STATE\-GEl\ERAAL. Benoeming-en, enz. BUITENLAND. kinderen zich in hoeken verbergen, of onder haar voor schoot verschuilen, staat de moeder, haar wanhoop en spijt bedwingende, op en helpt haar man naar zijn bed of op een stoel, en zingt zij nog (de hemel alleen kent den pathos dier liederen!) haar jongste in slaap. Ach! 't is goed om onder de natiën de namen van hen te doen weerklinken, die, met den verwachtenden blik der wereld op hen gevestigd, geroepen zijn om groote daden te vol- brengen. Maar wie zal over 't licirleger van vrouwen spreken, die, in stilte en eenzaamheid, treurig, zonder deel neming of ondersteuning, met haar zwakke schouders den zwaren last van eiken dag getorscht hebben en daar onder half bezweken, ze wisten zeiven niet hoe, tot de avond, de slaap en 't vergeten der zorgen kwam? Die vrouwen, tot zeventig maal zevenmalen vergevende, en na drukkende jaren ten slotte onbeweend ten grave dalende, wie zal over haar spreken? O! wanneer er in vlammende letters, door een of ander mededeelenden engel, een ge trouw verhaal van elk graf zou geschreven worden, hoe zouden die eerzuchtige praalgraven uit 't gezigt verdwijnen en stille grafsteenen met den roep van heldhaftige daden schitteren De gepensioneerde luit.-generaal C. baron Nepveu, voormalig chef van den generalen staf en oud-minister van Oorlog, is gisteren te Amersfoort overleden op 80jarigen leeftijd. In een der „Belgische brieven," aan de Middelb. Crt. geschreven, wordt zeer afgekeurd het ten tooneele voeren van eene comedie van den heer Otto Houtman, getiteld „eene werkstaking." Die voorstelling heeft plaats gehad te Brussel in het koninklijke théater der Galéries St. Hubert. De gevaarlijkste kwestie van den dag op het tooneel te brengen en dit niet om die ernstig te behandelen, niet om daarover een nieuw licht te verspreiden, doch alleen 0111 daaraan eene liefdes-intrigue van de gewoonste soort te verbinden tussclicn een jeugdig werkman en de dochter van zijnen patroon, schijnt den correspondent even dwaas als te willen hengelen in de wateren der Niagara. En waarom den patroon zoo zwart gemaakt en al de talenten, verstand en goed regt, aan de werklieden geschonken? Jl. Dingsdag stonden voor het Prov. Geregtshof van Gelderland teregt de 9 boerenjongens van Soest, die wegens hunne mishandeling van een landbouwer en diens vrouw te Soest, op oudejaarsavond van het vorig jaar, door het Utrechtsche Hof veroordeeld zijn ieder tot een jaar cellu laire gevangenisstraf, terwijl een hunner vrijgesproken werd van de hem bovendien ten laste gelegde verbreking van afsluiting. De Hooge Raad had deze zaak naar het Hof van Gelderland verwezen. De advocaat-generaal bij dit Hof eischte tegen ieder der beklaagden eene gevangenisstraf van 3 jaren. De verdediger mr. R. M. baron van Lijnden, conclu deerde tot gezamenlijke vrijspraak. De uitspraak is bepaald op Dingsdag a. s. Men leest in de Arnh. Crt. van beden: „Den Heer Manekus. Wees zoo goed om met mijn „Jager medetegeve eenige Damus Goude ringe om er een „paar van te laate uit zoeke niet als te duur, in vrijdag „zal Ik ze met de vracht kar weder terug stuure Mevr: „Cromelein Gbr Palland. Renkum 19 Julij 1871." Woordelijk dit briefje werd d*n 19 Julij jl. aan den hoer Manikus, goudsmid alhier, ter hand gesteld door een persoon, die zich uitgaf voor den zoon des koetsiers van den heer Crommelin, te Renkum. De heer Manikus kreeg geen kwaad vermoeden en gaf dien persoon 17 gouden ringen ter bezigtiging mede. Later echter hoorde hij niets meer van de zaak, en nadat hij zich tot den heer Crom melin had gewend, bleek het, dat hij het slagtoffer eens opligters was geweest. Het gelukte de politie spoedig zoowel de ringen als den delinquent in handen te krijgen. De eerste werden gevonden bij een anderen goudsmid hier ter stede, aan wien de zoogenaamde koetsier ze had ver kocht (toevallig een buurman van den heer Manikus), in de banken van leening te Arnhem en Nijmegen en bij eenige personen uit de mindere klasse aldaar. De schrijver van den brief bleek te zijn zekere A. van der Grampel, die reeds meermalen was gestraft, terwijl zijne vrouw hem tot het misdrijf had aangezet en de ringen had verkocht en verpand. Beiden stonden jl. Dondelrdag voor het Hof alhier teregt. Het bleek uit de verkaring van den heer C., als getuige gehoord, dat niet alleen zijne echtgenoot den bewustcn brief niet had geschreven, maar dat er zelfs geen mevrouw Crommelin, „geboren van Pallandt" bestond. De beide beschuldigden bekenden het hun ten laste gelegde volledig. De advocaat-generaal zag in dit feit een valschlieid in onderhandsch geschrift en wees op den uiterst slechten aard der beide beschuldigden, die reeds tallooze malen waren veroordeeld en bovendien te Rotterdam zich hadden schuldig gemaakt aan dezelfde misdaad, waarvoor zij hier teregt stonden, welke zaak na afloop van deze prodecurc nog moest behandeld worden. Hij eischte tegen ieder een tucht huisstraf van 7 jaar. Mr. Schneither, dc verdediger der beschuldigden, betoogde, dat hier van geen valschlieid sprake kon zijn, daar de brief de onderteekening had ge dragen van iemand, die niet bestond. Hij meende dus, dat het feit als opligting moest gequalificeerd worden. Pleiter beweerde vervolgens, dat de onvoorzigtige handelwijze van den heer Manikus het spreekwoord „de gelegenheid maakt den dief" tot waarheid maakte. Het Hof vereenigde zich met de zienswijze van den adv. generaal en veroordeelde de beschuldigden ieder tot een tuchthuisstraf van 5 jaren. Als een bewijs van bijzondere groeikracht wordt mede gedeeld, dat bij den landbouwer II. II., te Ambt-Vollehoven, een knol is geplukt van 2| kilo zwaar. Een boer te Markelo, die bij gelegenheid van de kermis goedgevonden had het glaasje, waaruit hij voor 5 centen jenever had gedronken, uit een herberg mede te nemen, is tot 14 dagen correctioneele gevangenisstraf ver oordeeld. Hij zeide dronken te zijn geweest, toen hij die wederregtelijke daad pleegde, doch zijne verschooning is niet voor geldig aangenomen. (Amst. Crt.) Men schrijft uit Leeuwarden: De premieleening uit geschreven door de vereeniging voor volksbijeenkomsten alhier, is, naar men verneemt, op verre na niet volteekend, zoodat het plan als mislukt is te beschouwen. Het reeds gestorte bedrag zal aan de deelnemers worden terugbetaald. Het classicaal kerkbestuur van Eraneker, uitspraak doende over het bezwaar, door ds. Oort tegen den kerkeraad te Harlin- gen ingebragt, die geweigerd had eenige door hem gedoopte kinderen in te schrijven, heeft den klager niet ontvankelijk verklaard, volgens Regl. K. O. en T. art. 68. Hij is daarvan in beroep gekomen bij het prov. kerkbestuur. Over de aan- klagt van den kerkeraad tegen gezegden predikant, om zijn ongewone wijze van doopen, is niets naders gehoord. Uit, Groningen wordt berigt, dat ook dit jaar de ondervinding van vroegere jareri heeft bevestigd, namelijk dat de aardappelsoort, bekend onder den naam van: „jammen," veel minder door de ziekte wordt aangetast, dan eenige andere soort. Van dit reeds lang bekende feit moest, meent men, meer partij getrokken worden. Iets over den oorsprong van iiet Floreenstelsel. In 1510 liet de Hertog Georg van Saxen destijds namens den Duitschen Keizer Maximiliaan, erf-stadhouder van Friesland, lijsten of kohieren aanleggen van al de vastigheden, met vermelding daarbij van de jaarlijksche huren of renten in goudguldens van 28 stuivers; terwijl vervolgens op iederen aldus aangebragten goudgulden, Floreen genaamd, eene jaarlijksche schatting jaartax geheeten, werd gelegd van 3 stuivers. Het was dus eene grondbelasting, geheven naar het Floreenkohier en betaald door de eigenaars van vaste goederen, die Floreenpligtigen werden genoemd. Wijlen Alexandes Dumas was in de keuken even goed te huis als op letterkundig gebied, en stelde er zelfs meer eer in uitvinder te zijn van een saus dan in het vervaardigen van een drama. Meermalen heeft hij gezegd, dat zijn beste werk een keukenboek zou zijn, waaraan hij sinds 20 jaren arbeidde. Hij is gestorven zonder het in het licht te hebben kunnen geven, maar het boek bestaat, en zal, naai* men verneemt, eerstdaags verschijnen. De capitulatie van Séban. Nu de verschillende capitulatiën door een raad van onderzoek zullen worden onderzocht, is het voorzeker van het hoogste gewigt, om van het authentieke proces verbaal van den krijgsraad, waarin besloten werd tot de capitulatie van Sédan, kennis te nemen. Uit dat stuk blijkt, hoe in dien krijgsraad door den opperbe velhebber, rapport uitbrengende omtrent het door hem, op last des Keizers, met generaal von Moltke gevoerde onderhoud, werd mede gedeeld, dat, blijkens verklaring van genoemden Pruissischen generaal, de Fransche troepen zich, naar diens erkentenis, „dapper" hadden geweerd tegen een vijandelijke krijgsmagt van 220,000 man, die hen aan alle kanten omringde. De generaal vroeg aan de vergaderde officieren-generaals of, naar bun meening, de strijd nog mogelijk was. De groote meerderheid antwoordde ontkennend. Twee generaals alleen gaven als hun geroelen te kennen, dat men zich in de vesting moest verdedigen of trachten moest zich door den vijand heen te slaan. Men deed hen opmerken, dat de verdediging der plaats onmogelijk was, omdat men volslagen gebrek had aan levensmiddelen en ammunitie, omdat de opeenhooping van menscben en rijtuigen in de straten iedere beweging onmogelijk maakte; dat, onder deze omstandigheden het vuur van het vijandelijke geschut, dat reeds positie had ingenomen op de omringende hoogten, een verschrikke lijke verwoesting zou aanrigten, zonder ccnig practisch resultaat; dat de uittogt onmogelijk was, omdat de vijand reeds de barrières der plaats bezet had en dat zijne kanonnen waren gerigt op de enge lanen, die derwaarts leidden. Daarop hebben ook genoemde generaals zich bij het gevoelen der meerderheid aangesloten. Bijgevolg heeft de raad aan den opperbevelhebber verklaard, dat wij, met het oog op de materiële onmogelijkheid 0111 den strijd langer te doen voortduren, genoodzaakt waren de voorwaarden aan te nemen die ons werden opgelegd, terwijl ieder verwijl ons aan het gevaar kon blootstellen van nog veel smartelijker gevolgen te moeten ondergaan. (get.) „Wimpffen, Ducrot. Forgeot, Lebrun, Donay, Dejean." (D.) Tweede Mniner. De minister van Oorlog heeft verslag uitgebragt omtrent de mobilisatie van een gedeelte van het leger in 1870. Dit belangrijke stuk bevat een aantal opmerkingen, waarbij de gebleken leemten in de leger-organisatie niet vergeten zijn. Er blijkt uit dat op 25 Julij 1870 de effektieve sterkte van het leger bedroeg 1955 officieren, 59,100 onderofficieren en manschappen en 4250 paarden, waaronder 29,2SS opgekomen verlofgangers der militie. Aan vrijwilligers heeft men slechts 296 man verkregen. De ondervinding beeft bevestigd, dat organisatie en oefening der schutterijen dringend nieuwe regeling vereischen. I)e opmarsch van het leger heeft in ruim 1$ etmaal overeenkomstig de vastgestelde plannen plaats gehad. De artillerie ondervond, wat bet materieel betreft, groote vertraging; de veld batterijen waren eerst na 38 dagen bespannen, zelfs, zegt de minister, kan niet gezegd worden dat bij de ont binding van het mobile leger, dat is 75 dagen na de oproeping der militie, al de 18 veldbatterijen geheel uitgerust waren. De hoeveelheid paarden voor cavalerie en artillerie was niet voldoende, ook de requisitie gaf het noodige aantal paarden nog niet; de equipementstukken waren aanwezig. De voorraad patronen bedroeg op 30 Junij 1871 7,475,000, dat is 126 voor elk geweerdragend soldaat; op 1 Jan. 1872 zullen er 12 millioen zijn, hetgeen als voorraad genoegzaam wordt geacht. Achttien dagen verliepen er voor dat het materieel der genie voor tweederde gedeelte uitgerust en bespannen was; het geheel was eerst op 13 Aug. gereed. In de vestingen was over het algemeen niet veel materieel der genie voorhanden. De verpleging der troepen was goed, vooral voor die welke ingekwartierd werden. De gekazerneerde gedeelten, bepaaldelijk zij die in kasematten en andere bomvrije lokalen zijn gehuisvest, hebben het minder goed gehad. Voorts bevat het verslag nog mededeelingen omtrent vestingen en liniën, voorts beschouwingen over eene legerorganisatie, die in de leemten en gebreken zou trachten te voorzien. De Kamer zal a. s. -Maandag ten elf ure het voorstel 's Jacob- Tak (stoomvaart VlissingenNew-York) in behandeling nemen. De off. van gez. 2de kl. dr. J. F. Manikus, behoorende tot rol van het schroefstoomschip het Loo, wordt met den 15 dezer non-activiteit gesteld; de off. van gez. 3de kl. G. Franken en S.f Kruyt worden met den 16 dezer respectivelijk geplaatst op hi schroefstoomschip het Loo en het wachtschip te Hellevoetsluis; d dirig. off. van gez. J. van Hattem, geplaatst bij de directie df marine te Hellevoetsluis, wordt met den 31 dezer op non-activite gesteld en met den 1 Nov. a. s. vervangen door den dirig. ol van gez. A. H. Neyssel, terwijl de dirig. off. van gez. J. I Sachse met den 1 Nov. a. s. wordt geplaatst bij de directie Marine te Amsterdam. Benoemd tot directeur van het postkantoor te Purmerende heer II. W. Ileijman, thans directeur van het postkantoor te Vianen te Vianeu, de heer W. G. Wijnmalen, thans te Purmerende; ti ontv. der dir. bel., in- en uitg. regt. en acc. te Oude Pekela heer Geukema Bakker, thaus te Uitgeest. Aan den heer J. Brat Pz. is, op zijn verzoek, eervol ontsla verleend als burgemeester der gemeente Oostzaan. de die heit weti Een ond' vree dwa kwe beht dejbep; staa i moe vrij! levi Btati een boof unifi Prui teru dei Jacti V0( aach lost België. De Catliolieke bladen hebben hevig aangevallen gemeenteraad van Rebecq (Henegouwen)omdat tijdens de kermis een wedstrijd had opengesteld jongens die liet vlugst zich geheel zouden ontkleedei jja;s De gemeenteraad heeft thans bij besluit verklaard dat h< [)j{ verhaal onwaar is. Hetgeen gebeurde bepaalt zich slecht tot het volgende: in een kleine herberg heeft de kroeg v;e houder, zonder tussclienkomst van de overheid, eenig jongens aan bedoelden wedstrijd doen deelnemen, maar li Midi verzekert, dat hij hiermede geen ander doel had dan Re dagl te oefenen om drenkelingen spoedig ter hulpe te snellen. p> F r a n k r ij k. diepi Victor Hugo's stap ter verkrijging van kwijtscheklit uiter van straf voor Rochefort is vruchteloos; de President veijouri klaart, dat hij niet hij magte noch van zins zou zijn 01 Bi den veroordeelde kwijtschelding te verleenen. Tkie Ook de bekende arts Legrand du Saille heeft ee| bijzondere studie gemaakt van het liersenlijden en verzeker Bi dat Rossel, Rochefort, Ferré en zoovele anderen, die in dt ruim laatsten opstand eene rol hebben gespeeld, aan kersen "aaf ziekte lijden. ihole Abd-el-Kader wordt te Parijs en ook te Versaillt verwacht, waar hij den heer Thiers zijne opwachting den!Fein te maken. s v Onder de paarden te Parijs heersclit een geweldig1™1' sterfte. In plaats van de paarden, tijdens het beleg opgi'an geten, zijn natuurlijk nieuwe gekocht en vooral hebben chaj Duitschers, toen zij uit de omstreken van Parijs vertrokke R duizenden verkocht. Al die dieren worden ziek en sterve Een photograaf te Parijs, die weinig te doen had, iave damesportretten gaan maken van glazen, die hij had bewaar l®'31-1 welke worden verkocht voor pétroleuses-, een Parijzenaj herkende in een der pétroleuses zijn schoonmoeder en zoel 'C1 den photograaf op met twee politie-agenten. iMg3 De volgende bijzonderheden omtrent de levenswij! [Pmt van Keizer Napoleon en zijne familie te Torquay worde 'le 2 aan een Fransch blad ontleend: Ferw De Keizer bewoont de eerste verdieping van het Impérii hotel, dat het prachtigst van alle gebouwen is gelegen. ran Reeds van 7 ure des morgens af is hij aan het werk i bestudeert een nieuwe militaire organisatie en de kwesti der centralisatie. Des middags 11a het dejeuner leest 1 de Fransche en Engelsche dagbladen, om vervolgens ee^me wandeling van twee of drie uren te maken, naar gela#oerl van het weder. onge De Keizerlijke Prins gebruikt de zeebaden. Het gevolg des Keizers bestaat slechts uit 5 voornam personen, Prins Joachim Murat, graaf Davillier, graaf ClarosseI en docter Conneau, terwijl bij afwezigheid van den oudei^R' wijzer Filon, de heer Conneau de lessen van den PrilPar^' nagaat. Napoleon is in Engeland een voorwerp van greal attradioi Fe^e Bij zijn komst te Torquay was een groote menigte aa)au alle stations verzameld, zelfs daar waar de trein niet moei® d' ophouden. had Op zijne wandeling wordt hij door de menigte begroewas Als hij des Zondags van de mis komt, stroomt het vol ?P liem tegemoet en belemmert als 't ware den doorgang. ls d Degene, die deze bijzonderheden mededeelt, voegt er bi waal dat Napoleon er vrij wat gezonder uitziet, dan toen me "7Zi hem te Parijs of in het bosch van Boulogne zag wandelei dien Rossel houdt zich in zijne gevangenis bezig met lu schrijven van een hoek over de leger—organisatie, waarva en e de Gaulois de voorrede meedeelt. Daarin zegt hij o. Som dat het verval van het krijgswezen in Frankrijk va Beê; Napoleon I dagteekent. Deze wilde geen mededingers e B vormde geene leerlingenhij eischte slechts gehoorzaamheii T°i" Voortdurend had het groote leger gebrek aan officierei hetgeen vooral aan de keizerlijke politiek te wijten waimae die de slaafsche karakters voortrok en de onafhankelijke B achterstelde. Deze druk van liet despotismus deed zieonze in alle rangen gevoelen, maar een feit toont haar schade Ond lijken invloedhet totale gemis aan veldheeren uit he keizerlijke tijdperk. De Fransche generaals vreesden nie B den dood, maar de ongenade. Een Desai had misscliiemoe het keizerrijk kunnen redden, maar het keizerrijk had zulk Wln' karakters onmogelijk gemaakt. Napoleon wilde, dat d Teje oorlog, die voor hem een wetenschap was, voor andere WÜZI slechts een handwerk zou zijn. Na aangetoond te hebben negc dat werkelijk voor de Fransche generaals de oorlog ee maa handwerk geworden is, zegt Rossel„De oorlog is vei Kei: anderd, zoo heet het thans; men moet de wetenschap vei V001 anderen." Maar in werkelijkheid zijn slechts ons karakte en onze moed veranderd. De wetenschap van den oorlo is zoo oud als de beschaving. Napoleon leerde nog u Homerus. Wat er in verandert zijn détails van taktiel De Pruissen hebben de krijgskunde niet veranderd, maa zij hebben haar geleerd; omdat wij den oorlog verleen hebben, moeten wij dien weder aanleeren. De krijgkunsl oudt lijks daai tot i van Rijk

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1871 | | pagina 2