1871. N°. 74.
Woensdag 21 Jimij.
29 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Vaststelling der 276ste Staatsloterij.
III X X E X l A X ÏK~
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT,
„Wij huldig®n het goede.'
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
M franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Adrertentiën: Van 1K regelt 60 ceit,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten vrorden naar plaatsruimte berekend
Woensdag den 88 Junij rertrekt van hier de
Oost Indische mail via Triest, per eersten trein.
Vrijdag den 30 Junij vertrekt van liier de Oost-
Indische mail via Brindisi, per trein van 6.85 's n v.
Vrijdag den 30 Junij vertrekt van hier de West-
Indische mail over Southampton, per iaatsten trein.
Het GEMEENTEBESTUUR van den HELDER brengt ter
openbare kennis, dat bij resolutie van Z. Exc. den Minister van
Financiën, van den 26 Mei 11., No. 37, krachtens de daartoe door
den Koning verleende magtiging, ia vastgesteld de 276ste Staats
loterij, bestaande uit 20,000 loten, 10,000 prijzen en 2 premiën,
overeenkomstig het plan aan de resolutie gehecht. Beide stukken,
geplaatst in de Staatscourant, zijn voor belanghebbenden aan de
Secretarie der gemeente ter lezing nedergelegd.
Het Gemeentebestuur voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 19 Junij 1871. L. VERHEY, Secretaris.
HELDER en NIEUWEDIEP, 20 Junij.
Van veel belang voor Frankrijk en Engeland beide is
het handelstractaat, dat weldra verstreken zal zijn en omtrent
welks bestendiging thans verschillende geruchten vernomen
worden. Ook buiten die beide rijken wordt hetgeen daar
omtrent wordt medegedeeld met belangstelling gadegeslagen.
In h«t Huis der Gemeenten in Engeland werd deze aan
gelegenheid dezer dagen door een der leden ter sprake
gebragt. Spreker deed de vraag wat er van aan was, dat
de Franscbe regering bet bedoelde tractaat had opgezegd
Door de regering werd daarop geantwoord, dat wel in
gesprekken met den Britschen gezant te Parijs door rege
ringsleden op de mogelijkheid eener opzegging van bet
tractaat was gezinspeeld, doch dat tot nog toe geene officiële
verklaring ten deze gegeven was.
Thans is werkelijk het voorstel in de Nationale Vergadering
teVersailles gedaan om 't mandaat dier vergadering tot 2
jaren te verlengen en evenzoo den heer Tbiers in zijne
betrekking gedurende dien tijd te bevestigen. Als tegen
hanger welligt is een ander voorstel ingekomen, strekkende
tot de benoeming eener commissie, belast met het ontwerpen
der zamenstelling van een nieuw gouvernement. Volgens
Lotgevallen van twee Fransche Vlugtelingen.
Vrij naar het Fransch, door W. de B.
IV.
Al zoekende, ontdekten wij een grot; hare trechtervormige wand
was met verdroogd mos bedekt. „Ha!" zeide ik, „deze grot is
niet alleen gunstig gelegen, maar zij biedt ons te gelijkertijd de
brandstof aan, waaraan wij behoefte hebben."
„Ja," zeide Rntant, „wij zullen haar van binnen maar eens in
oogenschouw gaan nemen;" zoo gezegd zoo gedaan, maar eens
klaps glijdt zijn voet uit en rolt hij met het hoofd vooruit op den
grond, welke met groote steenen als het ware bezaaid was. Eenige
oogenblikken bleef hij onbewegelijk liggen. Ik meende dat hij
dood of ten minste zwaar gekwetst was. Onmogelijk zou ik u
kunnen zeggen, wat ik op dat oogenblik gevoelde. Gelukkig rigtte
bij zich weder op, en ik slaagde er in heelhuids naar beneden te
komen. Toen ik bij hem was vroeg ik, of hij zich ernstig
bezeerd had.
„Mijne knie doet mij verschrikkelijk pijn," antwoordde hij,
„doch de kip is oorzaak, dat mijn hoofd niet in tweeën is. Als
uit instinct stak ik de hand, waarin ik haar hield, omhoog; zij
kwam tussclien mijn hoofd en dezen steen te land en vernietigde
alzoo den schok."
„En wat hebt ge aan uw been?"
Hij stroopte zijn broek op en liet een tamelijk diepe wond zien.
„Bah! Bah!" riep de goede jongen, „laten wij ons met dat bagatel
niet bezig .houden, maar liever aau ons ontbijt denken."
Ik zocht al wat brandbaar was bij elkaêr en maakte een vuur,
terwijl Rutant met behulp van een scherpen steen den kip plukte,
gekscherend zeggende, dat hij haar weldra ten tweeden male het
leven verschuldigd zou zijn.
Zoo goed als ons mogelijk was hadden wij haar gebraden, en
waren nog bezig haar te verorberen, toen Rutant mij aan den
arm stootte en zeide: „Zie eens." „Waar?" „Daar boven;
nu is het al te laat." „En wat was er dan?" „Een man
begluurde ons." „Zoo vroeg en in zulk een afgelegen streek?
Kom, gij droomt." „Neen, ik heb hem goed^nderscheiden
willen we ons overtuigen?"
Hij wilde zich oprigten, maar liet zich weer vallen, uitroepende
„Rij den hemel! ik kan niet meer loopen."
„Wacht even," zeide ik tot hem, „vóór alles moeten wij zeker
heid hebben of iemand ons heeft gadegeslagen,"
„Gij hebt gelijk, ga, maar kom spoedig terug, want ik kan mij
waarlijk niet meer bewegen."
Ik klom uit den kuil en zag inderdaad op geringen afstand een
klein gebogcheld man zich langzaam verwijderen. Ik volgde hem;
hij keek om, hield stil en scheen niet in het minst over mijne
tegenwoordigheid verwonderd of verschrikt.
berigten uit Versailles worden die beide voorstellen
algemeen zeer ontijdig genoemd en gelooft men niet aan
eenig gevolg van deze voorbarige stappen.
Aan Frankrijk, dat, na al de jammeren van een buiten
en binnenlandschen krijg, zoozeer behoefte heeft aan herleving
van de welvaart der bevolking, worden dagelijks onder
scheidene voorbeelden gegeven van de zorg, die er bij
menig gouvernement wordt aangetroffen voor den bloei van
handel en nijverheid en ter verbetering van de onderlinge
gemeenschap.
In Italië wordt zeer veel verrigt, niet slechts met be
trekking tot de verplaatsing van den zetel des bestuurs
naar Rome, maar ook tot verbetering van den inwendigen
toestand des lands. In Spanjo zit de regering in dit opzigt
mede niet stil, maar doet wat zij kan om de voorspoed
van land en volk te doen aanwakkeren.
In Rumanië wordt door het gemeen overleg tusschen
regering en vertegenwoordiging een betere toekomst voor
bereid. Zweden en Noorwegen, hoezeer ook administratief
gescheiden, zijn dezer dagen door een spoorweg, die Christiania
aan Stockholm verbindt, nader tot elkander gebragt.
Nederland verheugt zich in, het bezit van een ministerie
dat, blijkens de jongst gehouden verkiezing, volkomen kan
steunen op de sympathie der natie en dat daardoor krachtig
zich gevoelt tot het nemen van al die maatregelen, waardoor
de welvaart des lands moet stijgen.
Zr. Ms. fregat met stoomvermogen Admiraal van Was-
senaer, onder bevel van den kapt. ter zee R. L. de Haes, is,
volgens een bij bet departement van Marine ontvangen
telegram, den 15 dezer te Batavia aangekomen. Aanboord
was alles wel.
De collecte, ten behoeve van het Vaderlandsch Fonds
tot aanmoediging en ondersteuning van de gewapende
dienst in de Nederlanden, alhier gehouden, heeft opgebragt
de som van 60.97|.
De heer A. B. Wcber hield jl. Zondag avond in
Tivoli zijne aangekondigde voordragt, die, in aanmerking
genomen dat het weder meer tot wandelen dan tot ver
gaderen uitlokte, zeer talrijk werd bijgewoond. De ver
schillende stukken werden met genoegen gehoord en de
heer Weber smaakt op nieuw de zelfvoldoening daardoor
te hebben bijgedragen tot leniging van den nood van een
behoeftig gezin.
„Ha!" zeide hij lagcheud, „gij zijt zeker óén van de twee, die
zich daar beneden warmden? Hoe kwaamt gij daar toch?"
„En gij," hernam ik, „waarom trekt gij zoo voor dag en daauw
door het veld?"
„Ik ga naar mijn werk te Bensberg." „En wat is uw am
bacht?" „Ik hen kistenmaker?"
„Welnu, zoudt gij mij een gewigtige dienst willen bewijzen?"
„Gaarne, wat kan ik voor u doen?"
„Ik heb daar in het gat, dat gij ginds gezien hebt, een kame
raad, die zich door een val ernstig aan het been bezeerd heeft en
nu wilde ik u vragen, of gij mij zoudt willen helpen hem te
ondersteunen; wij gaan ook naar Bensberg."
Zonder verder iets te vragen, ging de bultenaar met mij terug
naar de plaats waar ik Rutant gelaten had.
Gedurende mijne afwezigheid had deze eenige pogingen gedaan
om te loopenzijn been was weder min of meer lenig, zoodat hij,
geleund op mijn arm en op dien van onzen nieuwen reisgezel,
hinkende kon medegaan.
Deze ontmoeting was dus wederom eene gelukkige gebeurtenis.
De kistenmaker, volgens zijn zeggen Matthias Acker geheeten,
was niet alleen zeer gedienstig, maar had ook een goed hart. Hij
vertelde ons, dat zijn moeder ziek was, dat hij haar een bezoek
gebragt had en, daar zij ver Tan Bensberg woonde, zich reeds ten
2 uur op weg had hegeven, ten einde vroegtijdig bij zijn meester,
die met werk overladen was, terug te zijn.
„En wat is uw meester voor een soort van mensch?" vroeg ik.
„Een goed man, maar op het oogenblik zeer ongelukkig."
„Waarom?"
„Hij had vier zoons; twee er van zijn in den oorlog tegen
Frankrijk gedood, en thans verkeeren hij en zijne vrouw, reeds
overstelpt van droefheid, in doodelijke onrust bij het denkbeeld
ook de twee anderen te zullen verliezen."
Ik bragt dit aan Rutant over. „Sergeant," zeide hij, „dan zal
het niet goed voor ons zijn daar heen te gaan."
„Wie weet?" hernam ik en hervatte het gesprek met onzen gids.
Deze zeide op eens: „Gij zijt geen Duitschers; dit neemt niet
weg dat ik u goed versta, maar aan uw kameraad bemerk ik dat
gij Eranschen zijt."
„Welnu, ja! gij schijnt mij toe een goede jongen te zijn; wij
stellen vertrouwen in u. Gij moet dan weten, dat wij te Cassel krijgs
gevangen waren, vandaar ontsnapt zijn en 7.00 als ge ziet bevinden
wij ons thans in een ellendigen toestand."
Ik vertelde hem verder al onze lotgevallen; hij scheen er door
getroffen en hernam: „Ik zou wel iets voor u willen doen, maar
wat vermag ik?"
„Wij hebben reeds veel gevaren doorgestaan, 't grootste komt
evenwel nog aan. Wij moeten de brug te Keulen over en de stad
door; de kleeding die wij aan hebben zal ongetwijfeldrde aandacht
trekken en ons doen aanhouden."
Alhier is aangebragt van Padang met liet Neder!, bark
schip Waalstroom, kapt. Drijver, een prachtige tijger en
een beer, bestemd voor het genootschap Natura Artis
Magistra te Amsterdam.
Op 1 Jan. 1870 bedroeg de sterkte van den eersten
ban der dienstdoende schutterijen 35,981 man.
Aangenomen het beroep naar de Doopsgezinde gemeente
te Vlissingen door dr. H. D. Tjeenk Willink, pred. te
Tjallebird.
De gemiddelde opbrengst der maatschappij tot exploitatie
van staatsspoorwegen bedroeg van 1 Jan. tot 10 dezer per
dag en kilometer 13.17 tegen ƒ11.79 in gelijk tijdsbestek
van het vorige jaar.
Ten bewijze dat bij de jongstgehouden verkiezing van
een lid voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal in bet
hoofdkiesdistrict Alkmaar ook ten platten lande de belang
stelling vrij groot was, kan strekken dat te Nieuwe-Nie-
dorp 101 van de 116 kiezers zijn opgekomen, te Oudkarspel
439 van de 468 en te Winkel 73 van de 86. Neemt men
nu in aanmerking dat sommigen door ziekte of andere
omstandigheden bepaald verhinderd waren van hun stemregt
gebruik te maken, dan kan men althans bij deze gelegen
heid, in bovengenoemde gemeenten niet klagen over de
lauwheid der kiezers.
Uit Nieuwe-Niedorp wordt van 16 dezer gemeld:
Een driejarig knaapje, met een ouder broertje eenige
weinige oogenblikken alleen gelaten, viel, ongemerkt, al
spelende in het water, waar bet weldra den dood vond.
Toen kort daarna de moeder naar buiten kwam, zag zij
baar kind drijvende in de sloot. Ofschoon dadelijk er
uitgehaald, kwam echter de hulp te laat; hot kind had
reeds opgehouden te leven.
Te Alkmaar is jl. Woensdag een knaapje van 9 jaren
al spelende in het Noordhollandscli Kanaal geraakt, en
jammerlijk verdronken.
De arrondissetnents-regtbank te Amsterdam heeft dezer
dagen beslist, dat de kosten der ligterboomen voor schepen
wier lading, wegens onvoldoende diepte van het Noord
hollandsch kanaal, per ligter naar die plaats vervoerd moeten
worden, vallen ten laste van den ontvanger der lading.
Omtrent dit punt bestaat zeer veel verschil van gevoelen
het derde kantongeregt te dier stede had voor eenigen tijd
„Maar zoo gij al andere kleederen hadt, zal men te Keulen toch
uwe papieren vragen; de politie is op dit oogenblik zeer streng."
„Zoudt gij niet in de gelegenheid zijn ons ieder een kiel, broek
en muts te verschaffen?"
„Al had ik van deze voorwerpen overvloed," hernam hij
lagchende, zouden zij u toch niet kunnen dienen, dewijl gij twee
maal zoo lang zijt als ik. Maar luister. Ik ken te Bensberg een
bejaard man, die lang te Parijs gewoond heeft; binnen kort is
zijn broeder overleden; welligt zijn diens kleederen nog voorhanden
en wil hij u van dienst zijn."
„Kunnen wij ons op dien man verlaten, is hij te vertrouwen?"
„Men spreekt hier in den omtrek niets dan goeds van hem;
hij heet Uhfeld."
Wij kwamen te Bensberg aan. De bultenaar wees ons het huis
van Uhfeld en vertrok, overladen met onze dankbetuigingen.
„Ilebt gij hem op 't hart gedrukt," vroeg Rutant, „niet over
ons aan zijn meester te spreken?"
„Neen, dat is niet noodig, daar is hij te slim voor."
Wij klopten aau de aangewezen deur; eene oude dienstmaagd
deed open en geleidde ons naar een zindelijke keuken, waar een
man van omstreeks vijftig jaren in morgengewaad voor het vuur
zat te ontbijten. Onze tegenwoordigheid scheen hem zeer te ver
wonderen, en niet zonder reden. Ik haastte mij in de Fransche
taal het woord tot hein te rigten, vertelde dat het ons bekend was
dat hij lang te Parijs had gewoond, dat wij ontsnapte krijgsge
vangenen waren en eindigde met zijn medelijden in te roepen.
Naarmate ik sprak nam zijn gelaat een strenge uitdrukking aan.
„Welnu, mijne heerenving hij aau, „gij hebt niet goed gedaan
u van uwe ongelukkige lotgenooten te scheiden. Wat wilt gij van mij
Ik gaf hem ons verlangen te kennen.
„Laat eens zien," hernam hij: „neem intusschen plaats en
warmt u. Ik zal u een ontbijt, zelfs een middagmaal geven, doch
meer kan ik niet voor u doen. Ik zou mij als Duitscker latei-
verwijten uwe vlugt vergemakkelijkt te hebben, en dit is een han
deling tegen mijn land, want ongetwijfeld zult gij de wapens weder
opnemen om mijne broeders te bestrijden."
Op deze woorden, in zuiver Fransch met nadruk en waardigheid
gesproken, viel niet te antwoordenwij bogen toestemmend.
Hij liet ons een ontbijt voortzetten. Wij waren bezig daarmede
kennis te maken, toen onverwachts Matthias Acker, de bultenaar,
aankwam en ons hijgende toeriep: „Vertrek, vertrek dadelijk! ik
heb bij ongeluk mijn meester over u gesproken."
„En wat heeft uw meester gezegd?" vroeg ik.
„Hij heeft onmiddellijk een oud geweer genomen en andere
inwoners uit den omtrek gewaarschuwd; deze hebben zich ook
gewapend. Gelukkig weet men niet waar gij zijtverscheidenen
liggen in hinderlaag buiten het dorp, terwijl anderen u opzoeken.
Vergeef mij, ik heb het met geen slechte bedoeling gedaan."
„Ik twijfel er niet aan," zeide Uhfeld, „waut iedereen weet, dat