1871. N°. 62. Woensdag 24 Mei. 29 Jaargang. NATIONALE MILITIE. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BINNENLAND. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT, ,,W ij huldigen het goede.': "Verschijnt Dinqsdas-, Dondeeda®- «n Zatueda® namiddag. JLbonntmtntsprijs per lwartaal1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Adrtrtentien: V»» 14 regel» (I eeet, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten wordei naar plaatsruimte berekend. Woensdag den 31 Mei vertrekt van hier de Oost-Indische mail via Triest, per eersten trein. Woensdag den 31 Mei vertrekt van hier de West- Indische mail over Southampton, per iaatsten trein. Vrijdag den 3 Jnnij vertrekt van hier de Oost- Indische mail via Brindisi, per trein van 0.25 's av. BURGEMEESTER en "WETHOUDERS der gemeente HELDER brengen ter openbare kennis Dat het ONDERZOEK OVER DE VERLOFGANGERS van de Militie te land, bedoeld bij art. 138 der wet op de Nationale Militie, voor deze gemeente is bepaald op Woensdag den 14 Jnnij 1871, des voormiddags ten tien ure, in het Lokaal achter het Gebouw voor Gemeentewerken naast het Weeshuis alhier. Aan dat onderzoek moeten deelnemen de VERLOFGANGERS der Militie te land, behooiende tot de ligtingen van 1867, 1868, 1869 en 1870, voor zooverre zij vóór den 1 ApYil 1871 in het genot van onbepaald verlof waren gesteld. De belanghebbenden worden herinnerd aan de volgende wetsbepalingen Art. 140. De verlofganger verschijnt bij het onderzoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. Art. 141. Behoudens het bepaalde in art. 130 kan een arrest van twee tot zes degen, te ondergaan in de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest, door den militie-commissaris worden opgelegd aan den verlofganger: 1. die zonder geldige redenen niet bij bet onderzoek verschijnt; 2. die daarbij verschenen zijnde, zonder geldige redenen, niet voorzien is van de in het voorgaand artikel vermelde voorwerpen; 3. wiens kleeding- of uitrusting stukken bij het onderzoek nist in voldoenden staat worden bevonden4. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander toebehoorende, als de zijne vertoont. Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaand artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dadelijk onder verze kerd geleide in arrest worden gebragt. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aan de hem opgelegde straf, dan wordt hij op schriftelijke aanvrage van den militie-commissaris, te rigten aan den Burgemeester der woonplaats van dien verlofganger, aangehouden en ouder verzekerd geleide naar de naasthij gelegen provoost of hel naastbij zijnde huis van bewaring of arrest overgebragt. Art. 143. Onverminderd de straf, iu art. 141 vermeld, is de verlofganger verpligt, op den daartoe door den militie-commissaris te bepalen tijd eu plaat9, en op de in art. 140 voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te worden onderzocht. Art. 144. De verlofganger, die zich hij herhaling schuldig maakt aan het feit sub 4. van art. 141 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 143 voor den militie-commissaris verschijnt, of, aldaar verschenen zijnde, iu het geval ver- UIT DEN VERKIEZINGSSTRIJD TE NERGENSHUIZEN. De Coalitie. II. Se Kiesvereeniging nJe maintiendrai.11 (Vervolg.) De kandidaten van Fides, twee katholieken aanbevelendat was te erg! Zoowel jhr. Stuijling als de president «n Overmeijer waren zigtbaar verbaasd. Overmeijer zeide, dat zoude nooit gebeuren, zoolang hij lid was van de vereeniging; hij had er al veel tegen gehad, toen bij eene vorige verkiezing om „politieke redenen" Je maintiendrai één katholiek had aanbevolen, maar dat was ook de uiterste concessie geweest, die zijn hervormd-notabel geweten ver gunde. Onder de candidatuur van tmee roomscben zou hij nooit zijn naam zetten, nooit! dan nog liever een liberaal; daar was bij voorbeeld mijnheer van Tempel, die wel tot de andere partij be hoorde, maar, dat moest Overmeijer zelf zeggen, tronw bij dominé Kraaijennest in de kerk kwam! Jhr. Stuijling begreep, dat de goede oud-diaken afdwaalde, en buitendien brandde bet hem op den tong, om Bastiaans eens goed „de waarheid te zeggen." In het dagelijksch leven zijn: iemand de waarheid zeggen, en: iemand den mantel uitregen, uitdrukkingen van ongeveer gelijke beteekenis, waarmede de waarheid niet altijd evenveel te maken heeft. En daar niemand ooit geheel de eigenaardigheden kan afleggen, die de uitoefening van zijn dagelijksch beroep hem heeft opgedrongen, kleedde Stuijling zijne verontwaardigde rede in den vorm van een requisitoir. Hij begon met er mr. Bastiaans op te wijzen, met hoeveel beleefdheid, voorkomendheid, „ja laat ik zéggen hartelijkheid", deze in couservative kringen was ontvangen, hoe meer bijzonder „onzen hooggeachten president" hem, mr. Bastiaans, allerlei diensten had bewezen, die een jong menscb, pas van de Academie, stellig niet geregtigd is te verwachten, van iemand van hoogeren leeftijd, iemand algemeen geacht om kunde en regtschapeubeid! „Ja mijne heeren!" zeide de officier van justitie, „werkelijk, na alles wat wij weten, is het mij onbegrijpelijk, ja, onverklaarbaar ten eenemale, hoe mr. Bastiaans zich kan verzetten tegen eene candidatuur, die hem met ons tot eer zou verstrekken. Ik zoek naar de drijfveeren voor zoodanig verzet, en ik vind geene andere danondankbaarheid, ja mijnheeren! ik herhaal het woord, ik blijf er bij, ondankbaarheid, zwarte ondankbaarheid Nu was Stuijling in zijn ijver veel te ver gegaan. Want hoezeer mr Bastiaans zich door Bloemers had laten bepraten, was hij vol komen ter goeder trouw, en de onregtvaardige beschuldiging trol hem diep, hij was volkomen in zijn regt, toen hij antwoordde: „mijnheer Stuijling schijnt te vergeten, dat u hier geen ambtenaar van het openbaar ministerie zqt, en dat ik geen misdadiger ben; gij hebt het regt niet mijne bedoelingen te verdenken. Zoo ik u thans geen rekenschap vraag van uwe beleedigende woorden, dan hebt gij het te danken, juist aan die eerbiedige genegenheid voor onzen president, die gij mij ontzegt!" „Ik geloof ook, Stuijling" zeide deze, „dat gij onzen jongen vriend onregt doet; meer geloof ik dat een minder helder inzigt in de ware belangen onzer partij, de oorzaak is van zijn voorstel, dan antbipatie tegen mijwaartoe ik althans niet weet aanleiding te hebben gegeven," voegde hij er goedhartig glimlagchend bij. Voor Bastiaans was het goed, dat hg op dit oogeublik ver sterking kreeg van de zijde van den militie-commissaris; de wei- keert, sub 2 eo 3 van art. 141 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en van 3 tot 6 maanden gehouden. Art. 145. De verlofganger der militie, die niet voldoet aan eene oproeping voor de werkelijke dienst, wordt als deserteur behandeld. Art. 130. Het Crimineel Wetboek en het Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de manschappen der militie te land, die zich onder de wapenen bevinden, van toepassing en met opzigt tot de verschillende gevallen van desertie op al de bij de militie te land ingelijfden. Die manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn 1. zoolang zij zich bij hun corps bevinden; 2. gedurende den tijd, dien het in art. 138 bedoeld onderzoek duurt; 3. in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder, Helder, STAKMAN BOS6E, Burgemeester, den 23 Mei 1871. I. VER1IEY, Secretaris. HELDER en NIEUWEDIEP, 23 Mei. Ongelukkig Frankrijk! Uwe zonen bestrijden elkaar met al de woede van hardnekkige vijanden. Het droevig lot van den man, dezer dagen als lijk uit de Seine opgevischt en bij wien men een brief vond, waarin hij schreef: „Ik beneem mij het leven, daar ik niet met mijne broeders van Versailles kan vechten en omdat ik ook niet tegen hen de wapens voeren wil," die ongelukkige is het beeld van 't gefolterd land, ongelukkig door eigene ver deeldheid. Thiers verheugt zich over den moed zijner soldaten, maar zal zich voorzeker bedroeven over de sterkte der forten, die hij eenmaal om Parijs liet aanleggen ter verdediging der stad tegen een buitenlandschen vijand, terwijl ze thans met succes gebezigd worden ter bestrijding van de zonen des lands, die orde en wet zoeken te verdedigen. Behalve liet nieuws van uit en om Parijs is er thans weinig belangwekkend nieuws uit het buitenland. Reden tot politieke bezorgdheid bestaat er thans evenwel in Europa niet. De twee grootste kampioenen van ons werelddeel hebben dezer dagen het tractaat van „eeuwigen vrede" ge- teekend. Het oproer in de Seine-stad nadert zijn'einde, waarna Frankrijk bij het heelen van vreeselijke wonden, willendheid van den gemeente-ontvanger, voor wien hij inderdaad genegenheid gevoelde, had hem anders misschien overwonnen. „Militairement parlant," zeide overste Dikkers, „ben ik van meening, dat een goed generaal de overmagt aan zijne zijde behoort te brengen. Zijn de Katholieken den liberalen de baas in Nergens- huizen? Neen. Zijn wij het? Nog minder! Maar hebben wij te zarnen de meerderheid? Zonder twijfel. Dus met vereende kracht er op los, dat is mijne leer. Ik ben voor het voorstel van mr. Bastiaans, en met allen eerbied voor mijnheer Stuijling moet ik zeggen, dat ik nog niets heb gehoord, wat die meening zoude weerleggen." „Het wordt moeijelijk voor mij u tegen te spreken, want het heeft den schijn, alsof ik mijne eigene candidatuur ver dedig, maar ik hoop, dat gij weten zult, dat geen eigenbelang...." „Ga je gang, president," zeide Dikkers trouwhartig, „daar kenner- wij u voor!" -„Welnu dan, gelooft gij dat wij ons kunnen ver eenigen met de candidaten van Fides, zonder iets van onze beginselen op te offeren? Het zijn niet alleen Katholieken, maar bepaalde ultramontanen, die door deze vereeniging worden gesteld. Hun schoolwet-programma is het onze niet, hunne leer: de kerk boven den staat, schijnt ons een gruwel, eu wij mogen de hand niet reiken om personen op het kussen te brengen, die met ons gemeen hebben, dat zij tegenover de liberalen staan, maar anders van ons principieel verschillen!" „Toen ik lid werd van deze vereeniging; mijnheer de president, ik mag immers het woord hebben?" vroeg de tokohouder, "heb ik dadelijk gezegd, waar 't op stondik was vóór 't cultuurstelsel, waut ik ben 13 jaar in de Oost geweest, en daar weet ik alles vaninaar van de rest heb ik weinig verstandin mijn tijd waren er nog geen burgerscholen, maar we kwamen er toch ook, zonde ik denkenEn nu vraag ik maarwie willen het cultuurstelsel opruimen? Die liberale praatjesmakers; wie willen 't niet? Zoo wat alle andere partijen; wij niet, en de Roomscben niet. i Als wij dat nu alleen kunnen opknappen, vind ik 't heel mooi, dat we ous groot houden, en onze eigene candidaten hebbendat zou ik ook liever willen, het staat, royaler; maar als 't noodig is dan moeten wij een beetje toegeven; dan ben ik het met den overste eens, een goed generaal vecht nooit, dan met overmagt. Daarom president? ik vertrouw je op je woord; hebben wij even veel kans om die liberalen er uit te houden, als wij u stemmen, dan als wij de candidaten van Fides overnemen?" „Zoo gesteld", zeide de president, „moet ik die vraag ontkennend beantwoorden; als onze partij de candidaten van Eides steunt, dan worden die vrij stellig gekozen, en stelt elke partij hare eigene, danik erken het, hebben de liberalen evenveel kans als wij, of de Katholieken." „Dank je president; 't spijt mij waarachtig om u, maar dan ben ik het met Bastiaans eens: hebben is hebben." Overste Dikkers zeide, dat hij maar twee verstandige wijzen van bandelen kon bedenken. „Ik commandeer honderd man; men komt mij zeggen, dat de vijand voor mij staat. Ik vraag mijne spionnenboe sterk is de Franschman en als ik zeg Franschman, meen ik den vijand iu 't algemeen. Zegt mijn spion: tienduizend man, dan gaat het: over 't geweer! bataillon regtsom, keert!" Zegt die spion daarentegenvijftig man, honderd man, des noods honderd vijftig man, dan zeg ik: „kinderen, velt geweer! in den eerst langzamerhand weder in normalen toestand zal komen. Tusschen Rusland en Turkije schijnt de best mogelijke ver standhouding te bestaan, Italië heeft het druk genoeg met het eigen huishouden in orde te brengen en in Oostenrijk valt er volstrekt niet aan te denken, om, nevens de drukte van den binnenlandschen toestand, nog aan buitenlandsche verwikkelingen te durven denken. De overige mogend heden, dat zijn die van den tweeden rang, och, zij spelen slechts ondergeschikte rollen op het staatkundig tooneel. Zij worden overschaduwd door de hoofdvertooners, en zouden, mogten zij het wagen zich meer te doen gelden, kans hebben hun ondergeschikte plaats te verliezen, die hun tot nog werd vergund te bekleeden. Wij vernemen dat Zr. Ms. stoomschip de Valk, onder bevel van den kapt.-luit. ter zee jhr. A. R. A. M. Clif- ford Kocq van Brengel, gisteren van hier naar Engeland is vertrokken, ter afhaling van het detachement koloniale troepen en de mailpakketten van het verbrande stoom schip Willem III. De monitor Haai is jl. Zaturdag te Feijenoord met goed gevolg te water geloopen. De ministers van Marine en Koloniën woonden o. a. dit majestueuse schouwspel bij. Naar hetU. D. verneemt, zal door het aanhoudend ontslag nemén van officieren van gezondheid van het leger, om zich als burgerlijk geneesheer te vestigen, zulk een leemte ontstaan bij de militaire geneeskundige dienst, dat de rege ring genoodzaakt zal zijn, wil zij bij dien tak van dienst, waar liet personeel reeds zoo schaars aanwezig is, geen volslagen gebrek zien omstaan, het lot der officieren van gezondheid ter harte te nemen. Het reeds door verscheidenen gegeven voorbeeld zal nog door velen gevolgd worden. -Men schrijft uit 's Hage aan de Arnh. Ct.: „Het gerucht wil, dat de minister van Oorlog, ook dan, wanneer zijne begrooting mogt worden aangenomen, zijn ontslag zal hemen. Hij schijnt tot de overtuiging te zijn gekomen, dat de taak hem te zwaar is. De minister looppas, en in Godsnaam er op los 1 Maar als ik stond tegen de overmagt, terwijl in de buurt een commandement cavalterie, te vinden was, dan zou ik niet vragen zitten die menschen op paarden, en gaat mijn volk te voet? ik zou niet vragen, of er ook soms tusschen ons een principieel verschil van wapenen bestond, maar ik zond er mijn adjudant heen: compliment van overste Dikkers, en dat hij er op los gaat, en er op rekent, dat de heeren kameraden van de cavallerie den vijand in den flank zullen vallen! Een van beiden, president, of wij moeten ons onthouden, of wij moeten den strijd winnen. En als wij 't alleen kunnen winnen met de kame raden van de ultramontaansche cavallerie, nu enfin, dan ook: a chaque arme sa part de gloire!" Onder de van weinige politieke ontwikkeling, maar van een eerlijk hart, getuigende rede van den militie-commissaris, was er tusschen J. W. Stuijling en den president een fluisterend maar druk gesprek gevoerd, waarvan alleen het laatste gedeelte, toen Dikkers zweeg, voor de anderen verstaanbaar was, de woorden nl. van den gemeente-ontvanger: „onder deze omstandigheden trek ik mijne candidatuur bepaald iu;" een besluit dat hij luider sprekende herhaalde, en dat een zeer verschillenden indruk op de leden der vergadering maakte. Mr. Bastiaans was verheugd, dat hij op die wijze zijn zin zoude krijgen, maar het speet hem dat juist de president het slagtoffer zoude zijn van de combinatie; waarom hadden zij hem, den secretaris, dan ook niet vooraf inge licht? Dikkers en de tokohouder hadden een gerust geweten; J. W. Stuijling was boos en Overmeijer wist niet regt of hij wel begreep, wat er eigenlijk voorviel. Braakland, die den geheelen avond gezwegen had, opende tot driemaal toe den mond, maar bleef toch zwijgen, hoewel het te zien was 'dat hij iets op 't hart had. „Heeft iemand nog andere candidaten voor te stellen?" vroeg de president. „Niemand? Dan moeten wij tot de stemming over gaan. Willen de heeren met geslotene briefjes of mondeling stemmen? „Mondeling" zeide J. W. Stuijling half verachtelijk „wij weten immers toch al wat de heeren willen; mijnheer de secretaris ik stem voor den president, teeken dat op." „Een oogenblik," zeide deze. „Ik ben nu geeu candidaat meer; voor mij was het in elk geval eene groote opoffering, die ik had willen doen, indien allen daarmede ingenomen waren geweestthans echter trek ik mij terug en zal de stemmen, op mij uitgebragt, van onwaarde verklaren Bij de stemming werden drie stemmen uitgebragt op de caDdidaten van Fides. Braakland stemde: „tegen de Roomscben;" dat had hij willen zeggen, maar hij was er niet toe gekomen. Daar de overjgeu zich na de verklaring van den president van de stemming hadden onthouden, moesten deze candidaten als verkozen worden aangemerkt. Bastiaans had, voor Bloemers en de zijnen, gezegepraald. Over meijer bedankte dadelijk als lid der kiesvereeniging; als oud-diaken en fungerend notabel kon hij daaronder zijn naam niet zetten! Mr. Stuijling vergaf het Braakland nooit, dut hij niet eerder gesproken had, en daardoor de meerderheid aan de zijde van den president had gebragt, die dan wel niet zoude hebben bedankt. Toen mr. Bastiaans in zijn bed lag en nadacht over de gebeurte nissen van den avond, begon bij hem een flaauw bewustzijn te schemeren, dat Bloemers slimmer was dan mr. Bastiaans, advocaat te Nergensbuizen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1871 | | pagina 1