1872. N°. 13.
Woensdag 31 Januarij.
30 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Binnenland.
194;
erd;
nen,
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt ^Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Trijs dor Advertantiën: Van 14 regels CO cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN
Naar Oost-Indië: via Triest 6 Februarij, 's avonds 6 u. 25 m.
n Marseille 1 Febr., 's avonds 6 u. 25 m.
Brindisi 8Februarij, 's avonds 6 u. 25m.
West-Indië: via Southampton 31 Jan. 's morg. 6 u. 25 ni.
Suriname via St. Nazaire 4 Febr. 's avonds 6 u. 25 m.
de Kust van Guinea3 Februarij 's morg. 6 u. 25 m.
Kaap de Goede Hoop: 8 Febr. 's morg. 6 u. 25 m.
u y via Triest 7 Febr. 's m. 6 u. 25 m.
HELDER en NIEUWEDIEP, 30 Januarij.
Eergisteren vierde Parijs den eersten verjaardag van de
capitulatie dier stad; de verschillende gelegenheden tot
ontspanning waren gesloten en zeker werd in menig gezin
nog een treurige herinnering gewijd aan het leed der
familie en van het vaderland door den noodlottigen krijg.
De Kamer van Vertegenwoordigers te Versailles is nog
al eens dikwijls het tooneel van hevige tumulten. Dezer
dagen had er weder eene rustverstoring plaats bij de
behandeling van het voorstel over de verbeurdverklaring
der goederen en het ter verantwoording roepen van Keizer
Napoleon. Het lid, dat dit voorstel indiende, stond wegens
eenige deelnening aan de Commune bij velen niet gunstig
bekend en van daar bestrijding en zelfs geroep van#En
dan de Communisten en de mannen van 4 September!"
De dadelijke behandeling van dit voorstel werd niet genoeg
ondersteund. Eerst na eene onbeschrijfelijke opschudding
konden de werkzaamheden vervolgd worden. Ter ver
zekering van een geregelden gang van zaken, wordt, zoo
men verzekert, door de Fransche regering gedacht aan
de keuze van een vice-president, die den heer Thiers kan
Het Nederlandsche volksgezang.
Mijn vader is een Jood en mijn moeder een Jodin;
Nou ken je wel begrijpen, wat een smeerlap of ik bin
zoo hoorde ik voor eenige dagen een paar kinderen uit den zoo
genaamd fatsoenlijken stand langs den dijk zingen. Zoodra zij mij
bespeurden hielden zij op met dat „gemeeue liedje"toen 'k die
zangers vroeg, waarom ze maar niet liever doorzongen, gaven ze
me ten antwoord, dat ze er zich wel eigenlijk wat voor schaamden,
en nu 'k verder vroeg, waarom ze dan toch dat leelijke straat
deuntje zongen, was de openhartige bekentenis deze, dat ze die
wijs zoo aardig vonden.
Toen 'k in de vorige week mijn' collega V. bezocht, kwam me
een troepje jongens en meisjes uit een der fabrieken alhier tegen,
die met luide kreten schreeuwden (want zingen kon het waarlijk
niet heeten)t
Je zelt het zien en onder vin... hin... den.
Wij gaan nog niet naar huis,
Nog lange niet, nog lange niet
Mijn moeder is niet t'huis!
En dat zingt nu het jonge Nederland, het Nederland der toe
komst, dat wij onderwijzers opleiden moeten tot alle maatschappelijke
en Christelijke deugden die liederen zingen de inenschen bij
voorkeur, heel wat liever dan de versjes uit de „Zangvogeltjes"
of andere liedjes die ze op school leerden, die ja, niet onaardig
waren toeu ze nog school gingen, maar nu die schooldeuntjes nog
te zingen, nu ze zoo lang al van de school af zijn, neen dat vinden
ze eigenlijk laf. Dan veel liever gezongen
Jan Kardoesje, wat heb je in je zak?
Een glaasje jenever, een pijpje tabak
want daar zit immers veel meer pit in dat is lang niet
zoo laf, als het:
Zie de leliën op het veld,
Zie hoe schoon zij bloeijen, enz.
Of zit er niet een diepte van gedachte in het algemeen bekende
deuntje, dat we ginds hooren aanheffen
'k Zou wel een spatje lusten, maar ik heb geen duiten meer,
De herberg is gesloten, en ze tappen mij niet meer.
Kraantje, kraantje, lek, lek, lek 1
Jenevertje, jenevertje!
Kraantje, kraantje, lek, lek, lek 1
Jenever is mijn trek 1
't Zijn zeker geen afschaffers, die dat zoo vrolijk aanheffenMaar
afschaffers of niet, ze zingen het liedje graag, die boeren of
boerinnetjes als ze van eene markt of kermis huiswaarts keeren,
soms ook wel ouder hunne bezigheden; ten minste dit of een
soortgelijk straatdeuntje hoort men meer door 't landvolk zingen,
dan het liedje van dr. Heije:
Daar buiten op de weide
Gaan lam'ren, klein en groot;
Zij grazen van den morgen
Tot aan het avondrood; enz.
of het bekende kinderlied van dienzelfden dichter:
Lammetje, loop je zoo eenzaam te blaten
Over de hei, over de hei! enz:
of het andere versje, dat ze op de schoolbanken voor het eerst
Overgenomen uit »de Wekker."
verrangen. Het zal nog al moeijelijk zijn bij de tegen-
woordigen stand der partijen, een gescliikten, aan allen
welgevalligen candidaat te vinden.
De staatkundige toestand in Spanje boezemt blijkbaar
groote bezorgdheid in. Do Koning lieefb, om in deze
omstandigheden den staatshulk tot een goed stuurman te
verstrekken, een wezenlijk zware taak te vervullen.
Iedere poging tot uitbreiding van het stemregt heeft
tegenwoordig eene groote mate van belangrijkheid, nu
van verschillende zijden wordt aangedrongen op het ver-
leenen van dat regt aan alle staatsburgers. In het groother
togdom Saxen heeft de Landdag een voorstel tot invoering
van het algemeen stemregt met 15 tegen 14 stemmen ver
worpen. Al is de meerderheid zeer gering, het genomen
besluit is van belang en juichen wij zeer toe, in het belang
van een geregeld bestuur.
Jl. Vrijdag is in de vergadering van het Nut alhier
eene commissie benoemd, bestaande uit de heerenG. E.
Bron, Joh. Dyserinck, H. Kremer, G. Scholten en P. Uur-
banus, die een onderzoek zal instellen naar de vereischten
cener goede bewaarschool en de middelen om haar in onze
gemeente te kunnen oprigten.
Spaarbank voor den Helder, 4de kwartaal 1871
Saldo op 1 October 187124455.52
Ingebragt en renten gedurende het 4dekw. 1871 - 3712.64
28168.16
Uitbetaald gedurende het 4de kwartaal 1871. - 2467.601
Saldo op 1 Januarij 1872 25700.25|
Aantal deelhebbers op 1 October 1871 244.
1 Januarij 1872 257.
De opbrengst van den Rijks telegraaf in Nederland
was in 1871 655.231.
aanhieven
Zooveel vischjes, als er spartlen
In den klaren waterplas,
Zooveel schaapjes als er dartlen
In het groene heidegras,
Zooveel vogels als er zweven
In de schaduwrijke dreven, enz.
Ter naauwernood wordt een enkele maal nog wel eens het
versje gezongen
Wat vraag ik toch naar geld of goed
Wanneer tevredenheid
Bij levenskracht in 't jeugdig bloed
M'een bed van rozen spreidt,
Dan zing ik, wijl mijn hart geniet,
Mijn morgen- en mijn avondlied.
Spoedig echter is er een of ander in't gezelschap, die dat versje
van de tevredenheid toch wel wat laf vindt, zoo'n schooldeuntje,
neen dan liever aangeheven het vrolijk opwekkend straatdeuntje:
Den heelen dag word ik geplaagd,
Geen uurtje kan 'k passeerer.,
Of ik word als een hond geplaagd
Van die vervloekte beeren.
Geld! geld! geld! zoo roept de gansche bende,
Maar heb geduld, 'k betaal mijn schuld
Als pipa 't mij zal zenden.
Wat is toch wel de oorzaak, dat de Nederlandsche mannen en
vrouwen uit het volk, de jonge dochters en jongelingen zoo oneindig
graag de zoutelooste, triviaalste en meest profane en onzedelijkste
liedjes zingen, die ze van dezen of genen orgeldraaijer voor het
eerst hoorden aanheffen, en aan dat straatlied verreweg de voorkeur
schenken boven het eenvoudige schoollied, dat ze als knapen en
meisjes bij den meester en soms ook in huis zongen, toen ze nog
schoolgingen?
Zou het niet te zoeken zijn in de melodie, den rythmus, den
cadans van het straatlied.
't Is bekend genoeg, dat de meeste dier liedjes oorspronkelijk
opera-aria's zijn, die ja! prachtig klonken, als zij in 't stuk,
waarin ze voorkwamen, door den zanger of de zangeres liefelijk
uitgevoerd werden, maar waarop spoedig door een' of anderen
prulrijmelaar een tegen de orthographie sterk zondigend Nederlandsch
versje gefabriceerd werd, overvloeijende van bombast en nonsens 1
Toch vinden die liedjes een ruimen afirek; in stad en land maken
de orgeldraaijers en andere liedjeszangers gewoonlijk goede zaken,
want ze weten het wel: de man en de vrouw uit het volk leert
het lied alleen op het gehoor; veel muziekale kennis toch hebben
die menschen uit het volk op de volksschool niet opgedaan; hoe
vrolijker, hoe opwekkender het lied is, hoe liever het wordt aan
geleerd, al zijn de woorden ook immoreel en meer geschikt om de
goede zeden aanstoot te geven en den goeden smaak totaal te
bederven, dan om 't volk te veredelen en op te leiden tot alles
wat liefelijk is en wel luidt.
't Is zeer zeker waar, dat in vrolijkheid, in zangerige melodieus
heid, om 't zoo eens uit te drukken, die straatliedjes 't in den
regel winnen van de schoolversjes daargelaten nog dat de
grooie menschen het laf en verre beneden hunne waardigheid
vinden om in rijperen leeftijd nog schooldeuntjes aan te heffen
en 't is toch van eene andere zijde even waar, dat 't gehalte van
die straatdeuntjes zoo stuitend is voor iemand die nog eenig gevoel
voor goeden smaak schijnt of werkelijk toont te bezitten, dat hij
De hoogste prijs, groot 30,000, in de weerbaarheids-
loterij is ten deel gevallen aan No. 46 van Serie 529. Dit
gelukkig nummer behoort tot de loten welke niet uitgegeven
en door de weerbaarheid voor eigen rekening gehouden
zijn. De prijs van 20,000 is nog niet uitgekomen.
De Kerk. Ct. (Prot.) zegt ingenomen te zijn met het
denkbeeld, om eene groote, algemeene feestviering te hebben
op 3 Mei 1879. Het monument zij eene zeemansstichting,
een invalidenhuis in den Briel voor oude loodsen, marine-
en koopvaardijmatrozen. Eene zeemansstichting, omdat de
stoot, die op 1 April 1572 mogelijk maakte wat op 3 Mei
1579 is geschied van den zeeman is uitgegaan, en in den
Briel, omdat van daar de reeks der rijke en sclioone
herinneringen begint. Verder meent de Kerk. Ct., dat het
ook goed is, de feestviering uit te stellen, omdat die nu
zou moeten plaats hebben onder den indruk van het afstaan
der Guinesche kust. Al hebben regering en Kamers gedaan,
wat het landsbelang eischte, toch is die afstand geene eer
en geen geluk voor Nederland.
Het drietal voor de betrekking van hoofdonderwijzer
te Anna Paulowna, is al» volgt: 1. de heer M. D. van den
Bergh, van Amsterdam; 2. de heer H. J. van Runnard,
van Velsen 3. de heer P. Veen, van Monnickendam.
Een brutale diefstal met inbraak heeft jl. Woensdag
avond te Zijpe, aan de Mennonitenbuurt plaats gehad, bij
schipper Volkert Lindeman.
Terwijl hij en zijne vrouw naar de kerk waren is bij
hem ingebroken en uit eene der laden van de secretaire,
na het hout bij het slot weggesneden te hebben, het aan
wezige geld ten bedrage van ruim 2600 ontvreemd.
Andere voorwerpen van waarde, in die lade aanwezig,
zijn onaangeroerd gelaten.
Tot heden is de dader onbekend.
- Jl. Vrijdag avond had te Winkel de laatste der 13
volksvoordragten plaats, die wederom voor dezen winter
er zich zeer zeker voor zou schamen, zoo dit of dat straatgezang
in zijn huis of in zijne tegenwoordigheid gezongen werd.
Wat is er dan te doen om werkelijk praktisch het volksgezang
te veredelen? Wordt er niets gedaan om dat doel te bereiken?
Zeer zeker, de Maatschappij van Toonkunst bezorgt wel degelijke
flinke en doelmatige volksliederen, doch worden die wel Teel door
het volk gezongen Neen, ze zijn om zoo te zeggen onbekend in
den lande. Hoe dat komt? Omdat het Nederlandsche volk geen
noten zingt. Al heeft dat volk in zijne jeugd op school er wat
aan gedaan, zoover wordt het zelden gebragt, dat het 't notenschrift
vlug kan lezen, en met eenige studie van 't blad kan zingen; al
worden ook aan de hoofdonderwijzers-sollicitanten op de vergelijkende
examens voor vacante scholen de moeijelijkste vragen opgegeven
over de transpositie, 't coinponeeren en de harmonie-leer, zeer
zelden gelukt het rnij en mijn collega's (laten we eerlijk zijn en
geen knollen voor citroenen verkoopen!) de lieve jeugd zoover te
brengen dat ze bij 't verlaten der school eenvoudige liederen van
't blad zingen, zonder dat een ander de melodie eerst voorzingt.
Wat daar de reden van is? Waarschijnlijk wel geen andere, dan
deze, dat lezen, schrijven en rekenen toch de hoofdleervakken zijn
en blijven van 't onderwijs op de lagere scholen en er buiten 't
zingen toch nog hooi genoeg op de vork der verplichte leervakken
is. Het Nederlandsche volk leert dus de liederen die het 't liefst
zingt, alleen op 't gehoor af. Welnu, indien nu door de eene of
andere vereeniging of maatschappij, die volksveredeling in hare
banier schrijft, eens orgeldraaijers in dienst genomen werden, die
flinke, degelijke liederen zongen en verspreidden liederen voor
den werkman geschikt, liederen die spraken tot het hart en
die volksliederen werden dan gezongen op wijzen in 't genre van
de zedelooze en profane straatdeuntjesdan zouden voorzeker die
orgeldraaijers en rondreizende liedjeszangere practiseh meer nut
stichten, dan een honderdtal liederen met 't notenschrift er bij, die
niet aangeleerd worden.
Maar, zal men mij welligt tegenwerpen, dan had die maatschappij
of vereeniging nog al wat orgeldraaijers noodig, want of er hier
en daar al een enkele 't probeerde tegen den storm op te roeijen,
dat zou toch niets baten, en zoo'n meuigte orgeldraaijers in dienst
te nemen, dat zou nog al wat kosten, en wie zal dat alles
betalen? Doch, dan is er toch nog een ander middel te vinden,
om 't volksgezang krachtdadig te verbeteren en dit middel zou
zijn: censuur op de kermisbedjes. Zie, dat middel is niet kostbaar,
dat zou ook wel uit te voeren zijn, zoo er maar een wet bestond,
waarbij 't op groote geldboete verboden werd, onzedelijke of profane
straatdeuntjes te drukken, en die wet dan ook streng, zeer streng
zelfs gehandhaafd werd. Men versta mij welik wensch in de
verste verte geen censuur op de drukpers en verheug mij te zeer
dat een ieder vrijheid heeft zijne denkbeelden 't licht te doen zien,
behoudens zijne verantwoordelijkheid voor het geschrevene, maar
wat ik van harte wensch is: eene strenge censuur op die immoreele
kermisdeuntjes.
't Denkbeeld is, geloof ik, niet nieuw, ten minste 'k meen mij
te herinneren er vroeger iets over gelezen te hebben, maar het is,
dunkt me, wel de moeite waard 't nog eens ter sprake te brengen
't komt mij voor, dat, zoo men tot de uitvoering er van overging,
ons volksgezang wel wat verbeterd kon worden, en dat bet Neder
landsche volksgezang nog op een zeer lagen trap staat, zal ieder, die
ooren heeft om te hooren, mij zeker wel toestemmen.
Capelle op den IJsel, November 1871.
H. H. Hammak.