1871. N°. 67.
Zondag 4 Junij.
29 Jaargang.
Mr. J. L. de Bruyn Kops
Graaf Sehimmelpenninck
Uitgever
lt u r e a u:
A. A. BAKKER
HELDERSCHE
ËV iVIEHWEDIEPER COURANT,
„Wij huldigen het goede.1
Verschijnt Dikosdao-, Donderdag- en Zatuedag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
MOLENPLEIN, N°. 103.
^2 I rrijs der Adv.rtfntiën: Van 14 regala 60 «ant,
elke regel meer 15 ceut.
j Groote letters of vignetten wordea naar plsatsrnimte berekend
Woensdag den 14 Junij vertrekt van liicr de
Oost-Indische mail via Triest, per eersten trein.
Donderdag den 15 Junij vertrekt vnn hier de West-
Indtsche mail over Southnmpton, per Inntstcn trein
Vrijdag den 16 Junij vertrekt van hier de Oost-
Indische mail via Brindisi, per trein vnn 6.25 's nv.
of
De Centrale Kiesvereeniging noodigt de kiezers in dit
district uit, den heer Mr. J. L. de Bkuijn Kops, in
Januari 1867 door hen tot lid der Tweede Kamer geko
zen, te herkiezen.
Zij beveelt hem aan als een wetenschappelijk staathuis
houdkundige, een vertrouwbaar raadgever en veiligen gids
op het gebied onzer maatschappelijke huishouding, thans
vooral op hoogen prijs te stellen, nu de Internationale
haar verderfelijke leer ook in ons vaderland begint te
verkondigen, en de vraag omtrent liet lot en de toekomst
van den arbeider meer en meer de algemeene aandacht
bezig houdt. Mannen zonder kennis, zonder onderzoek,
zonder studie komen de lichtgeloovigen en ontevredenen
niet allerlei valsche voorstellingen misleiden, en wijzen hun
tot verbetering van hun lot wegen aan, die tot hun onder
gang voeren. Meer dan ooit zijn daarom in de Kamer
mannen noodig, die de ware verhouding tusschen kapitaal
en arbeid hebben bestudeerd, cn een grondig onderzoek
hebben gedaan naar de wegen waarop volkswelvaart te
vir.den is. De Staat kan geen rijkdommen scheppen,
de wet kan het volk geen hooger loon, geen betere
woningen, geen vleesch en bier bezorgen. Waar landbouw,
scheepvaart, handel en nijverheid bloeien, strooit de alge
meene welvaart hare zegeningen door het land, en ieder
deelt in de rijke vruchten.
Aan de studie van hetgeen de vruchtbaarheid dezer
bronnen van volkswelvaart kan bevorderen, heeft de heer
de Bkuijn Kops zijne krachten gewijd.
Ofschoon hij Mr. voor zijn naam schrijft, is hij geen
ADVOCAAT, maar een STA ATHUISHOÜDKUNDIGE.
Zien wij de laatste nummers in van het tijdschrift de
Economist, waarvan hij redacteur is, wij vinden artikelen
over
de fabrieken in Twente,
Brieven uit het Noorderkwartier.
I.
We zijn in Junij. De Meimaand is achter den rug inet al haar
guurheid. Ja, de almanak vertelde ons, dat wij Bloeimaand hadden,
maar ons ligchamelijk gevoel zeide: „Int is nog wiulei', en een
dikke overjas was om aangenamer dan een demi-saison. Wij wisten
dat we in de lente waren, cn de schoone maand, de eerste in het
jaar zonder r, was reeds voor het grootst gedeelte verstreken, en
toch konden wij met genoegen bij een brandenden kagchel zitten.
Hoe vurig verlangdeu we, dat we zouden kunnen zingen: „Zoo
rust dan eind'lijk 't ruwe Noorden." Maar ofschoon we gevoelden,
dat het lenteweer nog niet was aangebroken, tocli zagen en
ervaardeu we in verschillende opzigten, dat er ontwikkeling in
boom, plant en gewassen was. De boomen lieten bun jeugdig blad
zien, de planten begonnen hare knoppen en bloemen te vertoonen,
de gewassen, hoe onderdrukt door gure noordewinden en nacht
vorsten, kwamen langzamerhand den grojd uit en onze tuinen
leverden on» de eerste voorjaarsgroen teil. Wij zagen en Ervaardeu
dus, dat wij in de lente leefden, ofschoon ons ligchamelijk gevoel
nog van winter sprak.
Als wij nu, met het oog op de doorleefde lente, ons oog eens
vestigen op onze omgeving (schrijver dezer brieven is geboren,
opgevoed en woont in het Noorderkwartier), mij dunkt, dan wordt
in deze leute de redelijke ontwikkeling der bewoners van bns
gewest ons voor oogen geplaatst. Redelijke outwikkeling maakt
bier, in aaumerking nemende de voorspoedige tijden, die de bewo
ners van dit gewest mogen genieten, en het goede onderwijs, dat
te verkrijgen is, gecne snelle vorderingen. De oorzaak er van is
hierin gelegen, dat de bewoners bijzonder aan de overgeleverde
gewoonten en gebruiken gehecht zijn. Onbekende gewoonten en
gebruiken zal men hier altijd belagchelijk liooren voorstellen.
Telkens zal men vOrnemen: dat zijn icij niet wend." Dat onge
lukkige wend zijn", hetgeen beteekent: „dat zijn wij niet gewoon,
liet is bij ons geen gebruik", mankt den gang der ontwikkeling
zoo traag, liet is de kille adem van den noordenwind in de lente.
Dikwerf slaat men verstomd, hoe de bewouers van het Noorder
kwartier zoo aan overoude gewoonten en gebruiken gehecht kunnen
zya. Ware de rigting, ik heb liier de Protestanten op liet oog,
bijzonder elerikaal of orthodox, dan zou er een reden voor bestaan,
maar dut kan vair de Weslfriezen niet gezegd worden. En dus ziet
men hier een vasthouden, niet aan een beginsel, maar aan een
caprice. Gehechtheid aan eenmaal bestaande, en door het langdurig
bestaan regt verkregen hebbende gewoonten, zal men waarschijnlijk
nergens in den lande in zulk een mate aantreffen als in ons
de organisatie der maatschappijen tot onderlinge hulp
(bij ziekte, ouderdom, overlijden, enz.),
de stoompakketvaart op Noord-Ainerika,
de uitvoeren van inlandsche lijnwaden naar Ned. Indië,
de afschaffing van de belasting op de bieren en azijnen,
den toestand der arbeidende klassen in Pruissen, Zwit
serland en Oostenrijk,
de inkomstenbelasting,
den Javaanscben werkman,
lokaal-spoorwegen in Nederland,
de opleiding van Indische landbouwers,
de walvischvangst in 1870,
de landbouwkaart van den heer Staring,
de spaarbanken, enz.
Dat zijn zaken waarbij geheel het Nederlandsche volk
belang heeft. Zulke onderwerpen beltooren met kennis
van zaken besproken, bet voor en tegen gewikt en gewo
gen, de uitkomsten nauwkeurig onderzocht, de zaken van
verschillende zijden bekeken te worden; dan kan de land
bouwer, de handelaar, de industrieel, de reeder er zijn
voordeel meê doen, en de natuurlijke weg tot volkswel
vaart is gebaand. Dat is de ecnig ware weg, kunstmiddel
tjes kunnen ons niet baten.
Wat dunkt u, kiezers, zou de man die zich met zulk
werk bezig houdt, zijn plaats in de Tweede Kamer niet
beltooren te behouden?
Laat ons zien, wat men tegen den heer de Bkuijn
Kops in het midden brengt.
Er is reeds op gewezen,- hoe schandelijk men hem heeft
durven verdacht ntaken als een voorstander der Parijsche
Commune, ofschoon het. bekend is, dat de mannen der
Commune, de socialisten en communisten geen sterker
tegenstanders hebben dan juist de staathuishoudkundigen,
evenals do kwakzalvers geen grooter bestrijders hebben
dan de ervaren genecsheeren. Er zijn inderdaad kwalen
waaraan onze maatschappij lijdt. Ernstige economisten
als de heer de Bruijn Kops zoeken naar de middelen
tot genezing, maar naar goede, doeltreffende middelen.
Onkundigen en kwaadwilligen zoeken de genezing langs
verkeerde en noodlottige wegen. Gelijk nu de kundige
geneesheer het best. in staat is om in te lichten en te
waarschuwen tegen den gevaarlijken poespas der kwakzal
vers ter genezing van de kwalen van het menschelijk
lichaam, zoo zijn ook de economisten of staathuishoud
kundigen het best in staat om ons in te lichten omtrent
de dwaasheden dor Internationale en te waarschuwen
tegen de rampen en wandaden waarop de leer der Com
mune, van socialisme cn communisme uitloopt.
Noorderkwartier. Om iets uit het vele te noemen, wil ik slechts
wijzen op de gewoonte, als in eene gemeente de betrekking vnn
onderwijzer begeven zal worden. De sollicitanten moeten allen in
het kerkgebouw een vers van een psalm of gezang zingen, en die
onderwijzer heeft groote kans van slagen, die het mooist zingt,
alsof dit de hoofdzaak bij het onderwijs uitmaakt! Olericalisme,
ik spreek hier weder van de Protestanten, vindt men biet weinig,
en wat men er van ziet, is waarlijk geen orthodoxie pur satrg,
maar zoo iets dat men heeft aangenomen, iets dat van buiten af
is aangehragt, iets dat opgeplakt is. Men heeft het aangenomen,
niet in zich opgenomen. Een groet verschil bij de bewoners van
de Veluwe, daar zit de orthodoxie in merg en bloed. Bij de
Romanisten is het anders. Het volgende zij daarvan een voorbeeld.
Eenigen tijd geleden was ik in aanraking met een Catboliek, en
ook hij roerde het onderwerp aan, dat in den laatsten tijd wel het
meest besproken zal zijn, den Fransch-Pruissiscken oorlog. Hij
beklaagde het diep, dat de Franschen telkens het onderspit moesten
delven en hunne legers niet anders dan nederlagen leden. „Maar",
voegde hij er bij, „het is niet te verwonderen. Zoolang zij Rome
voor den Paus bezet hielden, behaalden zij overwinningen (zeker
had die man de beroemde overwinning bij Saarbrücken op het oog, waar
Louis kogels raapte) maar zoodra zij Rome ontruimden, keerde hun kans.
De wetenschap staat over het algemeen nog niet hoog bij de
bewoners aangeschreven, vooral wat de geneeskunde betreft. De
Fransche doctor is bij den Westfries nog een geliefde persoon
lijkheid, waar menigeen hulp cn redding voor zijn kwalen zoekt.
Heeft iemand open wonden, dan is zijn toevlugt naar den fitsclinan
en de fitselpotteu moeten de gewenschte genezing aanbrengen.
Wonderen van de genezingen worden verhaald, maar hoe velen onder
de groene zoden geborgen worden, terwijl zij onder behandeling
waren, daar verneemt men niets van. Zeg aan de menschenhet
is kwakzalverij het baat niets, liet is water dorsclien, zij weten
liet beter. Ze weten je te vertellen hoe haarfijn de Fransche doctor
uit de urine de kwaal van den lijder weet te beschrijven.
Als wij dit alles nu zien en ervaren, moet men dan niet zeggen:
dat i» de koele noordenwind in de Meimaand! Want, komen zulke
zaken te pas bij den toestand van liet tegenwoordig onderwijs en
bij den trap van ontwikkeling in de 19de eeuw? Reken nu
ecliler niet dat liet met alles hier zoo gesteld is. Neen! het is
juist als in de verloopen Meimaand. Trots koude, nachtvorst en
noordewinden zag men ontwikkeling en zoo ziet men hier ook veel,
dat waarlijk voor de toekomst veel goeds belooft. Ik wil nu het
blaadje omkeeren cn op de blijde verschijnselen het oog vestigen. i
Als men de onderwijzers uit ons Noorderkwartier spreekt en hun i
vraagt: hoe gaat het met het schoolbezoek? is er veel school- 1
Tracht men thans op arglistige wijze den schrik voor
de Commune en de Internationale tegen den heer de Bkuijn
Kops te gebruiken, reeds vroeger heeft men den godsdienst
haat tegen hem opgewekt. Toon er in December van het
vorige jaar een gerucht liep, dat de hoogleeraar Opzoomer
was aangezocht om minister te worden, riep de Nieuwe
Noordhollander zijn lezers toe, dat de Utrechtsche professor
een der hevigste tegenstanders van het bijzonder onderwijs
is, een man vol onphilosophische vooroordeelen die sterk
rieken naar ltenan, en tegen alles wat Katholiek is. Ook
moest er herinnerd worden aan „den zouteloozen en
gekruiden spot,» dien de Spectator wekelijks naar het hoofd
werpt van ieder die Katholiek, orthodox of zelfs maar in
de politiek gematigd is. Dit alles zou ons minder aangaan
maar let nu op het slot. Alles moet strekken om den
heer de Bkuijn' Kops verdacht te maken en hem tegen
zijn aftreding als lid der Kamer afbreuk te doen. Als
toch de lezers van den N. N. H. tot den gewenschten
graad van onverdraagzaamheid en godsdiensthaat zijn opge
zweept. eindigt het artikel aldus: „Katholieken, die een
belangrijk gewicht in de schaal der Nederlandsche politiek
kunt leggen, vergeet niet, dat hevige anti-papisten, natuurlijk
vijanden van alles wat u dierbaar is, mannen gelijk
Opzoomeu op den voorgrond gesteld worden door ministers
als Fock, door eene partij in de Tweede Kamer, waartoe
mannen als de Bkuijn Kops (welke men ettelijken uwer
heeft opgedrongen) belmoren.
Wat heeft de lieer de Bkuijn Kops met den Spectator
te maken? Wat heeft hij met professor Opzoomer
te doen? Wenschte hij dat Opzoomer minister zon
worden, of was hij met de liberale Arnhemsclie Courant van
gevoelen dat dit niet wenschelijk was? Daar weet de
N. N. H. niets van, dat onderzoekt hij niet, daar vraagt
hij niet naar, dat is hem onverschillig. De heer de Bkuijn
Kops moet er met do haren bijgesleept, en voor de
Katholieken in een hatelijk daglicht worden gesteld. Daar
is het om te doen.
En nog durft datzelfde blad de liberalen beschuldigen,
dat zij religiehaat aanstoken en van alles godsdienst-
kwestiën maken Dat durft de N. N. Ii. beweren, een
blad van de richting, die in Limburg en Noordhraband het
verzet van de achtingswaardigste Katholieken heeft uitgelokt.
En gelukkig daar niet alleen!
Dat durft dit blad zeggen van de liberalen, de voor
standers van de gemengde volksschool, de kweekplaats der
verdraagzaamheid, van do liberalen in dit district, die
den generaal Knoop naar de Kamer zonden, wiens woorden
gij zeker niet hebt vergeten, kiezers! de gedenkwaardige
verzuim? Algemeen zal men liooren: Het schoolverzuim is niet erg,
de kinderen komen getrouw, maar: men neemt de jeugd zoo vroeg
van school. Een jongen van twaalf jaren wordt al een man in
den pot en moet dus zijn kost verdienen en de meisjes van dien
leeftijd moeten op broertje of zusje passen en moeder helpen. Op
sommige plaatsen ziet men slechts een enkel kind van dien leeftijd
-op school, zelfs van de meisjes. Schande is het, niet te kunnen
lezen en schrijven, maar iets meer te leeren, is overdaad. Echter
ziet men op enkele plaatsen gunstige levensteekens. Onlangs trok
een advertentie in de Opregte Haarlemmer mijne aandacht. Op
zekere plaats in ons gewest werd een hulponderwijzer gevrnagd met
acte voor het Engelseh, terwijl die van wiskunde tot aanbeveling
strekt. Mij dunkt, waar Plaatselijke Besturen zulke advertentiën
laten plaatsen, daar leeft de bewustheiddat kennis geen ballast is,
en dat de mensch meer behoeft dan eeu beetje lezen, schrijven en
rekenen. Dat bestuur schijnt te begrijpen, dat het in den tegen-
woordigen tijd voor een boer ook noodig is iets meer te kennen
dan koeijeii te melken en varkens vet te mesten. Geluk zij dat
bestuur op zijne pogingen toegewcnschtBen ik wel onderrigt,
dan komt die advertentie uit dezelfde gemeente, waar in de
ji. Januarijmaand een bewaarschool is geopend, aan welke school
tevens het onderwijs in de nuttige cn fraaije handwerken is ver
bonden. Waar nu zoo voor het opkomend geslacht wordt ge
zorgd, mij dunkt, daar breekt de lente wel door, al waaijen er ook
nog gure winden.
Een ander bewijs, dat men in ons Noorderkwartier ontwikkeling
zoekt, is: het oprigten van rederijkers-kamers. Het is wel jammer,
dat men in den regel stukken neemt, die voor boerenjongens veel
te hoog zijn, want dikwijls vallen ze in het water, maar- toch, die
kamers bewijzenhet opkomend geslacht heeft liefhebberij in datgene,
wat ontwikkeling bevordert. Men vindt verder vele zanggezelschappen,
en die ontwikkelen smaak en schoonheidsgevoel. De invloed op
het algemeen moge nog gering zijn, maar toeh, men ontdekt ont
wikkeling. Spreek met de menschen maar eens over het kermishouden.
Het is waar, geen plaatselijk bestuur zal tot de afschaffing durven
overgaan, maar toch zal men reeds ouderscheidenen ontmoeten, wien
dat lang zingenot niet meer lust. Men hoort dan ook, dat jongelieden
een gezelschap vormen om voor een paar dagen of langer op reis
te gaan. Een ander bewijs, dat ons Noorderkwartier zich ont
wikkelt, is: men begint te lezen. liet blad, dat vroeger uitsluitend
gelezen werd, was „de Nieuwsbode." Een enkele las de Alkmaarsche
Courant, en om de marktprijzen van het vee te weten de Purmerender.
Dat zijn weekbladen, niet groot (want een groote courant is een
boeienschrik), die kon men bijblijven. De dominé's bragien de
Opregte Haarlemmer in de gemeente. Maar nu, men wil geen