B I E L A I).
kunnen worden, maar op bittere teleurstelling en sombere
wanhoop uitloopenEn aan de andere zijde zijn velen
door deze bespottelijke eischen en allergevaarlijkste denk
beelden zoo verschrikt en ontsteld, dat zij ook zelfs voor
de meest billijke vorderingen geen ooren hebben, in hun
nen angst beide oogen toedoen, en in hunne onkunde
omtrent den weg tot redding niets anders kunnen uitroepen
dan: verbieden, onderdrukken en straffen. Alsof daarmede
het kwaad geweerd en de ziekte overwonnen wasZoo
waar als Parijs thans in vlammen opgaat tengevolge van
onkunde, dwaling en opzettelijke misleiding op dit gebied,
zoo noodig is het. ook, dat in Nederland meer gehoord
worde naar de stem van ervaren gidsen op dit terrein,
zoo wcnschelijk is het, een wetenschappelijk, helder, po
pulair staathuishoudkundige als Mr. J. L. de Bruijn
Kops tot volksvertegenwoordiger te herkiezen.
Toch heeft men den treurigen moed gehad, juist op
dezen grond tegen den heer de Bruijn Kops te waar
schuwen. Daartoe was de Nieuwe Noord-Ilollander in
staat. Naar aanleiding van een redevoering van den heer
van Houten wees dit blad in zijn nommer van 17 Mei
11. op de handelingen der Commune te Parijs, als het voor-
uitzigt van onzen landbouwenden stand, van onze gezeten
burgerklasse, indien het liberalisme van van Houten,
indien de staathuishoudkunde van de Bruijn Kops eenmaal
in ons land zegeviert! «Laten zij dan maar toezien, dat wij
ook hier te lande geen Commune-mannen krijgen!" laat
het er op volgen, Ziet, kiezers, dat is schandelijke,
ongeoorloofde verdachtmaking. Zoo iets kan men wel in
een courant schrijven, maar ik ben er zeker van, dat
niemand er zijn naam onder dnrft zetten. Terwijl er ge
sproken wordt over eene rede van den heer van Houten,
wordt eensklaps de heer de Bruin Kops, zonder de minste
aanleiding, er bij gesleurd. Wat heeft de staathuishoud
kunde van den een met de redevoering van een ander te
maken? Of is misschien de staathuishoudkunde van den
heer de Bruijn Kops in Nederland minder bekend? Zij
is zóó bekend, dat zij boven dergelijken laster verheven is!
Wil de N. N. II. haar bestrijden, zij doe dit naar aan
leiding van de talrijke geschriften, waarin zij zich zelve
voor ieder heeft bekend gemaakt, maar niet naar aanleiding
van de woorden van een ander.
Dergelijke in het oogloopende, geheel ongegronde ver
dachtmaking verdient slechts aan de kaak gesteld, niet
ernstig wederlegd te worden, zoolang niemand er althans
zijn naam aan durft verbinden. Zij is de eenige niet, die
in dit blad jegens denzelfden persoon voorkomt. Dit artikel,
toch reeds vrij lang, zou te uitgebreid worden, indien er
hier uitvoeriger op werd gewezen. Bij een volgende
gelegenheid alzoo. Blijkbaar schrijven er in de N. N. H.
verschillende personen. Hoe echter sommigen, als voor
standers van ernstige en waardige gedachtenwisscling, met
dergelijke uitvallen in dit blad vrede kunnen hebben, is
onverklaarbaar.
Onkunde, vooroordeel en kwade trouw, of wel allo drie
te zamen, wijzen op de blinde leidslieden der blinden te
Parijs; ongeletterde, onkundige, dweepende, half waanzinnige
volksleiders, mannen zonder onderzoek, zonder studie, die
zich laten vervoeren door een schoonklinkende leus en
zijn sigaar afklopte, „ik zal u een geheim toevertrouwen, maar
gij moet het niet vóór u houden. Ik heb vandaag naast het liefste,
goddelijkste, schoonste engeltje in den trein gezeten, dat ooit
vleugelen had. Idet kostte mij vrij wat moeite van haar te schei
den, maar het moest wel, want anders ware ik verliefd geworden
en dat zou malligheid zijn- Wees intusschen zoo goed eens naar
mijn valies te vernemen, want ik ken uwe bedienden niet. Er is
twaalf duizend gulden in om mede naar de stad te nemen."
„Twaalf duizend guldim!" riep zijn vriend verschrikt uit, „waarom
hebt ge mij dat niet eerder gezegd? Waar is het valies?"
„In den gang, denk ik. Ik iheb het bij 't binnenkomen aan
een der bedienden afgegeven."
„Gij zijt toch de slordigste kerel die ik ooit gekend heb," zei
zijn vriend, terwijl hij haastig de kamer uitsnelde.
Weldra kwam hij terug met het valies in de hand.
„Is dit het?"
„Ja."
„Sla het dadelijk open en zie of het geld er nog in is."
Terstond gaf Horatio aan dezen raad gevolg en stak zijn hand
in het valies.
„Wel drommels!" riep Horatio, zijne hand terugtrekkende.
„Wat is er?"
„Zie eens; ik geloof nooit dat dit mijn valies is." En Horatio
haalde er een half voltooid kanten kraagje uit, beuevens borduur
werk, een paar wit katoenen kousen en andere zaken, tot de
vrouwelijke garderobe behoorendc.
„Mijn twaalf duizend gulden zijn verloren 1" stamelde Horatio,
bleek van schrik.
„Bestolen!" riep zijn vriend, opspringende. „Die goddelijke
engelin in den trein heeft je beet gehad!"
Inmiddels was de trein, waarin zich de jonge dame bevond, die
zulk een indruk had gemaakt op het gemoed van den jongen Holt,
naar de stad gesneld en in minder dan een half uur aldaar aan
gekomen. De „goddelijke engel" gaf haar valies aan een koetsier
in bewaring, waarna zij zelve plaats nam in zijn huurrijtuig. Zoo
reed zij naar een der aanzienlijkste gedeelten van de wereldstad en
liet stilhouden voor een hardsteenen huis, met een zilveren deurplaat,
waarop den naam van „Stewart" gegraveerd was.
Twee jonge dames snelden de «toep af om het jonge meisje
hartelijk welkom te hecten en te omhelzen.
„O, Itose Melliugton, wat zijn wij blij dat gij gekomen zijt!"
riep een der dames, verrukt van vreugde over hare komst.
„Wij vreesden dat gij niet komen zoudt," zei de ander.
„Hebt gij het borduurwerk medegebragt, daar gij over geschreven
hebt?" vroeg de eerste, Jenny geheeten. „Ik hoop ja! Ik ben
vol verlangen het te bezigtigeu.
„Welnu, dan zal ik het u maar terstond laten -zien," zei
mejufvrouw 'Melliugton. „'t Is in het valies, ik zal het gaan halen."
Het valies werd op een stoel nedergezet en „de goddelijke eugel"
sloot het open.
„O, mijn Hemel!" riep mejufvrouw Mellington, toen zij in het
-dies keek.
Wat scheelt er aan?" vroegen hare beide vriendinnen.
d, (lat is mijn valies niet ten minste niet wat er in is.
eens hier!"
"'toonde zij aan hare vriendinnen twee zijden zakdoeken,
laten leiden door een overprikkelde verbeelding, en meenen
dan het regt te hebben oin te waarschuwen tegenprecies
het tegenoverstelde, tegen den wetenschappelijkcn staathuis
houdkundige, den man van naauwgezet onderzoek en streng
nadenken, die zich voortdurend bezighoudt niette waarschuwen
tegen zelfmisleiding en ongegronde verwachting! Maar
zal men dan, omdat men de noodlottige gevolgen der
kunsten van een kwakzalver heeft gezien, waarschuwen
tegen den kundigen en ervaren arts? Zal men, omdat men
iemand in het water heeft zien vallen die een dwaallicht
volgde, ook de zon schuwen omdat, zij ook een licht is,
en in de duisternis gaan wandelen? Gelooft men dat dit
minder gevaarlijk is?
Kiezers in het district Alkmaar, juist omdat liet tegen
woordig op het gebied der staathuishoudkunde wemelt van
kwakzalvers, is het advies van een kundigen arts noodig.
Omdat landen en volken gevaar loopen om hun ondergang
tegemoet te gaan door de dwaallichten der onkunde, dei-
dweepzucht en der verhitte verbeelding of der kwaadwillige
ophitsing te volgen, is er behoefte aan het zonlicht der
staathuishoudkundige wetenschap. Waarborgt onze Tweede
Kamer een ervaren gids op dit terrein, een wetenschappelijk
raadgever, door Mr. J. L. de Bruijn Kops te herkiezen.
W. v. d. K.
HELDEK en NIEUWEDIEP, 30 Mei.
Algemeen is de deelneming met het ongelukkige Frank
rijk. Terwijl in de andere landen van ons werelddeel rust
en vrede heerschen terwijl in de hoofdsteden dier rijken
de wetgevers des lands rustig arbeiden aan de zamenstelling
van wettelijke voorschriftenterwijl elders volksfeesten
worden gevierd en de menigte zich vermaakt met betame
lijke -uitspanningen, wordt Parijs door vreeselijke tooneelen
van verwoesting geteisterd, vernield, vermoord. De eens
zoo prachtige hoofdstad des lands is door een hoop bal-
dadigen van haren vroegereri luister geheel beroofd, en
wel mag dr. Beets in zijn lied aan Parijs vragen:
„Waar is thans uw flonlcerkroon,
„Trotsche koningin der steden,
„Die u knielend hulde deden,
,,'t Hoofd ontblootten voor uw troon?
„Wie het waagde tegen u
„Woord of vinger op te heffen,
„Zou de vloek der wereld treffen....
„Wie, onschendb're! schendt u nu?
„Waar blijft thans de tooverkracht,
„Die de koningen verleidde,
„Die den volken strikken spreidde,
„Allen aan uw voeten bragt?
't Laatste spoor van schoon verdween,
„Is afzigtlijkheid geworden,
Sinds de omhelzing woester horden,
„Eerlooze! u verdraaglijk scheen.
De dichter eindigt zijne ontboezeming aldus:
„God ontfermt zich en geen wind
„Doet de vlammen feller woeden;
„Maar om 't vreeslijk vuur te voeden
een paar schoone kousen, eene halsdas, vijf boordjes en twee
overhemden.
„Maar ik begrijp er nieti van, meisjes" zei Rosa, ik heb zeker
eens anders valies medegenomen. O, ik weet het al. 't Is van
uw neef' Horatio 1"
Toen mejufvrouw Mellington nu begreep hoe het met de zaak
gelegen was, begon zij luidkeels en hartelijk te lagehen.
„Van neef Horatio!" herhaalde Jenny. „Maar Rose, hoe meent
ge dat?"
„Uw neef Horatio zat naast mij in den spoortrein," zei Rosa,
haar lagehen bedwingende. „Ik herkende hem terstond uit hetgeen
gij mij van hem geschreven hebt; gij kunt niet half gelooven hoe
ik met hem gekoketteerd heb. Nu denk ik, dat hij mijn valies
en ik het zijne heb medegenomen. Die vergissing was natuurlijk,
want ze zijn beide gelijk en zelfs de sleutels passen op beide sloten."
„Maar waar is Horatio nu?" vroeg Sophie.
„Ik weet het waarlijk niet," antwoordde Rosa, terwijl zij op
nieuw begon te lagehen. „Hij heeft even buiten de stad den trein
verlaten. Ik zal terstond eens zien of het aan Horatio behoort,
zoo ja, dan zullen zijne kleederen wel met zijne initialen gemerkt
zijn," zei Sophie, terwijl zij een overhemd naauwkeurig bekeek.
„Ha, ha! hier heb ik het al Horatio Holt. O mij!" en de
meisjes begonnen alle drie te lagehen, dat het door het huis weerklonk.
„Zou hij nog geld medegebragt hebben om hier in de bank
te plaatsen," opperde Sophie, toen zij lot bedaren gekomen waren 1
„Ik weet het niet; zal ik eens zien?" zei Jenny en meteen stond zij
op en stak hare hand in het valies.
„Hier heb ik al wat, zie eens, meisjes!" Meteen haalde zij een
klein pakje uit het valies en, nadat dit was opengemaakt, bleek het
twaalf banknoten, ieder van duizend gulden, te bevatten.
„Twaalf duizend gulden!" riep Jenny met verwondering, „welk
een groote som gelds, en wat past hij er slecht op! Nu, meisjes,
als ge nu doen wilt wat ik zeg, dan zullen we er een grap mede
hebben. Wist hij wie gij waart, Rosa?"
„Ik geloof het niet. Ik heb het hem althans niet gezegd," zei
Rosa; „doch misschien heeft hij het geraden."
„Kom, dat is goed. Alles moet weder zoo ingepakt worden als
wij het gevonden hebben en als hij komt, Rosa, dan moet gij u
eenige oogenblikken verwijderen. Zoodra hij bemerkt welk verlies
hij geleden heeft, zal hij wel zoo spoedig mogelijk hier zijn!
„Daar komt hij al!" riep Sophie, die bij het raam op den
uitkijk zat.
Het rijtuig kwam de poort in, Horatio Holt sprong er uit, met
een valies in de hand, en als een dolleman de stoep opsnellende,
trok hij met geweld aan de schel.
„Kom Rosa, nu gaauw in de andere kamer, neem uw valies mede,"
zei Jenny gejaagd. „Kom niet terug voor wij u roepen. Welkom,
neef Horatio, hoe gaat het?" voegde zij er bij, de deur openende
en den heer Holt de hand reikende, die juist binnentrad.
„Hoe het met mij gaat!" sprak Horatio, terwijl hij onstuimig de
kamer instoof. „Dat is voor tnij geen vraag meerHet is met mij
gedaan! Ik bezweer u plegtig," vervolgde hij, den arm opheffende,
„dat ik van nu af asn niets meer met de viering van feestdagen te maken
wil hebben dat ik nooit weder een mooi meisje wil aankijken, dat
liefde en toegenegenheid niets dan listige praatjes zijn en dat de
geheele wereld zoo baatzuchtig is als een varken 1"
„IJvren zinloos vrouw en kind!
t. Kwaad wil door het uiterst kwaad
//Zich zijn eigen loon verschaffen:
„God behoeft het niet te straffen;
,,'t Straft zich zei ven en 't vergaat."
Groot is de ergernis, die allervrege door dc Parijsche
gruwelen is gaande gemaakt. Ten blijke daarvan sluit
Spanje zoowel als België zijne grenzen voor de vlugtende
muiters; helpen de Pruissen meê om de vlugtelingen het
heengaan uit Parijs onmogelijk te maken en openbaart
Yictor Hugo zijn afkeer van de wilde horden, die men
zou meenen te vergeefs te midden der beschaafde wereld
te moeten zoeken. Intusschen wekt het groot opzien, dat
de heer Bebel, lid van den Duitschen Rijksdag, dezer
dagen over de daden der Commune in die Vergadering
sprekende, ze kenschetste als een voorposten-gevecht, daar
overal de paleizen moeten vernietigd worden. De Vergadering
beantwoordde dit woord met een algemeen gelach en Prins
Bismarck met een waardig stilzwijgen. Wij achten het
gelukkig, dat over de wandaden te Parijs de afkeuring
van ieder opgaat.
Te 's Hage is het volgende ofliciëele telegram ontvangen:
„Versailles, Zondag 4 ure. De opstand is volkomen over
wonnen. Na een hardnekkig gevecht van 5 uren waren de troepen
meester van al de stellingen. De generaal Vinoy vernam
toen hij de gevangenis la Roquette binnentrad, dat al de
gijzelaars vijf dagen geleden gefusilleerd waren."
Zr. M. ramtorenschip Buffel, onder bevel van den kapt.
luit. ter zee J. K. van de Kruijsse Pilaar, is jl. Zaturdag
van Shields alhier geretourneerd, aan boord hebbende
de nieuwe Armstrong kanonnen. Aan boord van genoemden
bodem had op zijne reis naar Shields een ongeluk plaats.
De machinist 2(le klasse Vermeer, ridder der Militaire
Willemsorde, verloor in de uitoefening zijner betrekking
den duim zijner regterhand. Hij is, in Engeland aangeko
men, aan den wal zorgvuldig verpleegd en met genoemd
vaartuig jl. Zaturdag alhier teruggekomen. Algemeen is
de deelneming in 't ongeluk van den jeugdigen man, die
ter Kuste van Guinea in 't vorige jaar zich zoo dapper
gedroeg en zich eene zoo eervolle onderscheiding verwierf.
Naar men verzekert, zou Zr. Ms. stoomschip het Loo
den 10 Mei jl. van de Kust vau Guinea de terugreis naar
Nederland aanvaard hebben.
Zr. Ms. stoomschip de Valk, onder bevel van den
kapt. luit. ter zee jhr. A. R. A. C. L. Clifford Kocq van
Breugel, is jl. Zondag namiddag uit Engeland alhier terug
gekeerd met het detachement koloniale militairen en eenige
passagiers van de Willem III. Eerstgenoemden zijn dien
zelfden avond naar Harderwijk getransporteerd.
Zaturdag 11. is, door de commissie voor het examineren
van varenslieden te Amsterdam, met goed gevolg als tweede
stuurman geëxamineerd de heer A. Postma, leerling aan
de school voor de zeevaartkunde van den onderwijzer
A. J. Leijer, alhier.
Gisteren is alhier een kind in eene tobbe met water
gevallen en noodlottig verdronken.
„Neef Horatio schijnt wel eenigzins opgewonden," zei Jenny,
„wat scheelt er aan, neef?"
„Water aan scheelt riep Holt, terwijl hij zijn valies in den
gang wierp. „Ik heb twaalf duizend gulden verloren, doordien ik
zin kreeg in wijl ik mijn valies met iemand anders geruild heb,
ziedaar alles."
„Maar neef, wat zegt ge daar!" riepen zijne sehoone nichten.
„Hoe is 't mogelijk? Maar ge gaat ons toch niet weder verlaten!"
„Zeker ga ik u verlaten," zei Horatio, zich naar de deur be
gevende, „ik ga naar een politie-bureau en zal trachten mijn geld
terug te bekomen."
„Wacht even, neef," zei Jenny. „Ik zou liever eene belooning
voor den eerlijken vinder uitloven."
„Duizend gulden wil ik geven," zei Holt, met zijne hand aan
de deurknop.
„Sophie, ge zijt getuige," zei Jenny. „Kom nog even terug,
Horatio, en ga een oogenblik zitten. Wij kunnen nog ai goed
zoeken, en zullen doen wat in ons vermogen is.
Vol verwondering liet llolt zich gezeggen en kwam werktuigelijk
in de kamer terug.
„Nu, Rosa," riep Jenny, „kom nu maar binnen." Gij' behoeft
niets mede te brengen!"
Den heer Holt, mejufvrouw Mellingtonzei Sophie.
„Mijn hemel!" riep Horatio verbaasd, toen zijne „goddelijke
engel" van den trein voor hem stond.
„O, groote goedheid!" riep Rosa met geveinsde verrassing.
„Wat nu weder!» vroegen Holt's nichten, schijnbaar even ver
wonderd en elkander aanziende.
„Dit dit is de dame, die ik meende dat mijn valies genomen
had," zei Horatio geheel uit veld geslagen.
„Eu deze is de heer, dien ik in den trein ontmoet heb," riep Rosa.
„Hier is uwe bagage, Horatio," zei Jenny, het valies binnen
brengende. „Zie maar eens of uw geld er is."
„Het is in orde," riep Holt verheugd, na gedaan onderzoek.
„Hier is de beloofde duizend gulden."
„NeenneenWij verlangen niets," riepen beide meisjes te
gelijk. „Geef het maar aan Rosa!'
„Aan Rosa geven?" zei Horatio, haar peinzend aanziende. „Dat
wil ik en bovepdien wensch ik haar nog iets te zeggen, mits gij
u beide even verwijdert."
Terstond verlieten dé nichten het vertrek.
„Mejufvrouw Mellington," begon Horatio toen hij alleen met haar
was, „ik heb u ten onregte beschuldigd door het vermoeden, dat gij u van
mijn eigendom zoudt hebben meestergemaakt. Wilt gij mij vergeven?"
„Wel zeker, mijnheer Holt!"
„En, opdat zoodanige vergissing nimmer meer zou kunnen gebeuren,
kom ik u op dit oogenblik eerbiedig voorstellen uwen naam in
dien van Holt te veranderen."
„Zoo onverwacht, mijnheer Holt! ik ik weet niet
Zij aarzelde, bloosde betooverend en zag er nog liever uit dan
ooit te voren.
„Dit is ook onverwacht!" zei Horatio, terwijl hij haar in zijne
armen nam en een kus gaf. „Zeg nu maar ja!"
„Welnu ja dan!"
„Goed! de twaalf duizend gulden zullen uwe bruidschat zyn, en
ik geloof nu waarlijk dat er toch nog liefde bestaat."