STATEN-GENERAAL.
BUITENLAND.
het overtollige vee ontdoet, dit jaar eerst den 7 November,
en alzoo ongeveer een week later dan gewoonlijk, gehou
den zal worden. Wanneer niet spoedig eene gunstige
wending in de weersgesteldheid komt, dan zal vóór de
groote markt nog veel vee gestald moeten worden. (D.);S
Ofschoon het slagveld geheel is opgeruimd, heeft men
evenwel ruimschoots gelegenheid, voor weinig geld, eenige
bijzonderheden, die gevonden zijn op de pleinen en in de
nabijheid van Sedan, aan te koopen. De gesneuvelden
zijn in circa 100 voet lange groeven begraven, waar een
zich hier en daar bevindend stokje met een papiertje de
plaats aantoont, waar een kolonel of kapitein begraven ligt.
Het dorp Bazeilles, dat door de Beijeren geheel is ver
woest en verbrand, is nog daar, om het spoor aan te wijzen
waar langs de Duitsche troepen hunnen zegevierenden
togt hebben vervolgd.
In den Hoekschen Waard zijn een aantal menschen,
Buitendijck heetende, of die familie-leden hebben van dien
naam, lekker gemaakt met het uitzigt op een erfenis van
87 millioen, zijnde met de renten, de nalatenschap van
A. H. Buitendijck en A. de Gruijter. Alle regthebbenden
daarop werden bijeengeroepen tot eene vergadering te
Botterdam, waarvoor elk 3 moest storten. Er kwamen
er 400, deels behoeftige menschen, bijeen. Zij, die zich
later aanmeldden, mogten ook nog 3 betalen. Binnen
2 maanden zou het geld verdeeld worden.... Er zijn er
6 verloopen en niemand hoorde nog iets van de erfenis.
Te Utrecht is gisteren een feestelijke maaltijd gehouden
door de overgeblevenen van de Utrechtsche schutters, die
40 jaar geleden, tijdens den opstand van België, naar de
zuidelijke vestingen des lands opgetrokken zijn.
Reeds voor eenigen tijd zijn uitgebreide opnemingen,
in verband met de havenwerken, te Vlissingen in aanleg,
bewerkstelligd. Thans verneemt men, dat die in verband
staan jnet een door de hh. Hope Loudon c. s. gedane
aanvraag tot concessie ter uitbreiding dier havens, aanleg
van dokken, enz., tevens bevattende de exploitatie dezer
uitgebreide onderneming. De toenemende handelsbeweging,
die zich naar Vlissingen verplaatst, belooft dit plan een
schoone toekomst. Men wil, dat ook van andere zijden
dergelijke concessiën zijn aangevraagd. (Hbl.)
In handen van eenige scheikundigen te Middelburg is
gesteld een brood, aangeboden door den Dortschen bakker
Van der Toom, dat zonder gist gebakken, geheel het
voorkomen heeft van een gewoon brood. De stof, die de
gist vervangen heeft, kost, volgens den uitvinder, niets,
doch is zijn geheim.
Jl. Zaturdag is te Leeuwarden op 71jarigen leeftijd
overleden Mr. Sjuck van Weideren Baron Rengers, laatstelijk
lid der Gedeputeerde Staten dier provincie. In een tal
van verschillende betrekkingen, waaronder die van lid der
Eerste en Tweede Kamer, had de overledene zich aller
hoogachting verworven.
In het volgend jaar zal te Groningen het 25jarig
bestaan van het Landhuishoudkundig Congres worden gevierd.
Aan den gemeenteraad is het voorstel gedaan een crediet
van 3000 te openen aan de commissie, die met de rege
ling der feestelijkheden is belast.
Middelstum, een dorp in Groningen, krijgt een tweede
lantaarn, omdat iemand door de duisternis bijna verdronken is.
Tweede Kamer.
De jongste Kamer-zittingen zijn uitsluitend toegewijd
geweest aan de behandeling der begrooting voor Nederl.
Oost-Indië, dienst 1871. In de zitting van Dingsdag jl.
is Hoofdstuk II (Uitgaven in Indië, tot een bedrag van
ongeveer 88| millioen) met 38 tegen 28 stemmen aange
nomen. Vervolgens is in behandeling genomen Hoofdstuk I
(Uitgaven in Nederland).
In de avondzitting van Dingsdag is dit Hoofdstuk met
39 tegen 23 stemmen aangenomen. Daarna werd de wet
op de middelen aangenomen; middelen in Nederland met
46 tegen 16 en die in Indië met 41 tegen 17 stemmen.
Uit het zeer uitvoerig verslag der afdeelingen over het
Hoofdstuk Oorlog der staatsbegrooting blijkt, dat in twee
afdeelingen op den voorgrond was gestelddat deze
begrooting niet met juisheid beoordeeld kon worden, zoo
lang de Kamer niet in de gelegenheid was gesteld, kennis
te nemen van de wijze van besteding van het crediet van
4 millioen gulden, bij de wet van 24 Julij 1870 (Staats
blad no. 141) toegestaan.
Het eindcijfer zelf gaf tot beschouwingen van verschillenden
aard aanleiding. Eenige leden verklaarden, tegen de som
zelve van 14 millioen geen bezwaar te hebben, maar wel
tegen die som, beschouwd in verband met het resultaat,
hetwelk daardoor verkregen werd. Zij zouden des noods
in een zoo hoog cijfer voor de begrooting van Oorlog
kunnen berusten, indien men hun aantoonde, dat, ten koste
dier opofferingen, de onafhankelijkheid des lands inderdaad,
voor zoo veel doenlijk, verzekerd kon heeten. Maar de
meening was bijna algemeen, dat, bij den tegenwoordigen
toestand van ons krijgswezen, aan eene verdediging naauwe-
lijks te denken viel. Indien men toch lette op de kolossale
strijdkrachten, waarover de groote mogendheden heden ten
dage beschikken, en op de groote snelheid, waarmede deze
tegen een vijandelijk land kunnen worden aangevoerd, dan
scheen het inderdaad voor een kleinen staat als Nederland
eene hopelooze onderneming om zich tegen overmagtige
naburen te verdedigen. Deze beschouwingen ontmoetten
echter krachtige tegenspraak. Wat de bewering betreft,
dat Nederland zich toch niet kan verdedigen, deze rustte,
naar het oordeel der leden, wier gevoelen thans wordt
teruggegeven, op minder volledige kennis van de natuur
lijke kracht van ons land en van den omvang onzer hulp
middelen. Het terrein tusschen de zee en de Utrechtsche
linie is, uit een militair oogpunt, het sterkste dat welligt
in Europa wordt aangetroffen; die linie zelve is, zonder
belegering van een gedeelte der werken, niet te nemen;
de toegangen aan de zeezijde kunnen, even goed als de
monden der Pruissische rivieren, door onze scheepsmagt, in
verband met torpedo's en versperringen, worden beschermd.
Het ontbreekt ons noch aan geld, noch aan menschen en
de smalle toegangen tot de Utrechtsche linie laten geene
uitbreiding der vijandelijke strijdkrachten toe. Naar het
oordeel dezer leden, is eene langdurige verdediging van de
hoofdprovincien des lands ook thans nog, zoo goed als in
de dagen van onze oorlogen tegen Spanje en Frankrijk,
mogelijk, indien slechts voldaan wordt aan eenige voor
waarden, die tot het welslagen der verdediging onmisbaar
zijn. De krachtige wil om zich tot het uiterste te ver
dedigen moet bij het geheele volk bestaan en de opperste
leiding van de verdediging moet in handen zijn van een
bekwaam man, aan wien volkomen vrijheid van handelen
gelaten moet worden.
De feitelijke toestand van het krijgswezen maakte, vooral
in verband met het licht, daarover bij gelegenheid der
mobilisatie opgegaan, in alle afdeelingen een punt van
ernstige discussie uit. Het oordeel over dien toestand was
algemeen zeer ongunstig en de verklaringen, daaromtrent
door den minister bij gelegenheid der discussie over het
adres van antwoord afgelegd, hadden bij menigeen bevreem
ding opgewekt. Men meende toch te weten, dat bij
gelegenheid der mobilisatie leemten en onvolkomenheden
aan den dag waren gekomen van zoodanigen aard, dat zij,
ware ons land werkelijk bedreigd geworden, verlammend
op de geheele verdediging gewerkt en die zoo goed als
onmogelijk gemaakt hebben; hetgeen in de bijzonderheden
wordt aangetoond. Als de oorzaak van dezen toestand
werd door sommigen te ver gedreven zuinigheid beschouwd.
Anderen waren daarentegen van meening, dat de reden
meer in onoordeelkundig gebruik en verkeerde verdeeling
der gelden te zoeken was en dat er aan het noodige vooral
hierom zoo veel ontbrak, omdat er steeds zoo veel was
besteed voor onnoodige zaken.
De houding der regering ten aanzien van de vrijwillige
scherpschutters gaf in meest al de afdeelingen tot eene meer
of minder scherpe critiek aanleiding. Die houding scheen
toch van zekere weifeling en zwakheid niet vrij te pleiten
te zijn. Vooral had men daarbij het oog op de circulaire
van den commissaris des Konings bij den Nederlandscken
Weerbaarheids-Bond van 22 September jl., waarin zijdelings
een blaam geworpen werd op de wijze van oefening der
militie. De verantwoordelijke minister van Oorlog moest, zeide
men, dergelijke inmenging van niet-verantwoordelijke personen
op de zaken, zijn departement betreffende, niet toelaten.
Afgescheiden van dat feit, werd in de meeste afdeelingen
in beschouwing getreden over de inrigting der vrijwillige
scherpschutters-corpsen en hunne verhouding tot de overige
strijdkrachten van de Staat.
Algemeen bragt men hulde aan het beginsel van vrij
willige wapenoefening en aan den ijver en de toewijding
dergenen, die getoond hadden, geene moeite te ontzien om
zich te wapenen en voor den oorlog te bekwamen. Maar
even algemeen werden de militaire organisatie van vele
dier corpsen en het koninklijk besluit van 12 Mei 1867
(Staatsblad no. 49), waardoor die organisatie was gesanc
tioneerd, afgekeurd. De regering had zich met de scherp
schutters-corpsen eigenlijk evenmin moeten inlaten als met
de boogschutterijen en dergelijke vereenigingen; maar nu
dit in 1867 geschied en de zaak in een verkeerd spoor
gebragt was, moest de regering thans wel tusschenbeide
komen om aan de vrijwillige wapenoefeningen eene betere
rigting te geven.
Aan de bijzondere punten welke nog behandeld zijn bij
het onderzoek van de begrooting van Marine, ontleenen wij
nog de volgende regelen:
Eenige leden wenschten een woord van lof uit te spreken
over den ijver en het beleid, die bij de wapening van dezen
zomer op 's Rijks werven hebben geheerscht. Op particu
liere inrigtingen zou nimmer binnen zoo korten tijd en met
zoo weinig bezwaar voor de schatkist, zulk eene krachts
inspanning ontwikkeld en zooveel tot stand gebragt kunnen
worden.
F r a n k r ij k.
Generaal Trochu heeft, blijkens een rapport betreffende
de verdedigingsmiddelen van Parijs, alle tot nu toe zwakke
punten in volkomen staat van tegenweer gebragt. Le Point
du Jour, vroeger een der meest genaakbare punten, is
thans ongenaakbaar. Terwijl bij het begin van den oorlog
ieder bastion slechts van drie vuurmonden was voorzien,
zijn er thans 2140 opgesteld.
Terwijl voor ieder kanon der forten slechts tien ladingen
voorhanden waren, zijn er thans van 400 tot 560 bij eiken
vuurmond opgestapeld. De voorraad kruid is van 540,000
op 3,000,000 kilogram gebragt. Terwijl men bij Sebastopol
slechts 1,500,000 kilogram heeft gebruikt, is dus een
dergelijke voorraad voorshands niet ontmoedigend. De
generaal geeft ook te kennen, dat Parijs zijne verdedigende
houding thans in eene aanvallende zal veranderen.
Volgens berigten uit Orleans van den 22sten 's avonds
heeft generaal von der Tann den 19den de leden van den
gemeenteraad bij zich ontboden en van hen de onmiddelijke
betaling geëischt van de 400,000 frs., als eerste storting
van het millioen frs. oorlogschatting, dat der stad werd
opgelegd. Zoo daaraan geen gevolg werd gegeven, zou de
gemeenteraad gevangen worden gehouden. Nog dienzelfden
avond was de som gestort. Door de lakenmagazijnen en
alle winkels moesten groote sommen worden opgebragt.
Bij Metz is dezer dagen een Fransch hoofdofficier
doodgeschoten, die als vrouw verkleed de vesting trachtte
te ontvlugten.
De Pays geeft de kosten des oorlogs en het verlies
voor Frankrijk als volgt op: Oorlogstoerustingen van
1868 tot 1870: 1 milliard frs; vernielde en weder aan te
leggen verdedigingswerken: li milliard; verlies aan gewe
ren, kanonnen en ander oorlogsmaterieel, hetwelk de
Duitschers vernield of veroverd hebben: 1 i milliard; ver
nieling door Frankrijk en den vijand aan gebouwen,
akkers, enz.: 2 milliard; verlies, dat aan de industrieelen
en grondeigenaren door geheele of gedeeltelijke verwoesting
hunner bezittingen is toegebragt: 1 milliard; vergoeding
van oorlogskosten aan Duitschland: 21 milliard; verlies
aan de naweeën dezer rampen 2 milliard. Totaal 11A milliard.
Onlangs berigtte de telegraaf, dat generaal Trochu
met nog eenige andere leden van 't voorloopig bestuur
niet ongeneigd zou zijn over den vrede te onderhandelen,
maar dat Gambetta geene enkele concessie wil doen, en
den tegenstand tot het uiterste wil voortzetten.
Dat doordrijven van den laatste verwondert ons niet,
zegt de Gron. Crt., wanneer wij ons een karaktertrek uit
Gambetta's jeugd herinneren, waarin zijn doordrijvend
karakter zich zoo krachtig openbaart.
Gambetta bevond zich als veertienjarige op een semina
rium, waar het hem volstrekt niet beviel. Hij schreef een
brief aan zijn vader, met het verzoek hem er af te nemen.
Toen dat verzoek met nadruk geweigerd werd, liet hij een
tweeden brief volgen, met de bedreiging, dat, zoo zijn vader
hem er niet afnam, hij zich een oog zou uitsteken. Gam
betta's vader, aan den ernst dier bedreiging niet geloovende,
herhaalde zijne weigering. En wat deed toen de jeugdige
doordrijver?
Hij stak in zijne doldriftigheid het linkeroog uit.
Hoe diep de vader zich over die zelfverminking be
droefde, zoo begreep hij nogtans, dat hij voor de hals
starrigheid van zijn zoon niet bukken moest, en dus: hij
beval hem op nieuw op het seminarium te blijven.
Het duurde intusschen niet lang, of hij kreeg weer een
brief, met de bedreiging, dat, zoo hij hem er thans niet
afnam, hij zich ook het ander oog zou uitsteken. Is het
te verwonderen, dat de vader voor den ernst dier bedrei
ging bevreesd werd, en de jonge doordrijver zijn wil kreeg?
Wij hebben bovenstaande mededeeling in een tijdschrift
gelezen, en zoo het waar is, dat Gambetta daaraan zijne
eenoogigheid heeft te danken, dan kan het ons van zulk
een karakter volstrekt niet verwonderen, wat er thans van
zijne handelwijze in 't verdedigen van Parijs tot het uiterste
toe wordt berigt.
De hertog de Morny, een onechte zoon van Hortense,
moeder van Napoleon III, die een zeer groot aandeel heeft
gehad aan den beruchten coup d'état van 2 December
1851 en in 1865 overleden is, is dezer dagen in effige (in
beeldtenis) een galeiboef geworden. Men heeft namelijk
een voor hem te Deauville opgerigt standbeeld weggenomen
en in het bagno te Toulon (de gevangenis voor naar de
galeijen veroordeelden) gestopt. Een onechte zoon van dezen
beruchten handlanger van Napoleon ligt onder zware ver
denking, de kas der ambulance van het Roode Kruis, en
daaronder ook de Nederlandsche, in de omstreken van Sédan
bestolen te hebben. De appel valt niet ver van den stam.
Engeland.
Keizerin Eugénie zal weldra het bezoek ontvangen
van deu Prins en Prinses van Wallis. Zij leeft steeds
zeer eenvoudig; gaat nooit anders dan te voet uit en
bezoekt zelfs de verafgelegen kerk ook in het slechtste
weer te voet. Zij ontvangt zeer vele bezoeken.
Prins Napoleon is te Londen aangekomen.
Daily News zegt: er is geen nieuws uit Parijs, want
het jongste schrijven van Jules Favre verdient dien naam
niet; het is meer een weerklank van vroegere van dien
aard. Men kan het onmogelijk lezen zonder medelijden,
vreemd aan sympathie, te koesteren met den schrijver en
met het volk welks woordvoerder hij is. Het gouvernement
der landsverdediging schijnt nog altijd te denken, dat
vijandelijkheden door deftige woorden te bezweren zijn. Die
inbeelding is ijdel, Frankrijk moet tot de noodlottige beken
tenis komen, die vijf en twintig honderd jaren geleden een
even geteisterd volk ook moest doende oogst is verloren,
de zomer is voorbij en wij zijn niet gered. Is dit al waar
voor het Fransche volk in het geheel, veel meer geldt
dit nog voor de Fransche landlieden. Toen de profeet
den zwervenden David het oordeel kwam aanzeggen, liet
hij den Koning de keus voor zijn straf. Hongersnood,
oorlog en pest waren de drie wegen waaruit David te
kiezen had, en de keus was zoo zwaar dat hij zich „in
groote moeijelijkheid bevond." Erger is nog het lot van
de plattelandsbevolking in Noord- en jOost-Frankrijk, want
haar is geen keus gelatenalle drie de bezoekingen zijn
over haar gekomen. Vooreerst moesten zij de aangezigten
hunner vijanden ontvlieden. Dan zagen zij hun voorraad
en hetgeen zij gezaaid hadden zich ontnomen, zoodat niets
hun overbleef om in hunne tegenwoordige en toekomstige
behoeften te voorzien. En nu heeft zich de laatste bezoeking
er bij gevoegd: de pest, die hunne veekudden vernielt en
hen zeiven door ziekte aantast. Dat alles heeft hen getroffen,
zonder dat zij er eenigen schuld aan hadden, Dat Parijs
bedorven was, dat Napoleon en zijne ministers de natie
bestolen, de Lotharingers en de Elzassers wisten het
niet. Zij wisten alleen wat hunne maires, hunne priesters
en hunne schoolmeesters hun vertelden. Daarom wisten zij
ook niet dat, toen zij den 8sten Mei ter stembus gingen
en „ja" stemden, zij voor den oorlog stemden; had toch
de Keizer hun immers niet zelf verklaard dathet Keizerrijk
de vrede was? Toen dan ook het Parijsche graauw in de
eerste week van Julij, tegen zooveel stuivers per hoofd,
uitriep: „a Berlin!" vond die kreet een weerklank aan de
Maas en den Moezel. En thans is het juist op dit onschuldig
volk, dat het ergste deel van den oorlog valt. Elk dagblad
deelt de hartverscheurendste berigten mede van de ellende
die daar heerscht. De hut is een ruïne, het huisraad vernield,
de veekudde weggevoerd, de levensmiddelen zijn verslonden
het arme volk is droevig opeengehoopt in straten en kelders,
met een weinig stroo tot bed, of zwerft in den omtrek om
brood te bedelen, zelfs hebben zij geen werk om hunne
gedachten van deze ellende af te leiden.