Benoeming-en, enz. BUITENLAND. Aan de bevolking-statistiek der gemeente Barsingerhorn ontleenen -wij de navolgende opgaven: De bevolking van deze gemeente bedroeg op 31 Dec. 1869 1203 mannen en 1113 vrouwen. In 1870 geboren 38 van het mannelijk en 53 van liet vrouwelijk geslacht; van elders ingekomenlOO mannen en 116 vrouwen, totaal 138 m. en 169 v. In 1870 overleden 41 van het mannel. en 37 van het vrouwel. geslacht; vertrokken 107 m. en 126 v.totaal 148 m. en 163 v. Bevolking op 31 Dec. jl. 1193 m. en 1119 v., totaal 2312 personen. De indeeling der bevolking was voor de verschillende gezindheden als volgt: Nederd. Hervormden 1977, Evang. Lutherschen 6, Doopsgezinden 223, Chr. Gereformeerden 4, Roomsch Catholieken 92, Nederl. Israëlieten 9, tot geen der genoemde gezindheden behoorende 1. Men schrijft ons van Schoorldam dd. 4 Jan. 1871: ^Gisteren is alhier harddraverij gehouden met paard en arreslede op het kanaal, waarvan de prijs behaald werd door het paard van den heer C. Broers, van Bennebroek en de premie door het paard van den heer C. Paarlberg. Het schoone weder lokte vele toeschouwers." Dr. Merz, te Medemblik, heeft in een Westfaalsche ham, die hij op het punt was met zijn gezin te nuttigen, ingekapselde trichinen gevonden. Zelfs het koken geeft geen zekerheid of die schadelijke dieren gedood zijn. De verloting van Arti et Amicitiae, te Amsterdam, zal omstreeks de helft dezer maand plaats hebben. Door den kerkeraad der Herv. gemeente te Utrecht is het volgende drietal opgemaakt: Bronsveld, theol, doet. pred. te Haarlemvan Ronkel, theol. doet. pred. te Zutphen en Vliegenthert, pred. te Vreeland. Te Bemmel hebben arme luidjes om het hardst gereden naar prijzen, bestaande uit brood, warme kleeding- stukken, dekens, enz. Men kan zich moeijelijk een denkbeeld vormen van de menigte schepen van alle natiën, die, door het ijs gejaagd, te Vlissingen binnen moeten vallen. Het groote maritime dok ligt geheel vol. Te Arnhem zijn op den lsten dag der uitgifte ruim 5000 briefkaarten verkocht. De vereeniging Daventria, te Deventer, gaf jl. Maandag avond een volksfeest op het ijs. De baan was met talrijke ballons verlicht; de muziek der huzaren en der schutterij deed zich bij afwisseling hooren. Den 1 dezer had te Deventer een droevig ongeluk plaats. Een jongeling, die met zijne aanstaande van Diepen veen was overgekomen, wilde langs dien weg weder huis waarts keeren. Digt bij de stad hadden zij echter het ongeluk door het ijs te zakken. Het meisje werd gered, doch de jongeling is verdronken. De handel in rundvee is te Diepenveen weer buiten gewoon levendig. Dagelijks ziet men tal van kooplieden bij de boeren rondloopen om dragtige koeijen op te koopen, waarvoor zij zeer hooge prijzen besteden. Als een zeldzaamheid van ongewone ligchaamskrachten deelt men mede dat R. Bijlstra, te Haulerwijk, op 88jarigen leeftijd, nog dagelijks schaatsen rijdt met eene vlugheid die menig jongeling beschaamt. Dat het hem niet aan moed ontbreekt, bewijst zijn gezegde: vAs 't goed iss blieuwt, rid ik takommende freed hinne en hwerom nei Ljouwert." (Als het goed ijs blijft, rijd ik a. s. Vrijdag heen en terug naar Leeuwarden). Haulerwijk en Leeuwarden liggen p. m. 10 uur gaans van elkander. Te Leeuwarden overleed jl. Dingsdag de heer C. A. Langguth, luit. kolonel, militie-commissaris in het eerste district dier provincie. Als tegenhanger van de advertentie in de Leeuw. Ct., waarbij vijf jonge dames ieder een flinken voorrijder, met ruige muts en korten broek verlangen, behelst de Franeker Ct. een advertentie waarin een zevental heeren ieder eene achterrijdster in hetzelfde kostuum vragen. De zamenkomst was op jl. Woensdag bepaald. Te Zuidwolde woont bij den boer Berends, een ooijevaar, die in 1869 tweemaal als jong uit liet nest geworpen werd, die niet mede verhuist, als een hond de boerenknecht naar het land volgt, en, 't is wel merkwaardig, zeer bang is voor andere ooijevaars. Zeker als iets geheel eenig wordt berigt. dat in denzelfden ring der provincie Drenthe, en wel te Ruinen, Koekange en Zuidwolde, drie broeders, de heeren Damste, predikanten zijn. Men schrijft aan de Arh. Ct. uit het Hannoversche, dd. 29 December //Mogen de zaken van Koning Wilhelm nog altoos tamelijk goed gaan in Frankrijk, wij verlangen hoe langer hoe meer naar liet einde van den ongelukkigen oorlog en de schande lijke menschenslagterij. Vervloeken de bewoners van Frank rijk den oorlog, wij vervloeken hem niet minder. Wij zien het zeer goed in, dat ook voor ons op de door bloed gedrenkte velden van Frankrijk niet veel goeds zal wassen. De lofliederen onzer provinciale bladen, die vodden, die op kommando en voor het geld der regering schrijven, walgen ons en zijn des te schandelijker, daar er bijna geen huisgezin is, dat niet een dood of verminkt naastbestaande te betreuren heeft. Waarom zouden wij wenschen, dat nog meer inenschen onder den Pruissischen korporaalstok worden gebragt; voelen wij niet het geluk, Pruissen te zijn, helaas 1 sterk genoeg? Een schoon, eenig Duitschland, dat, wat ons thans een tirannieke, heersckzuchtige, gewetenlooze minister, met behulp van of steunende op een ouden, ijdelen soldaten vorst, op jonkers, geestelijken en beuls knechts heeft geschonken! Ongelukkig of verblind volk, dat uit zulk eene bron meent vrijheid en welvaart te erlangen! Onze teruggekeerde soldaten klagenzeer.dat zij, daar de oude ,/Zopf" toch nog altoos onder het Pruis- sisch leger magtig heerscht, veel van nuttelooze kwellerijen uit te staan haddenzij klagen voorts, dat zij de liefde giften eerst dan ontvingen, wanneer de officieren, enz. het beste hadden behouden. Deze soldaten zeggen ronduit, dat het een leugen is, dat de soldaten bij Parijs het bombar dement verlangenzij verlangen alleen, dat aan den oorlog een einde wierd gemaakt. Moge de Pruissische God, de voorzienigheid van adelaar Wilhelm, of de goden aller zwarten en witten veel geluk in de uren des noodlots voor 1871 voor ons mengen wij hebben het bitter, bitter noodig. Een Fransch blad meldt het volgende: //Wij zijn in een der ambulances. 't Is drie ure namiddag. De zieken rusten op hunne legersteden, de bezoeken zijn afgelegd, de kwetsuren verbonden. Op dat uur van den dag is het betrekkelijk kalm in de hospitalen. De stilte wordt alleen afgebroken door het gekerm van iemand, die pas geopereerd is, of door den ligten tred van een zuster van liefdadigheid. De deur gaat zachtkens open om eene vrouw binnen te laten, slank en bleek. Zij is in rouwgewaad. Haar houding doet zien, dat ze fijne manieren heeft. Iets bevalligs ligt over haar geheele wezen verspreid. Zij droeg een pakket, legde hef op de tafel, waarop allerlei verbanden, compressen, chirurgische instrumenten dooreen liggen. Toen zij zich van haar last ontdaan had, bleef zij zwijgend en roerloos staan. Een zuster van liefdadigheid zag haar en kwam naar haar toe. //Mevrouw", zeide de vreemdelinge in rouwgewaad, //ik heb hier een weinig linnengoed en eenige ververschingen voor de ongelukkigen. Gij zult wel zoo goed zijn, mijne kleine offerande aan te nemen." Het pakket werd geopend. Men vond er hemden in, beddelakens, flanel, pluksel, verbanden, voorts bouillon koekjes van tapioca, enz. De zuster van liefdadigheid bedankte de dame. Deze wilde zich nu verwijderen. Maar de eerste vroeg: //Mevrouw, wilt ge mij uw naam opgeven?" "Waartoe zou dat dienen?" »Ik moet u op een lijst inschrijven, met vermelding wat gij aan onze zieken geeft. Het gebruik wil het zoo." «Waartoe dient dat?" herhaalde zij. Middelerwijl be dacht ze zich en zeide met tranen in de oogen./Hoe ik heet, doet niet ter zake. Schrijf eenvoudig op uw lijst: Een Moeder. Wat ik heb gebragt, had ik bewaard voor mijn zoon, die bij de mobile garde diende, voor 't geval dat hij ziek of gewond zou worden. Maar de Pruissen hebben hem bij Champigny gedood. Zij hebben hem mij ontnomen. Ik heb dat alles nu niet meer noodig. Ik had maar één kind, en nu ben ik alleen. Gij ziet, dat het noodeloos is mijn naam op te geven. Neem dit voor uwe gewonden en schrijf opEen Moeder." En de arme moeder verwijderde zich al weenende, eer biedig gevolgd door de zuster van liefdadigheid, die evenmin hare tranen kon bedwingen. Tegenover het in sommige couranten opgenomen berigt, volgens hetwelk Pruissen reeds nagenoeg de laatste beschikbare manschappen in het veld zou hebben gezonden, wordt verzekerd, dat nog minstens 200,000 man in reserve zijn, die vooreerst zeker nog niet gemobiliseerd zullen worden. Zekere dame werd 's morgens van haar verjaardag door een harer bedienden met eeu kaartje vereerd, waarop de letters p. c. //Wel, Hendrik! wat hebt ge daarop gezet //Mevrouw! net wat alle menschen op hun kaartjes hebben gezet, toen verleden week uw broeder overleden is." Bij Koninklijk besluit van 3 dezer is: 1°. eervol ontslag verleend, op het daartoe door hen gedaan verzoek, aan de heeren.- mr. C. Koek, als minister van Binnenl. Zakenmr. P. P. van Bosse, als minister van Financiën; J. J. van Muiken, als munster van Oorlog; en mr. F. G. B. II. van Lilaar, als minister van Justitie; onder dankbetuiging voor de vele aan den Koning en aan den lande bewezen diensten. 2°. Niet aangenomen het door den heer L. G. Brocx gevraagde eervol ontslag als minister van Marine. 3°. De heer L. G. Brocx, onder dankbetuiging, eervol ontheven van de opdragt tot waarneming der zaken, het departement van Koloniën betreffende. 4°. BenoemdTot minister van Binnenl. Zaken, mr. J. B. Thorbecke, minister van Staat, lid van de Tweede Kamer der Staten- Generaaltot minister van Koloniën, mr. P. P. van Bosse, laatstelijk minister van Financiëntot minister van Financiën, mr. P. Blussé van Oud-Albla9, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot minister van Oorlog, G. P. Booms, kolonel en chef van den generalen staf; tot minister van Justitie, mr. J. A. Jolles, raads heer in de» lloogen Baad der Nederlandenen tot minister van Buitenl. Zaken, mr. J. L. H. A. baron Gericke van Herwijnen, buitengewoon gezant en gevolmagtigd minister bij het hof van Groot-Brittanië en Ierland. België. Te Brugge zijn twee cichoreimolens gesloten, omdat bleek, dat zij jaarlijks ongeveer 40,000 kilo turfmolm bezigden tot vervalsching der cichorei. Toch stond er op de zakjes, waarin zij hunne waar verkochten, letterlijk gedrukt: dat zijf 1000 francs belooning beloofden aan ieder, die bewees, dat er in hunne cichorei valsche bestanddeelen voorkwamen. F r a n k r ij k. Gambetta, de advokaat-minister van oorlog, heeft Lyon verlaten en op zijne terugreis naar Bordeaux te Yalence een toespraak gehouden waarin hij o. a. zeide: «/De oorlog begint nu eerst. De vijand had dien ook jaren achtereen voorbereid, en na Sédan en Metz geloofde hij Frankrijk overwonnen te hebben. Maar binnen drie maanden zullen wij nieuwe legers gevormd, kanonnen gegoten hebben, en reeds nu zullen de Pruissen hebben opgemerkt, dat de tijd van gemakkelijk overwinningen te behalen voor hen voorbij is. Wij zullen misschien nog wel eenigen tegenspoed kunnen ondervinden, maar ik ben zeker, dat de einduitslag zal zijn de verdrijving van den overweldiger." De generaal Chanzy, op wien als bevelhebber van het Loire-leger de hoop van alle Franschen gevestigd is, telt omstreeks 47 jaar. Hij werd in het departement der Ardennen geboren, liep op zijn 16de jaar uit het ouderlijk huis weg en nam dienst als kajuitsjongen op een oorlog schip. Na een jaar in die alles behalve aangename omgeving te hebben doorgebragt, werd hij ontdekt en naar de militaire school van Saint Cyr gezonden, welke hij met de meeste onderscheiding verliet, toen hij werd benoemd tot 2den luitenant bij een regiment zouaven. Van dien tijd af tot op den Italiaanschen oorlog in 1859 bleef hij in Algerie dienen, hetwelk hij verliet met den rang van bataillons-chef in het 23ste linieregimeut. Voor zijn schitterend gedrag gedurende den geheelen veldtogt (meer bepaald te Solferino, toen hij bij dagorder vermeld werd), werd hij tot luitenant kolonel in het 74ste regiment benoemd. In 1864 werd hij kolonel van het 48ste en kommandeerde do subdivisie van Sidibit Albis. In 1868 werd hij generaal en legde in dien rang groote administratieve bekwaamheden aan den dag. Hij nam in den loop van 1870 deel aan de expeditie van generaal Wimpffen in Algerië en droeg niet weing bij tot haar succes. Bij zijn komst uit Algerië werd hij tot divisie- generaal benoemd, en nam als zoodanig een zeer belangrijk aandeel aan den slag van Coulmier. Zijn latere bedrijven zijn bekend. Rocliefort lieeft eene nieuwe uitgave van zijn Lanterne bewerkt. In zijn voorrede zegt hij, dat hij bij het nalezen der vroeger geschreven stukken de noodzakelijkheid inzag, om aan het publiek verschooning te vragen voor de gematigdheid, waarmede hij van het keizerlijk regime gesproken heeft. //Ik heb juist de drukproeven van mijn pamflet weer overgelezen; ik vergelijk het met de gruwelen, waardoor het keizerrijk ons gedwongen heeft te passeeren, en met het resultaat, waartoe het ons gebragt heeft, en ik weet niet, hoe ik mij verontschuldigen moet, dat ik zoo zachtmoedig was." Verder zegt hij: //Ik vertrouw, dat niemand zal denken, dat ik door deze nieuwe uitgave wil bewijzen, dat ik gelijk had, in weerwil van de jaren gevangenisstraf en de boeten vari duizenden francs, die moesten bewijzen, dat ik ongelijk had. Ik stel geen verdienste in mijn voorspellenden geest. Er zijn slechts drie manieren voor gevallen keizerrijken om onder te gaan: militaire revolutie, volksopstand en vreemde overheersching. Napoleon met zijn gewoon doorzigt koos de laatste, het ergst voor ons, maar voor hem ongetwijfeld het voordeeligst.» Ziehier een kleine schets van den toestand, waarin Orleans in deze dagen verkeert De stad gelijkt thans een groot vijandelijk oorlogskamp, soldaten van allerlei wapenen en natiën bewegen zich op straat door elkander, Pruissen, Beijeren, Brunswijkers, Hessen, Saksers, Mecklenburgers, enz.kanonnen, ammu nitie- en proviandwagens rijden heen en weêr. De eigen lijke bezetting bestaat uit Beijeren, die dan ook alleen de wachten betrekkenoveral ziet men hunne krachtige ge daanten met geweer en daarop geplante sabelbajonet, en hunne eigenaardige helmen op het hoofd. De plaats- kommandant is de Beijersche kolonel graaf Léonrod, wiens naam op alle hoeken der straten te lezen staat, want alle kennisgevingen en publicatiëu zijn door hem onderteekend. Die plakkaten zijn zeer karakteristiek en niet van belang ontbloot. In een daarvan wordt gemeld, dat de stad 600,000 francs boete moet betalen, omdat een Pruissisch soldaat door een ingezetene gewond is geworden; werkelijk werden den 2 dezer de 600,000 francs ook betaald, en de soldaat, die slechts ligt gewond was, kreeg er een goed deel van. In een andere proclamatie heet het, dat alle bezitters van paarden deze dieren ter beschikking moeten stellen; in een andere dat ieder ingezetene, op straffe van 100 francs boete, Pruissisch geld moet aannemen, waar voor een tarief gemaakt is; weder een ankere publicatie verbiedt allen, die er niet toe geregtigd zijn, om het roode kruis te dragen, overtredingen worden met 60 frs. beboet; verder wordt allen eigenaren van huizen verboden om de vlag van Genève uit te hangen, als zij niet minstens zes gekwetsten in huis hebben, en zoo gaat het verder met 6, 8, 10 proclamaties naast elkander. De oorlogs-contributie van 1| millioen francs, die de stad bij de eerste in bezit neming moest betalen, is groot genoeg om een rijke stad i voor langen tijd te doen zuchten. Men zegt, dat den 21 Dec. jl. 26 wagens met Duit- sche gewonden op weg naar Chatenois waren. Bij aankomst ontdekte men, dat bijna alle gewonden doodgevroren waren. Ook verzekert inen, dat de cholera in het leger voor Parij6 uitgebroken is. Een Duitsch officier voor Parijs schrijft: Onze soldaten hebben weinig verschoond. De kasteelen Metternich, Malmaison, Beauregard zijn verwoest, spiegels en tapijten verbrijzeld en vernield. Uit de kostbaarste voorwerpen zijn barricaden gebouwdeen en ander vertegenwoordigt eene waarde van 18,000. Gravures, schilderijen, pianino's, vleugels, geheele bibliotheken, porseleinen voorwerpen, alles wat voor de hand lag is er voor gebruikt. In het kasteel Malmaison hebben de soldaten een groote tafel gedekt en op elk bord een stuk van een Parijschen bom gelegd; aan het hoofdeinde prijkt op een kostbaren fluweelen fauteuil een niet-gesprongen reuzenbom. Door een officier, die Parijs den 30sten Dec. met een luchtballon verlaten heeft, zijn de volgende berigten te Bordeaux aangebragt^Parijs is vol veerkracht, en wie van overgave sprak zou gevaar loopen van gefusilleerd te worden. De levensmiddelen knnnen voor het minst tot het einde van Februarij strekken."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1871 | | pagina 2