1871. N°. 157.
Zondag 31 December.
29 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: M O LE N1» L E IIV, 1V°. 163.
BEKENDMAKING.
B I X X E L A X I).
HELDERSCIIE
EN NIEUWERIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 00 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN I
Naar Oost-Indiëvia Triest 9 Januarij, 's avonds 6 u. 25 m.
Brindisi 5 Januarij, 's avonds 6 u. 25 in.
West-Indièvia Southampton 15 Jan. 's morg. 6 u. 25 m.
St.Nazaire 5 Jan. 's avonds 6 u. 25 m.
de Kust van Guinea3 Januarij 's morg. 6 u. 25 m.
Kaap de Goede Hoop: 8 Jan. 's morg. 6 u. 25 m.
via Triiist 7 Jan. 's m. 6 u. 25 m.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt, tenge
volge outvangene aanschrijving, ter algemeeue kennis, dat de
Koninklijke Pruissische Landdrostie te Aurich den invoer van
rundvee uit Nederland in de landdrostei verboden heeft.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 30 December 1871- STAKMAN BOSSE.
Tusschen Kerstijd en den Oudejaarsavond, in de korte,
donkere dagen, die het nieuwe jaar voorafgaan, is het niet
alleen tijd om den balans op te maken, die men trekt uit
koopmansboeken, en die met guldens en centen sluit, maar
ook om het debet en credit op te tellen van die andere
rekening, welke door ons geweten is geboekt.
Als die ernstige en onwrikbare boekhouder aanklopt om
ons nog eens in duidelijke trekken de geschiedenis van
het vervlogen jaar voor oogen te leggen, dan zoude menigeen,
die zooeven zijne geldelijke administratie met een glimlach
afsloot, zich verheugende in de behaalde winsten, den
kstigen brenger van de levensrekening willen verwijderen,
indien hij slechts konde.
Indien hij het kon doen, maar dat is niet mogelijk.
Zelfs de voor hoogere belangen' en hooger doel meest
onverschillige, zelfs hij, wien de zorgen voor dagelijksch
brood allen tijd tot nadenkon plegen te rooven, iedereen
gevoelt de behoefte om, voor wij 't nieuwe jaar ontmoeten,
het jaar, dat toch weêr, als al zijne voorgangers beloften
uitstrooit met volle handen, maar even weinig als deze zal
volbrengen, eens even stil te staan, adem te scheppen en
achter om te zien, om de beide groote vragen te doen, die
zoo oud zijn als de wereld en nog niet opgelost zullen zijn
als de wereld ten einde wezen zal: Waarom en waartoe?
Waarom heb ik geleefd zoo als ik geleefd heb, waarom
ben ik heengeslingerd van het goede naar het kwade, als
het riet door den wind, waarom word ik gedreven tot
daden, die ik niet wilde, waarom deed ik het goede niet,
dat ik mij had voorgenomen? En waartoe, tot welk
geheimzinnig, voor ons niet te overzien doel, heeft het
gestrekt dat wij geleefd hebben met de weinigen, die wij
kennen en de millioenen, die wij niet kennen? Waarvoor
hebben zij geleefd, die gestorven zijn, waarvoor arbeiden en
sloven wij, wier ure nog niet gekomen is?
Gewigtige vragen, welker beantwoording, ware zij mogelijk,
een licht zoude werpen op onzen levensweg en die toch
niemand kan laten te stellen, eens ten minste in 't jaar,
als wij op 't punt staan weêr op nieuw te beginnen, weêr
een schoon blad in te vullen met die veelzeggenden datum
„één Januarij," om weêr evenver te zijn en weêr dezelfde
vragen moedeloos te rigten tot den hemel, als onze hand
op de laatste bladen: „December" boekt.
Is dat waar, hebben wij voor niets geleefd Is het waar,
dat ons leven en onze strijd nutteloos zijn, omdat wij buiten
magte zijn het doel van 's menschen bestaan te overzien
en te beschrijven?
Goddank, neen! Even als wij staan op de schouders
onzer voorgangers, evenzoo zullen zij, die na ons komen,
genot hebben van onzen arbeid en van onzen strijd. Velen
zijn er bezweken onder het gewigt der vragen, die zij niet
vernujgten op te lossen, maar de korrel waarheid, die zij
opgroeven onder veel stof en waardeloozen modder, is
gevoegd bij den schat, die het menschdom bijeenbrengt ten
bate van latere geslachten. Korrel voor korrel, stofje voor
stofje is dat alles bijeengebragt, waarop wij trotsch zijn,
als wij ons kinderen noemen van de negentiende eeuw.
Onze godsdienstige begrippen hebben wij veroverd één voor
één op de leeuwen in het circus, op de vlammen van den
brandstapel, op onwetendheid en duisternis. Onze materieële
welvaart is het werk van eeuwen en niemand vermoedt ook
maar in de verte, hoeveel duizende jaren schijnbaar nutte
loos, schijnbaar doelloos, er gezocht en geleden is, alvorens
ook maar de minste dier uitvindingen, die wij als dagelijksche
zaken naauw met een blik verwaardigen, eenig nut kon
hebben voor het menschdom.
Er bestaat eene algemeene natuurwet, men noemt haar
vooruitgang, men deed beter haar ontwikkeling te noemen.
Ontwikkeling van den mensch door liet werk van zijne
voorgangers. Gelukkig hij, die niet alleen teert op hetgeen
anderen gedaan hebben, maar ook zelf iets tracht hij te
brengen tot dien schat, die in latera tijden vrucht zal dragen
voor anderen.
En daar wij dat weten, behooren wij niet langer en niet
meer te vragen naar hetgeen niemand weten kan, maar
ons tevreden te stellen met hetgeen wij wel weten, dat,
evenmin als er een stofje verloren gaat van de aarde, al
neemt het telkens andere vormen aan, al verbindt het zich
met anderen tot onkenbaarwordens toe, zich door zijn
gewigt blijft verraden, zoo ook geene waarheid, door iemand
ooit gevonden, al is zij nog zoo met dwaling vermengd,
verloren gaat, maar zich verraadt door haar inwendige
kracht en deel uitmaakt van de schatten des menschdoms.
Zoo gaat geen enkele kracht, geen uur arbeids verloren,
die besteed is aan den arbeid, die de waarheid wil. Die
arbeid te doen, is ieders pligt. Ieders pligt is liet, mede
te werken tot het rijk van den vooruitgang. En dit tegen
streven is niet alleen een nutteloos, maar ook een goddeloos
werk. Want niet menschen hebben de natuurwet der lang
zame en gestadige ontwikkeling van het menschdom gesteld.
Dat deed eene hoogere magt, aan welke men zich onder
werpen moet.
En daarom, vrienden! laat ons trachten „menschen" te
zijn van nu af tot aan onzen dood, en wij zullen niet
nutteloos geleefd hebben, voor die na ons komen, al is
onze naam ook vergeten, al weet niemand de plek te
wijzen, waar ons huis eens stond. Mensch zijn, dat is
medewerken niet het licht en strijden tegen de duisternis
dat isgevoelen, dat het menschdom één is, onze mede
broeder, die arm is en struikelt, de hand geven, en ons aan
de zijde scharen van allen, die werkelijk de waarheid zoeken.
Mensch zijnHet is niet weinig gevraagd, het is de hoogste
eiscli die wij stellen kunnen, maar het is de eenige en
tevens de noodzakelijke, want - zegt niet een der roerendste
verhalen van liet Oude Testament: dat wij geschapen zijn
naar Gods beeld?
En daarmede, vrienden! Gelukkig Nieuwjaar! Zoo zij het!
HELDER en NIEUWEDIEP, 30 December.
De Keizer van Oostenrijk heeft jl. Donderdag den
Rijksraad met eene troonrede geopend. Z. M. betreurt het
dat zij niet is geslaagd in hare pogingen om den gewensch-
ten binnenlandschen vrede te verkrijgen. De regering had
evenwel, zoo verzekerde de Keizer, al het mogelijke ge
daan om zoowel het regt van den Staat als het belang
der verschillende erflanden te beschermen. De Keizer
noodigt verder den Rijksdag uit om mede te werken tot
handhaving van alle op vertegenwoording regt hebbende
belangen. Verder beveelt de Keizer den Raad de zorg
voor het openbaar onderwijs dringend aan. Overigens doot
de regering toezegging van verschillende wetsontwerpen,
die bij haar in ernstige overweging zijn. Terwijl de Keizer
liet genoegen smaakte te mogen wijzen op do vriendschappe
lijke betrekkingen, die de Oostenrijksche Staat met de
andere mogendheden onderhoudt, drukte hij den wenscli uit,
dat ook binnen 's lands rust en vrede mogen heerschen en
er eendragt ontsta tusschen de zonen van hetzelfde
vaderland.
Voor hot overige behelst de staatkundig geschiedenis van
den dag deze mededeelingenTusschen Duitsehland en
Brazilië bestaat eene min of meer ernstige spanning;
Griekenland wordt alweer met een ministriëelen crisis be
dreigd; de onderwijs-wet van den minister Simon in
Frankrijk heeft groote kans van verworpen ta worden; ook
de inkomsten-belasting, door de Fransche regering voor
gesteld, vindt in de oogen der Nationale Vergadering
geen genade.
Een gisteren ontvangen telegram van Batavia dd. 28 dezer
meldt, dat aldaar is aangekomen het stoomschip Prins
Hendrik, hebbende de reis van hier in 3U dagen volbragt.
Alles wel aan boord.
Bij het bestuur dezer gemeente is officieel berigt ontvangen
dat de besluiten tot heffing der plaatselijke belasting op
het gemaal en gedistilleerd, vastgesteld in de vergadering
van den gemeenteraad op den 19 Dec. 11., bij Koninklijk
besluit van den 28 Dec. 11. No. 47 zijn goedgekeurd.
Met 1 Jan. 1872 wordt alzoo de belasting op het gemaal
verminderd tot 2 per 100 kilogrammen tarwe en 1.07
per 100 kilogrammen spelt. De plaatselijke belasting op
liet gedistilleerd blijft onveranderd, en die op hot geslagt zal
alzoo met gezegd tijdstip wegvallen. Op het geslagt zal
mitsdien alleen de Rijksbelasting worden geheven.
Zr. Ms. monitor Wesp, in aanbouw op 's Rijks werf
te Amsterdam, is jl. Donderdag met goed gevolg te water
gelaten.
Beroepen te Leiden, dr. G. J. van der Flier, pred.
te Heemstede.
Drietal te Dordrecht: Roozemeijer, te Middelburg,
Huet, te Dirksland en Vermeer, te Zwolle.
Door den bisschop van Haarlem is benoemd tot
pastoor te Wieringon de heer J. F. Mobron.
In het jaar 1871 zijn te Alkmaar aan de waag ge
wogen 18,734 stapels kaas; wegende 3,972,720 Ned. pond,
tegen 21,461 stapels of 4,832,714 Ned. pond, in 1870.
Ter graanmarkt zijn aangegeven 60,444 hectol. graan tegen
82,000 in het vorige jaar.
De KI. Crt. verhaalt, dat een soldaat voor 10 jaar
wegens een klein vergrijp 18 maanden gevangenisstraf kreeg.
Na zijn ontslag kwam hij in betrekking en gedroeg zich
5 jaar uitstekend in allerlei betrekkingen. Toen werd 't
bekend, dat hij gezeten had, en hij verloor zijne betrekking,
't Gelukte hem na veel moeite weder eene betrekking te
erlangenop nieuw verwierf hij 't vertrouwen zijner pa
troons; de achting zijner kameraden. Hij erfde een kleine
som van zijnen vader, en hielp er een vriend mede. Weder
waren 5 jaren voorbijgegaan, toen een gedienstige geest 't
nieuws herhaalde: hij heeft gezeten! Alles veranderde
plotseling; hij moest weg. Te vergeefs trachtte hij nog
maals aan 't werk te komen. In ons christelijk Nederland
was geen plaats voor hem. Enkele mensehenvrienden stel
den hem nu in staat naar Amerika te gaan. Dit is geen
sentimenteel verhaaltje, maar volle waarheid. De man dio
eenmaal gezeten heeft, en 10 jaar later een braaf man
zich toonde, moet Nederland verlaten in 't jaar 1871 onzer
christelijke jaartelling. Wachter, wat is er van den nacht?
vraagt de Kl. Crt. hierom.
Men melt aan het Dagblad, van een zijde die wél
ingelicht kan zijn, dat werkelijk de heer Thorbecke onge
steld is, lijdende aan een griepaandoening, welke nogtans
geen gevaar aanbiedt, doch den lijder belet zijne kamer to
verlaten.
In eene correspondentie uit den Haag wordt in de
Arnli. Crt. het denkbeeld geopperd om, wat nu tijdelijke
regeling is, blijvend te maken en één persoon tegelijk voor
Oorlog en Marine minister te laten zijn. In Oostenrijk en
in Pruissen is dit het geval. Men verkrijgt dan meer een
heid en verband in het verdedigingsstelsel. Zulk een minister
zou dan directeurs-generaal onder zich kunnen hebben, die,
in de Kamer tegenwoordig, op speciale punten zouden
kunnen antwoorden. Geene enkele bepaling verzet zich
daartegen en het reglement van orde der Tweede Kamer
onderstelt zelfs de aanwezigheid van zulke tusschenpersonen.
Een minister van Marine heeft bovendien ten onzent zóó
weinig te doen, dat de vraag oprijst: Moet daarvoor oen
speciaal minister zijn? De proef ware in elk geval te
nemen, en moet door de liberalen genomen worden, omdat
de conservativen tegen elke nieuwigheid gestemd zijn.
Vrijdag den 24 Nov. 11. is het stadsdistrict te Cura^ao
het tooneel geweest van zeer betreurenswaardige gebeurte
nissen. In den avond van dien dag hadden aan de over
zijde zamenscholingen van het volk plaatsde politie trachtte
die uiteen te doen gaan, doch werd van alle kanten met
een hagelbui van steencn begroet. De politie gaf daarop
vuur, doch weldra hernieuwde zich het werpen met steenen
en werd de commissaris van het stadsdistrict door een steen
aan het achterhoofd getroffen, waardoor hij bewusteloos
ter neder viel en in dien toestand in een naastbijzijndo
woning werd binnengedragen. De toeloop van het volk
verminderde niet, zoodat het noodig geacht werd de assis
tentie van het garnizoen in te roepen. Weldra was een
detachement militairen op de plaats aanwezig; het werd
ook met steenen ontvangen. Het detachement trok echter
door naar den Roodon Weg, tot voorbij de woning van
den heer Sassentoen werd opnieuw eene menigte steenen
van alle kanton geworpen, die verscheidene militairen en
politici-beambten troffen. De kommandant van het detache
ment liet daarop, na herhaalde gedane sommatiën, vuren
en trok vervolgens terug. Op nieuw de woning van den
heer Sassen voorbijgaande, werd uit die woning op het
detachement geschoten en uit de omliggende erven met
steenen geworpen. De kommandant van het detachement
liet daarop vuur rigten tegen het huis en toen het vuren
en het werpen van steenen hadden opgehouden, drong de
waarnemende procureur-generaal, vergezeld van zijn be
ambten, de woning van den heer Sassen in en nam hem
gevangen. Hij werd daarna naar het raadhuis overgebragt.
In de Willemstad werden de militairen, die belast waren
met de overbrenging van den heer Sassen, met steenen
geworpen, hetgeen aanleiding gaf, dat ook daar van vuur
wapenen moest worden gebruik gemaakt.
Zoover men weet, zijn op dien avond 12 personen meer
of min ernstig gewond en één doodelijk.
Sedert Maandag avond is aan de overzijde een officiers-
wacht en op Pietermaai een serge.intswacht van de schut
terij gevestigd, ten einde rustverstoring tegen te gaan.
Met lof kunnen wij melden, dat de geneesheeren zich
gereed betoonden overal, waar geneeskundige hulp noodig
was, hunne diensten te verleenen.