1870. N°. 144. Vrijdag 2 December. 28 Jaargang. A. A. BAKKER BINNENLAND. HELDERSCHE El MEUWEDIEPER COURANT, ,,Wij huldigen het goede." mm ,iuuf»rs-_i ■- Verschijnt Dingbdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Uitgever Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. (J% Prijs der Advertentiën Van 1i regels 60 cent elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend sgBnBffiafcgi.^jaaiaiM|imagfflBjniitjiaL1HaragjUua«aania>tMgsgs»3i Vrijdag den 8 Dec. vertrekt van hier de Oost- Indische mail via Brindisi, per eersten trein. Maandag den 5 Dec. vertrekt van hier de West- Indische mail over St. STazaire, per laatsten trein. Woensdag den 14 Dec. vertrekt van hier de Oost-Indische mail via Triest, per eersten trein. HELDER en NIEUWEDIEP, 1 December. Terwijl wij de laatste maand des jaars zijn ingetreden, dringt zich de vraag aan ons ophoe zullen zich in den loop dezer maand de tijdsomstandigheden wijzigen Wat zal de aangevangen December-maand ons brengen? Zal zij ons veel nader voeren aan den zoolang verbeiden vrede? Zullen de rampen des oorlogs zich in den loop dezer maand nog vermenigvuldigen Zal het feest, in deze maand door de Christenen te vieren, en dat van „vrede op aarde" spreekt, de ten strijde opgejaagde volken eindelijk opwekken tot een onverzoenlijken haat aan den krijg? Zullen wij over 30 dagen een nieuwen tijdkring intreden met het vooruitzigt, dat ook de geschiedrollen, die het jaartal 1871 zullen voeren, met bloed bevlekt zullen zijn? Alle vragen, waarop eerst de geschiedenis der eerst volgende dagen ons een antwoord kan geven. Wij kunnen op dit oogenblik, voor zooveel wij daartoe althans de, gegevens bezitten, den tegenwoordigen toestand gadeslaan en niet dan onder veel voorbehoud de naaste toekomst gissen. In Frankrijk zijn de positiën weinig veranderd door de vrij onbelangrijke gevechten, die er in den laatsten tijd hebben plaats gehad. Moeijelijk kunnen wij het doel dier schermutselingen doorzien en daar de voorloopige regering te Tours een bepaald verbod heeft uitgevaardigd ten aanzien van het mededeelen van berigten betreffende de bewegingen der troepen, is het niet mogelijk de plannen te raden der Fransche veldoversten. Of zij alleen zich ten doel stellen om de Duitsclrers door kleine gevechten af te matten, of' dat zij streven naar het ontzet van de hoofdstad, het wordt wijselijk voor ons verborgen gehouden. De verster kingen, die in den jongsten tijd ook aan de benden van Zijn de bewoners van den Elzas Duitschers of Franschen De ongunstige afloop van den Fransch-Duitschen oorlog en de bemagtiging der oostelijke provinciën van het voormalige Fransche keizerrijk door de Duitschers hebben in groote mate de aandacht doen vestigen op den Elzas en Lotharingen als een der prijzen, waarvoor Koning Wilhelm in den vrede met het zwaar geteisterde Frankrijk zou willen bewilligen. Die afstand van grondgebied zou, volgens de meening van sommigen, geregtvaardigd worden door de omstandigheid, dat de Elzas en Lotharingen vroeger tot Duitschland behoord en tot nog toe hun Duitsch karakter behouden hebben. Met het oog op deze omstandigheden is de volgende schets zeker niet van belang ontbloot. Franschgezinder meer dan de Fransehen! Met dien uitroep teekent meer dan één correspondent van het krijgstooneel de stemming van de Elzassers tegenover de Duitschers. Voor ieder, die den Elzas niet uit eigen aanschouwing kent, mag dit vreemd schijnen. Ofschoon reeds meer dan tweehonderd jaren aan Frankrijk behoorende, is de schoone, vruchtbare landstreek tusschen den Rijn en de Vogesen in den grond steeds Duitsch gebleven, zoo niet in genegenheid, dan toch in spraak. Van waar de fanatieke verbittering tegen de Duitschers, en dat wel bij de landslieden, die toch minder vervalscht zijn dan de stedelingen? Toen de Pruissen in 1866 in Bohemen drongen, zagen de Bohemers en Czechen in de overwinnaars wel vijanden van Oostenrijk, maar zulk een verschrikkelijken haat als de Elzassers in dezen veldtogt toonden de Duitschers toe te dragen, was toch in Boheme niet te bespeuren. Er moesten dus eigen aardige oorzaken zijn, die grond geven aan zulk een feilen tegenstand tegen spraak- en stamverwante overwinnaars. Misschien dienen tot opheldering hiervan de indrukken, die ik 1868 in den Elzas opdeed. Ofschoon aan den oever van den meest geprezen en bezochten stroom der aarde gelegen, is de Elzas niet een touristen-land. Wie reist in den Elzas' De koopman, die zijne waren naar Straatsburg of Mülhausen, het Manchester van Frankrijk, brengt, of de bewoners van den Paltz en Baden, die er komen handelen. De reiziger gelooft zijn pligt gedaan te hebben, als hij aan den Straatsburger dom zijn officieel bezoek brengt en een halven dag in Mülhausen omrijdt. Badeker vertelt van het overige zoo goed als niets, en zoo blijft de streek der Vogesen een terra incognita. Mij beviel het om op een zomertogtje eens te zien, hoever die vervalsching van dezen vroegeren parel van het Duitsche rijk gevorderd was. In mijne woonplaats aan den Rijn deed de veldtogt van 66 zijne uitwerkselen nog gevoelen; men was daar nog treurig gestemd. Iu Metz trof ik een ontwikkelden fabriekant uit deu Elzas aan. De man was, in weerwil van zijn Duitsche naam, een vleesch geworden Franschman. Hij verheugde zich, dat de Elzas door zijne verbindtenis met Frankrijk van al die drukte verschoond was. Toen ik "zei, dat hij toch eigenlijk een Duitseher was, zei hij„ik lach wat om uw Duitschland, kom in den Elzas en dan zult gij zien, dat wij Fransehen zijn en blijven willen." Ik volgde zijn raad en deed mijn reisje. In Landau had ik mij huisselijk geplaatst in een waggon, derde Garibaldi worden toegevoegd, doen blijken, dat een groot deel der bevolking van Frankrijk de pogingen van het Bewind met ijver steunt. De Duitschers doen hun best om op de meest geschikte manier de kleine vestingen in bezit te nemenimmers, zoolang deze in de magt hunner vijanden zijn, valt het den Franschen allezins gemakkelijk van uit die verenigings punten den afmattenden krijg vol te houden. De Turksch-Russische aangelegenheden zijn tot heden nog een punt in de staatkundige geschiedenis van den dag, dat de algemeene aandacht tot zich trekt. Eenig uitzigt bestaat er, dat werkelijk eene conferentie te Londen zal bijeenkomen om den eisch van Rusland te onderzoeken. Het kabinet van St. Petersburg toont zeer veel toenadering, doch geeft ten aanzien van de opzegging der bekende bepalingen van het tractaat van 1856 niets toe. Blijft nu Rusland bij zijn voornemen om zich niet te houden aan die voorschriften, dan zullen, wil men den vrede behouden, de afgevaardigden op het congres weinig anders te doen hebben dan het bekrachtigen van de afwijking, die Rusland zich van het tractaat wil veroorloven. De kroon van Spanje aan den Hertog van Aosta te benijden, wie zal dat doen, die opmerkt hoe daar te lande de carlistische en republikeinsche partijen woelen en werken om hunne staatkundige wenschen en verlangens verwezenlijkt te zien. .vin lagen staat is 't meeste rust", heeft men naar waarheid gezegd en welligt komt de nieuwe Spaansche Koning, even als een zijner voorgangers uit de 16e eeuw, tot de overtuiging, dat de minste schaapherder in zijn rijk meer levensgeluk smaakt dan er op den troon van Spanje te genieten valt. De Noord-Duitsche Rijksdag verwierp dezer dagen met algemeene stemmen op vier na een voorstel door twee zijner leden gedaan om te protesteren tegen de annexatie van den Elzas en Lotharingen, en keurde de regeringsvoordragt om 100 millioen voor verdere oorlogskosten toe te staan goed. De heeren Bebel en Liebknecht bestreden het wetsontwerp der regering en drongen aan tot protesteren wegens de aanhechting der genoemde Fransche gewesten. Eerstge noemde kwam er tegen op, dat na Napoleon's gevangen neming de oorlog werd voortgezet, niettegenstaande Koning klasse, wie het volk kennen wil, moet met die klasse reizen. Tot Weiden ging de conversatie door in het breede dialect van den Paitz, d. i.Duitsch. Aan het volgende station kwamen eenige Nieuw-Franschen binnen, thuis behoorende te Weissenburg. Dadelijk begonnen zij hun Franseh uit te pakken. Zoo als bekend is, is het Elzasser Franseh het slechtste, dat op het gebied der grande nation gesproken wordt. Een er van sprak vloeijend, maar zei b. v. steeds nc'est stupéfiant," als hij „c'est e'tonnantmoest zeggen, enz. De anderen hoorden hem met verwondering' aan. Toen zij merkten, dat de andere reizigers niet toeluisterden, spraken zij nu en dan ook Duitsch. De namen Wissenbourg, gare, arrêt, enz. ,d e woorden „c'est cela, mais oui, mais non keerden daarbij telkens terug. Deze inmenging van Fransche vlokjes vindt men overal in den Elzas, zelfs daar waar men geen doorloopend Franseh kan spreken. Te Weissenburg in den „Adler" trof ik eenige der voornaamste bewoners aan bij de speeltafeltjes. Het waren autochthenen, want zij spraken allen Duitsch. Zij ontvingen mij vriendelijk en na eenig onderhoud werd de politiek ons onderwerp. Reeds hier voelde ik dat mijn fabriekant waarheid gesproken had. Van Pruisseh gewaagden allen met diepen afkeer, van het overige Duitschland met min achtend medelijden. De meeste bladen waren Franseh; alleen zag ik het Frankforter Journal en de Augsb. Allgem. Zeitung. Een der heeren maakte de opmerking, nadat ik mijne verwondering over hunne anti-Duitsche gezindheid te kennen gegeven had, dat de Duitschers als bedeljongens met zieh lieten sollen, hetwelk door alle aanwezigen met toejuiching werd bevestigd. Te gelijker tijd kreeg ik een proefje van den nationalen trots mijner keunissen. Een heer van grooten omvang en een zuidelijke tint voegde zich bij ons. Het was „monsieur le receveur," een Franschman uit het zuiden, die geen woord Duitsch verstond. Dadelijk spraken allen Franseh. Met kruipende beleefdheid bejegende men den ambtenaar die de hulde, als iets dat van zelf sprak, aannam. De man zat daar als een Romeinsche pro-consul te midden eener onderworpen horde Galliërs. Een ambtenaar, die de volkstaal zijner omgeving zoo goed kende als het Ctineesch. Was dat niet het verligchamelijkte Frankrijk in zijne Duitsche provincie? Overigens was de ontvanger een aardig man, met wien ik een vol uur praatte, en het bleek, dat hij niet zoo chauvinistisch was als zijn hof. De Duitsch-Franschen stonden bij hem evenmin als bij zijne overige landgenooten niet in hooge achting. Hij vertelde mij, dat de regering niet veel moeite deed met hen te verfranschen, zij deden het zelf genoeg. Daar de geheele regerings machine Franseh is, moet ieder, die iets wil worden, de taal des lands leeren kennen. Doet hij het niet, zooveel te slechter voor hem. De regering beschouwt dus het Duitsche element in Lotharingen en den Elzas als niet aanwezig en komt daar verder mede, dan met regtstreeks verfranschen. Misschien doet zij te min, wantinColmar en Schlettstadt hoorde ik klagen, dat er niet genoeg Fransche middelbare scholen opgerigt werden, waarom vele hunne kinderen naar Straatsburg of Metz zonden, om goed Franseh te leeren. Het oprigten van scholen schijnt trouwens niet tot de hartstogten van de Fransche regering te behooren. Toen ik den volgenden morgen Wilhelm in den aanvang verzekerd had niet tegen de Fransche natie oorlog te voeren. Hij schreef die handeling van Pruissen toe aan zijne annexatie-plannen. Hij stelde Frankrijk's welgelukte leening over, tegen Pruissen's mislukte poging tot négociatie. De vrijheid van spreken werd echter weldra gestoord door een algemeen geroep van: „werp hem naar buiten!" en door een heftigen uitval van den president, die opmerkte, dat de spreker zijn eigen volk beschimpte. Onder hevig alarm verklaarde de heer Bebel hierop, dat hij tegen de wetsvoordragt zou stemmen. Niet minder onstuimigheid heerschte er in den Rijksdag, toen de heer Liebknecht zich vijandig aan de regerings beginselen betoonde. Hij verweet het gouvernement, dat het de herstelling van Napoleon op den Keizerlijken troon beoogde en deed uitkomen, dat de vrijheid van discussie zelfs te Parijs niet zooals te Berlijn wordt belemmerd. Daar valt men een spreker wel eens in de rede, maar men laat hem toch weer voortgaan. Het concertgezelschap Apollo opende Dingsdag 11. de reeks winter-concerten. Door de noodlottige tijdsomstan digheden ten aanzien van Parijs, hadden wij het genoegen kennis te maken met den heer Hekking. Genoemde heer heeft Parijs verlaten, om in zijn geboorteland kalmer tijd af te wachten. Het was dus een flinke greep van het bestuur dien artist te engageren. Mejufvrouw Meysenheym, die wij in het vorige jaar het genoegen hadden te hooren en die wij toen een hartelijk tot wederziens hebben toe geroepen, heeft getoond dat het haar met de studie volle ernst is. Niet alleen heeft hare stem in omvang en kracht gewonnen, maar ook de coloratuur is degelijk ontwikkeld. De begaafde artiste heeft hare soli fijn genuanceerd voor gedragen. Hare intonatie is flink en vast en bewijst dat zij hare partij meester is. In één woord, mejMeysenheym heeft bij uitstek voldaan. De hulde, haar door het bestuur in de aanbieding van een bouquet toegebragt, was wèl verdiend. Een waardig pendant was de heer Hekking. Deze kunstenaar bewees reeds bij zijn optreden in de Fantaisie Militaire van Leo- nard, dat hij ziju instrument meesterlijk weet te hanteeren. Zijn spelgetuigt van eene goede school en ook de voordragt laat niets te wenschen over. Behalve de genoemde Fantaisie uitging, hoorde ik bij het station Sulz een troep vechtende school jongens roepen: „Cochon! Cochon! béte!" „Wacht nur, dn Kaip(Een Elzasser scheldwoord). De beide partijen verheugden zich in de „gleich berechtung." De kleine steden en vlekken, waardoor ik reisde, toonden allen de type der Fransche provincie. Het land is schoon en wel bebouwd, de bewoners zagen er welvarend uit. Maar welk een onderscheid met Baden b. v. Daar is alles netjes, ferm, de huizen hebben spiegelglazen en groote gordijnen." In den Elzas is het wel niet verwaarloosd, maar de geheele indruk is die van een kraaijenwinkel. De boeren zijn plomp en onbeleefd; men schijnt er niet te begrijpen, dat iemand het land voor zijn pleizier doorreist. Dikwijls bejegende men mij met wantrouwen en eerst wanneer ik Franseh sprak, werd mijn positie aangenamer. Dan werd ik met eerbied dikwerf behandeldeen Franschman is voor een Elzasser een heer. Te Elzas-Zabern maakte ik kennis met den schoolmeester van Marmontier. De man klaagde mij zijn bitteren nood. Met het schoolbezoek, ging het slecht; hij moest een 'aantal uren in het Franseh onderwijzen, maar verstond zelf weinig van die taal. Zijn schoolopziener was een Franschman, die geen woord Duitsch kon en het hem zeer zuur maakte, omdat zijne leerlingen niet genoeg in het Franseh vorderden. Zoolang alles niet Franseh is, heeft een schoolmeester hier een hondenleven; zoo eindigde de magister zijn klaaglied. De man was dus ook overtuigd, dat het heil in vev- fransching gelegen was. Ten oosten der Vogesen is alles Duitsch en slechts hier en daar duikt een „spraakeiland" op, als in de Duitsche streken van Hongarije. Gewezen soldaten, vrouwen, die in Frankrijk dienden, (de Alsa- ciennes zijn als dienstboden in Parijs zeer gezocht) en ambtenaren spreken en verstaan Franseh. Overigens is het Duitsch der Vogesen voor de Hoogduitsehers even moeijelijk te verstaan als het Plat- duitsch. De streek is dun bevojkt en armoedig; in het Odenwald ziet men soms uren ver geen menschelijke woning. Een week lang zwierf ik onder de boeren rond en overtuigde mij, dat het Duitsche bewustzijn gelijk nul is. Wie iets kan, stuurt zijne kinderen naar Fransch-Lotharingen, omdat ze later vooruit kunnen komen. In bijna elk boerenhuis vindt men nog het portret van den grooten Napoleon en van het cypressen-graf op St. Helena. Het verklaarde mij de Napoleontische gezindheid van vele boeren. Het is opmer kelijk, hoe taai het volk zich hecht aan de gedachtenis van groote menschenslagters, terwijl het de weldoeners van zijn geslacht vergeet, zoo spoedig zij dood zijn. „Het is toeh een ondankbaar ras, die menschen Eindelijk trof ik een Duitschgezinden Elzasser. Het was een kapellaan, die eenigen tijd in Duitschland had doorgebragtzijn Duitsche neiging ging echter niet verder dan tot de Duitsche lit teratuur. Parijs absorbeert bijna den geheelen Elzas. Vele boek handelaars daar zijn uit deze streken, velen maken er fortuin. - Ziedaar dan de voornaamste reden van de gehechtheid der Elzassers aan Frankrijk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1