes de noodige stappen te doen, maar zij achten het oogenblik, daarvoor geschikt, thans nog niet gekomen. Hoe verschrikkelijk zulks ook zij, het is zoo, eerst schijnen er nog wel tal van meerdere offers aan den oorlogsgod gebragt te moeten worden, eer de strijd- voerenden er toe kunnen besluiten de wapens neder te leggen. Wel heeft de vernietiging van het leger der Loire en de ervaring dat de zaamgebragte Fransche troepen verre, zeer verre voor de welgeoefende Duitsche leger benden moeten onderdoen, het uitzigt verlevendigd, dat de Franschen, eindelijk den strijd moede, de bemiddeling zullen inroepen van de regeringen der onzijdige groote mogend heden om wapenstilstand of vrede te verkrijgen. Manifesten als dat van Victor Hugo zijn echter weinig geschikt om den Franschen in gepaste nederigheid te oefenen. Wij vernemen, dat het plan is gevormd en reeds stappen zijn gedaan om alhier te vestigen een entrepot voor de Nederlandsche stoomvaart-maatschappij, wier booten eene geregelde dienst zullen onderhouden tusschen ons vaderland en Indië, langs het Suez-kanaal. De Rott. Ct. meldt, dat de Argus jl. Maandag weder uit zee te Vlissingen is teruggekeerd, omdat het schip lek

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1