Benoeming-en, enz. B U1 i E L A IV D. u, komen deze vogels slechts enkele jaren in ons land gedurende den winter voor, zonder dat de oorzaak van dit zeldzaam voorkomen voldoende is opgehelderd. Jan Janszoon Duin en Lijsje Berk te Heemskerk zijn 60 jaren met elkander gehuwd. Het gemeentebestuur «n de geheele bevolking nam aan de feestviering van het gelukkige echtpaar deel. Aan den gemeenteraad te Leiden is voorgesteld het voetstuk voor het standbeeld van Boerliave als geschenk aan te nemen. Het beeld zal vóór het nieuwe ziekenhuis worden geplaatst. Jl. Woensdag overleed te 's Hage op ongeveer 38jarigen leeftijd de heer mr. Jacq. Léon, advocaat bij den Hoogen Baad der Nederlanden. Het Vaderland deelt mede, dat de heer jhr. C. A. van Sypesteyn bij een ongeval op het ijs zijn arm eenigszins heeft ontwricht, maar niet gebroken. Eene gehuwde vrouw te Leersum, den 5 Februaiij 11. van een zoon bevallen, mogt ten tweede male in een jaar de moedervreugde smaken, daar zij den 29sten Dec. eene dochter ter wereld bragt. De heer B. J. H. van Blaricum, te Utrecht wijst in een artikel op «onzen vijand» het water. Thans nu duizenden bunders wei- en hooiland onder het water bedolven zijn, acht hij het oogenblik geschikt om, zij het niet te vergeefs nog eens aan dien vijand te herinneren, dien men, op den raad van velen, uit een oogpunt van bekrompenheid of verkeerde zuinigheid, nog niet heeft getracht te overwinnen. De schrijver wijst op de groote nadeelen van het kwaad en op de gemakkelijke middelen van bestrijdingvervanging der oude windmolens door stoommachines. Men zegge nietonze vaders hebben het ook met windmolens gedaan want zij hebben er de schade ook van gehadbovendien zij kenden geen stoommachines, hunne landerijen bragten niet zooveel op als de tegenwoordige, bij de hooge prijzen van boter en kaas. De windmolen kan trouwens behouden blijven, mits er eene stoommachine bij voor tijden van nood. De heer van Blaricum raadt daarom, nu eens de rekening te maken, nu het nog tijd is. Men meldt uit Leeuwarden dd. 31 Dec. 1870: Zelfs de drukste kermisdag kan het, wat het bezoeken der hoofdstad betreft, nooit halen bij een Vrijdag, als het, gelijk thans, goed wintert en de ijsbanen overal in behoor lijke orde zijn. Gisteren bleek dit weer op nieuw en heerschte overal eene onbeschrijfelijke drukte. Duizenden en duizenden waren vóór en na op de vlugge schaats naar de stad gesneld en bragten aan den neringdoenden stand niet weinig voordeel aan. Zulke Vrijdagen zijn ware buitenkansjes. Te Leeuwarden is eene hardrijderij op schaatsen van jongens onder de 17 jaar gehouden. Tusschen Harlingen en Bolsward is dezer dagen van een arreslede uit Arum het paard op hol geraakt. De berijder ligt bedenkelijk, terwijl nog 4 personen welke er in waren min of meer zich ernstig bezeerd hebben. Men meldt uit Dokkum aan de Friesche CtGingen voor eenigen tijd, volgens de nieuwsbladen, in de Rijnstreken gebakken Franschen goed van de hand en werden ze met graagte georberd, een bakker te E., in de gemeente O., gedachtig aan de groote les van Paulus (1 Tim. V 8) en wonende te midden eener anti-Fransch-gezinde gemeente met dito herder, vindt goed von Bismarck-taai te fabriceren. En ziet I werkelijk kocht dominé zelf geheel het eerste baksel ter eere Bismarcks! evenwel niet om de klandisie van den baas te bevorderen, maar.... om daarbij te bedingen, met het plegen van dergelijk een zondig bedrijf als het spotten met mijnheer Otto von Bismarck-Schönhausen, hertog van Metz en Straatsburg, niet voort te gaan in de gemeente. Te Beesd had een heer een jongen uit het ijs gered, die steeds bleef kermen: «er ligt er nog een in;» de keer begaf zich te water, bukte onder het ijs, vond niets en vernam eindelijk, dat de jongen bedoeld had, dat er nog een van zijn klompen onder het ijs zat. Te Arum heeft dezer dagen een SOjarige vrouw een toertje op schaatsen gemaakt. Vast en stevig maakte zij nog eene flinke streek. Te Vliedorp, gemeente Ulrum, is dezer dagen eene koe geslagt, die bij een gewigt van 1050 halve kilo's 204 halve kilo's vet had als: aan nierongels 74, aan netvet 36 en aan los vet (kran en plukvet) 96 halve kilo's. Deze koe had, in de weide, onder gunstige omstandigheden, misschien een gewigt van 850 halve kilo's kunnen ver krijgen. Men heeft haar den geheelen zomer en herfst op stal (in een hok) gehad en haar dagelijks gemolken; zelfs op den dag, voor zij geslagt werd, gaf zij nog meer dan 5 liters melk. Wanneer men in aanmerking neemt, dat men van zulk eene koe 50 gulden weidegeld moet rekenen, dat zij in al dien tijd voor meer dan 50 gulden aan melk heeft gegeven, dat zij door deze behandeling wel 200 kilo's zwaarder is geworden, dat zij meerder vet en daarbij vetter vleesch had, dan zij in de weide alligt had kunnen ver krijgen, dan kan men hieruit zien, hoe voordeelig de stal- voedering worden kan. De Volksvriend, behelst het volgende: Jeneverrampen in 1870: 93 gevallen van gevangen neming en veroordeeling, 11 van moord en manslag, 113 van verwonding en mishandeling, en 62 zelfmoorden. Alleen uit de in dit blad opgenomen voorvallen verzameld.» Door een vriendelijke hand worden wij in staat gesteld, zegt de Delftsche Ct., het volgend uittreksel mede te deelen uit een brief, geschreven door een voormalig stadgenoot, die zich thans te Chicago bevindt. In dat schrijven worden eenige bijzonderheden medegedeeld betreflende de inrigting van de brandweer aldaar, eene invigting, die gelijk alles wat de Amerikanen gewoon zijn daar te stellen, van hun practischen zin getuigt. Het uittreksel uit bovenvermelden brief luidt als volgt: «Terwijl ik dezen brief schrijf luidt de brandklok; dat is nu geen nieuws, want dat gebeurt wel eens 10 of 12 maal op één dag, maar ik zal u eens zeggen hoe dat hier gaat. Ik kan, overal waar ik ben, weten waar de brand is, daar zijn boekjes voor. De geheele stad is verdeeld, juist als een dambord, in blokken huizenal de straten loopen van het noorden naar het zuiden en van het oosten naar het westen. Als men aan het eene einde van de stad is, dan loopt diezelfde straat tot aan het andere en door snijdt al de andere straten: daarvan komen er natuurlijk blokken, waar gemiddeld 120 huizen op staan; bij iedere 4 blokken staat een groote seinpaal, waaraan van onderen een bus is om te telegrapheren naar het stadhuis (court- hous), als er brand is in een van die 4 blokken. Op hetzelfde oogenblik als er brand is weet men het op het stadhuis, en vandaar seinen zij naar al de brandspuithuizen (Engine houses); ja dit is een mooije inrigting, daar staat de stoombrandspuit klaar met 2 paarden er voor gespannen, die staan er altijd voor; om de 2 uren andere paarden. En als men nu op het stadhuis het berigt ontvangt van brand, dan slaat de klok b. v. het nommer van onzen seinpaal is 283, dan slaat de klok eerst 2, dan 8 en dan 3, en dat doet het tot 3 maal toe; en zoodra men in het brandspuithuis den telegram ontvangt en de bel hoort, dan rennen de paarden al met de spuit weg; eer men bij den brand is heeft de machinist al stoom, of het digt bij is of niet, en dan spuit zij met een straal water en een kracht, die een volwassen persoon omverwerpt. Is de brand hevig, dan komen al de spuiten der stad, anders alleen de naastbijzijnde. De spuitgasten dragen eene montering, juist geschikt voor hun vak: een paar heele hooge laarzen met kniestukken, een zwarte oliejas of eigenlijk van gutta- percha, en een dito hoed met van achteren een langen klep. Zij houden met hun vieren de koperen pijp, die aan het einde is en daarmede gaan zij de brandende gebouwen in, totdat zij er dikwijls half gestikt uitkomen, ja er soms het leven bij verliezen. Nu zijn hier, zooals u wel denken kunt, een legio injuring-comps of anders gezegd verzekerings-maatschappijen voor brand. Die laten hunne adreskaarten, als boekjes inrigtenvan buiten staat hun adres en van binnen al de nommers van de fire-alarm.» In de Vlugmaren van de Nederlandsche Spectator schrijft Flanor: tZal ik dan nog geen brief kunnen aanvangen met het woord: vrede? Sinds geruimen tijd is deze strijd afschuwelijk monsterachtig. Monsterachtiger nog zijn misschien de gevolgen. Wat zal de geregtelijke statistiek ons leeren toekomende jaar? Zal die vergroving van honderdduizende mannen, sinds maanden op het punt elk oogenblik den dood te ontvangen of te geven, geen leven of eigendom meer eerbiedigende, het medegevoel eerst uit zelfverdediging allengs uit gewoonte en straks uit ruwheid smorende, geen vruchten dragen van dierlijkheid, hartstogt, ongebondenheid, misdaad, honderdvoud en duizendvoud? Hoe zal de geï dealiseerde moord weêr van zijn heiligenscliijri ontdaan worden? Hoe zal de krijgsman weder mensch, burger, huisvader worden? In den Duitschen oorlog van 1866 had een Pruissisch landwehrman een Oostenrijker voor zich. A la guerre comme a la guerre, en hij stak uit afschuwelijke nood zakelijkheid het blankgepunte geweer in het ligchaam der tegenpartij. Achterover stortend riep deze«o Gott, mein armes Weib und KindEn de landwehrman keerde naar huis, en werd krankzinnig. Bij hoevelen zullen thans, als zij aan den huiselijken disch en bij vrouw en kinderen zijn gezeten, de afgrijselijke spoken van verbrande dorpen, vernielde welvaart, met de bajonnet of de sabel doorstoken of neêrgehouwen menschen, óók huisvaders, of zonen, of echtgenooten, het brein de rust benemen? De uitnemendheid der menschen boven de beesten is geene, zegt de Predikeren waarlijk, hoe weinig geneigd dit anders toe te geven, er zijn oogenblikken, en dezulken beleven wij thans, dat we dit darwinisme des Ilebreërs zouden moeten toestemmen.» Het internationale vredeverbond heeft door zijn secretaris, Frédéric Passy, op nieuw een waarschuwing aan den Koning van Pruissen gerigt om het bloedbad te doen ophouden. Het herinnert in dat geschrift den Koning de woorden, eens door zijne moeder gesproken, toen Napoleon I Pruissen onder het juk bragt: Deze mensch is een werktuig in Gods hand, om de bedorven takken af te breken die met den gezonden stam waren zatnengegroeid. Maar hij zal vallende geregtigheid alleen is duurzaam. Hij handelt niet naar de eeuwige wetten van God, maar volgens zijn hartstogten. Hij houdt zich niet bezig met het lijden der menschen, maar met zijn eigen verheffing. Verward in zijn eerzucht, wordt hij door zijn groot geluk verblind; hij is onmatig, en wie zich niet matigt verliest noodzakelijk zijn evenwigt en valt.» Of die herinnering veel zal uitwerken? Middel tegen bedekf van wateii. Een middel tegen bederf van water is, volgens Runge, het brengen van ijzer er in. Dit neemt de door het water geabsorbeerde zuurstof op en bederf ontstaat dan niet. Het water op zeereizen blijft in vaten van plaatijzer voortreffelijk, gelijk de ondervinding geleerd heeft. Ook in fabrieken kan men van ijzer gebruik maken. De luitenant-generaal W. J. Knoop, vzn den staf van liet wapen der infanterie, en de generaal-majoor M. D. graaf van Limburg Stirum, van liet corps ingenieurs, mineurs en sappeurs, zijn, beiden te rekenen van 1 Jan. 11., in afwachting van nadere beschikking, op non-aetiviteit gesteld. Aan den gepens. kolonel W. A. Camp is, op zijn verzoek, met 1 Jan., eervol ontslag verleend als militie-commissaris in het 2de militie-district van Noordholland, onder dankbetuiging van de door hem in die betrekking bewezen langdurige en goede diensten; en als zoodanig is benoemd: J. A. Daniels, gepens. kapitein van het leger in Oost-Indiè, thans majoor-commandant van het 1ste bat. rustende schutterij in Gelderland, uit welke laatste betrekking hem eervol ontslag |is verleend. De gewezen kolonel W. A. Camp voornoemd is benoemd tot ridder der orde van den Nederl. Leeuw. De luitenant ter zee 2de klasse M. J. C. Lucardie, dienende als officier van politie bij het koninklijk instituut voor de marine te Willemsoord, wordt met den 14den dezer maand op non-activiteit gesteld en met den 16den daaraanvolgende vervangen door den luitenant ter zee 2de klasse F. Zeegers Yeeckens. Tot gewone hoogleeraren in de medische faculteit aan de hooge- school te Leiden zijn benoemd: dr, J. A. Bogaard en dr. T. Zaaijer, buitengewone hoogleeraren in voorschreven faculteit. Tot buitengewoon hoogleeraar in de medische faculteit aan de hoogeschool te Utrecht is benoemd: dr. Th. W. Engelmaan, adsistent bij de physiologie aan voornoemde hoogeschool. De heer A. J. van Pesch, buitengewoon hoogleeraar aan het athenaeum te Deventer, is benoemd tot tijdelijk hoogleeraar aan de polytechnische school te Delft. Met ingang van den L Jan. is benoemd tot klerk bij den Rijks telegraaf: C. J. de Breuk, thans tijdelijk in die betrekking werkzaam. Aan den Oost-Iudischen ambtenaar J. J. Brevet, laatstelijk adspirant ingenieur bij den waterstaat en de burgerlijke openbare werken in Nederlandsch Indie, thans met verlof hier te lande, is, op zijn verzoek, met ingang van 1 Jan. 11., een eervol ontslag uit 's lands dienst verleend. F r a u k r ij k. Gambetta klaagt in een circulaire over de dieverijen der Duitsche soldaten, ja zelfs van officieren. Juweelen en andere voorwerpen van waarde zouden bij gevangene Duitschers zijn gevonden, en wat ze niet mede kunnen nemen, wordt door hen vernield. Dat hier iets van waar is, wordt door de Duitschers zeiven niet ontkend, maar de i mensch blijft niet langer mensch wanneer hij dag aan dag in een dierlijken toestand moet verkeeren. Het is verschrikkelijk, schrijft Hans Wachenhusen, maar als ik zit te schrijven, is het alsof ik met bloed schrijf. Ik zie steeds bloed, ik denk steeds aan bloed, ik droom van bloed. Langzamerhand komt men in eene stemming, die in strijd is met de menschelijke natuur, want alles om ons heen is negatie, is vernieling, is verwoesting in hare verschrikkelijke i gedaante. Het oog gewent er aan alle voorwerpen te zien in ver minkten toestand, of vernield. De geest gaat onder, en het slechte instinct begint te heerschen. De verstandigste en bedaardste lui komen in een toestand van kinderachtige nijdigheid, ze voelen lust om zich dingen toe te eigenen die hun niet toekomen, om de dingen die hun in den weg staan waarom weten ze zelf niet te vernielen, de onbeduidendste dingen te vernielen alleen maar omdat ze het gewaagd hebben zich aan de algemeene verwoesting te onttrekken en in ongeschonden toestand te blijven. Een pendule die is blijven staan en nog tikt, maakt ons zenuwachtig. Wie heeft haar bevolen daarmede voort te gaan? Een kopje dat nog een oor heeft, een verguld bord, een beschilderde vaas, dat alles verveelt ons. Een schilderij mag niet netjes in haar lijst hangen, een gordijn is er voor om er zakdoeken uit te snijden, éen laars moet scheef geloopen of stuk zijn; in het kort, elk voorwerp dat niet geheel of gedeeltelijk vernield is, wekt onze zenuwachtige lusten op, want alles moet geruïneerd worden, omdat niets meer aan een meester toebehoort! De mensch heeft geen regt op zijn leven, want elke kogel kan hem ieder oogenblik treffen, derhalve heeft niets meer regt van bestaan, het huis mag geen dak, het individu geen bezitting hebben. Wie het meer noodig meent te hebben, neemt het hem af. Zien we een huis waarin nog ruiten zijn, dadelijk vliegen er flesschen of stoelen in, terwijl een granaat, die er toe vallig inslaat, het vernielingswerk voltooit! Alles ver- eenigt zich om alles te vernielen! Het oog zoo besluit Wachenhusen, en we deelen zijn wensch verlangt weer om de werken te zien der beschaving die opbouwt, de gedachten verlangen hartstogtelijk naar rust, naar orde! Maar op het oogenblik zijn we nog aan het vernielen. Als iets nieuws hebben de Franschen bij den laatsten uitval uit Parijs gebruik gemaakt van mitrailleuse-treinen. Men zag den snuivenden locomotief van achter de boomen van Draney komen, en plotseling hoorde men het krrrr, krrrr, dat bekende geluid voor ieder, die den tegenwoor- digen oorlog helpt voeren, en het gegons der kogels. Zoowel op den Soissons- als op den Cherbourg-spoorweg schoof men deze treinen zoo ver mogelijk vooruit, en de troepen van v. Schonberg en Hammerstein waren met die onwelkome en onverwachte gasten weinig gediend. Toch was de uit werking meer, dat ze deden opschrikken, dan dat ze veel kwaad aan de vijandelijke troepen deden. Als nieuw middel van oorlogvoeren is het gebruik dier treinen toch zeer opmerkelijk geweest. Dat Parijs honger heeft, ondervinden ook thans de paarden van weelde aldaar; den 18 Dec. jl. is met de rekwisitiën van die fiere, edele eenhoeven een aanvang gemaakt. Men zegt dat Rothschild, als echt republikein, nog vóór dat zij werden opgeëischt, zijne paarden ter beschikking stelde. Eenige heeren wilden hunne paarden redden, onder voorwendsel dat deze voor de ambulances bestemd waren; doch men was onverbiddelijk; ook de ambulances zijn verpligt aan den staat alle paarden uit te leveren, welke zij niet dringend noodig hebben voor de bespanning harer wagens. In een berigt uit die ongelukkige stad in de Köln. Zeit. leest men//Het geheele Parijsche begrafenispersoneel is bij het barrikade-legioen ingelijfd, en moet beurtelings den eenen dag lijken maken en den anderen dag lijken begraven. Zoo iets behoort tot de romantiek der Parijzenaars.»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1871 | | pagina 2