Engeland.
BuitscManij en Oostenrijk.
Zfilseïlaud
Italië.
Marine-Haven Nieuwediep.
Correspondentie.
niet gezien werden, zooveel is zeker dat de wagens in
volle vaart in de rivier stortten. Er werd onmiddelijk alles
aangewend om hulp te verleenen. De machinist en stoker,
benevens vier passagiers, zijn dood opgevischt, terwijl 11
a 12 personen, zwaar gewond, uit het water opgehaald
werden. Men gelooft dat in 't geheel het aantal slagtoffers
30 a 40 bedraagt.
De heer Yictor Place, ex-consul van Frankrijk te
New-York, is wegens misbruik van vertrouwen veroordeeld
tot 2 jaren gevangenisstraf en 200 francs boete.
De politie is te Ixelles op het spoor gekomen van
een fabrickant van Russische spoorweg-obligatiën.
Het verblijf te Nizza gelijkt dit jaar veel op het
leven in een vesting. Aanhoudende regens maken het den
touristen ten eenenmale onmogelijk om uit te gaan. In
den omtrek is belangrijke schade aangerigt. Tusschen
Nizza en (Jannes is de geheele vlakte onder water geloopen;
verscheidene huizen zijn slechts op de tweede verdieping
bewoonbaar en boomen en zelfs gedeelten van gehouwen
zijn door den stroom medegevoerd. De geheele streek
langs de zeekust biedt een beklagenswaardig schouwspel aan.
Er is een archaeologische vondst van veel belang
gedaan. Een attaché van het Fransche consulaat te Jeru
zalem heeft een vierkante zuil ontdekt, afkomstig van den
tempel van Salomo, herbouwd door Herodes de Groote.
Da zuil heeft een vrij groote inscriptie, waarbij aan de
ongeloovigen op doodstraf verboden wordt den voet te
zetten binnen het gewijde gedeelte tusschen den ringmuur
en den tempel. Voor deze inscriptie, blijkbaar voor vreem
delingen bestemd, is de toen algemeen onder de lieidensche
volken van Syrië bekende Grieksche taal gebezigd. De
inhoud is geheel gelijk aan de beschrijvingen door Flavius
Joseplius vermeld.
Z. K. H. de Prins van Wallis is den 25 dezer voorliet
eerst te voet uitgegaan en heeft aan zijnen schatmeester
sir William Knollys, in diens op ecnige minuten van
Sandringham-House gelegene woning een bezoek gebragt.
De Prins zag er, zoo wordt aan de Times geschreven,
verrassend goed uit.
Jl. Vrijdag was het voor de tiende maal, dat de
procureur-generaal in de zaak van Ticliborne het woord
voerde; de redevoeringen gedurende tien dagen door hem
uitgesproken, moeten nu 120 voet druks, (Engelsch dagblad
kolom) lang zijn. De kosten aan beide zijden zullen thans
zijn opgeloopen tot ecne som die men op 1000 p. st. per
voet rede als bovengenoemd berekenen kan. Het was de
tachtigste dag dat de zaak behandeld wordt. Jl. Zaturdag
begon de procureur weder te spreken en heeft hij nog zeer
veel te zeggen.
Per advertentie in den Times looft Lady Franklin
wederom eene belooning van 2000 p. st. uit aan dengene,
die haar, vódr 1 Jan. 1875, de schoepsjournalen van haren
gemaal terugbrengen zal. Die scheepsjournalen en andere
documenten, betrekking hebbende op den noodlottigen togt.
van de Erebus en Terror, moeten, luidens het getuigenis
van de overlevenden na de expeditie van 1848, gedeponeerd
zijn nabij Point Victory, op King William's Land.
Met het reuzenkanon te Woolwich zijn op nieuw
proeven genomen. Volgens berekening zal 't een bom, van
700 Engelsche ponden zwaarte, tot op een afstand van zes
Engelsche mijlen kunnen werpen.
De Pall Mali Gazette weet omtrent het afstaan dei-
Kust van Guinea door Nederland het volgende te verhalen:
„Brieven uit 's Hage kondigen de aankomst aan van een
gozant van den Koning van „St. George d'Elmina," een
in Europa onbekend rijk, maar dat niettemin op de Klist
van Guinea bestaat en welks afstand aan Groot-Brittannië
aanhangig is. Het tractaat van afstand is in Dec. 11. aan
den Nederlandschen Senaat voorgelegd; maar de discussie
over hetzelve werd verdaagd en thans, voordat iets is
heslist, is van wege het volk zoowel als van wege den
Koning van Elmina een protest tegen den voorgenomen
verkoop door den genoemden gezant overgebragt, hetwelk
eerlang aan het Nederlandsche Parlement zal worden voor
gelegd. De Elminezen ontzeggen aan Nederland het regt
om hen aan „hunne vijanden," zoo als wij genoemd wor
den, te verkoopen en houden staande, dat de Nederlandsche
regering door tractaten verpligt is om hen, in ruil voor
hunne gehoorzaamheid, te beschermen. „Wij, van onzen
kant (aldus heet het in het protest), hebben ons aan de
overeenkomst gehouden; wij hebben geleden, wij hebben
ons bloed voor u gestort; gij behoordet insgelijks uw woord
te houden en ons te beschermen. Is het eene kwestie van
geld, dan bieden wij aan, u jaarlijks de 100,000 te
betalen, welke de Kust u kost. Maar weet, dat, indien
gij ons niettegenstaande onze gebeden laat varen, wij de
wapenen zullen opnemenwij zullen al de blanken ombrengen;
wij zullen zeiven omgebragt worden. Maar zoo lang er
een Nederlander in Elmina blijft, zullen wij getrouw
blijven aan de Nederlandsche vlag." De Elminesche gezant
(wiens reis- en verblijfkosten, naar ons gemeld is, door
openbare inschrijving gedekt zijn) behoorde zijne reis te
vervolgen en naar Engeland te komen, en aldaar stoutweg
te verklaren, dat zijn lieer de bepalingen van het Guinesche
Kust-tractaat niet zal eerbiedigen. In ernst, de voorwaarden
van dat tractaat kunnen niet worden ten uitvoer gelegd,
indien de Elminezen handelen zoo als zij dreigen te zullen
doen; namelijk, indien zij zich tegen elke poging om de
Kust van Guinea in bezit te nemen met geweld verzetten.
De Nederlanders kunnen ten opzigte van het kleine koning
rijk niet beter doen dan öf, zoo als de bewoners aan de
hand doen, eene schatting van hetzelve te heffen, óf het
geheel en al aan den Koning over te geven."
De Pall Mali Gazette maakt melding van een gerucht,
dat, zoo 't gegrond mogt blijken, een nieuw en uiterst
ongunstig licht zou werpen op Amerika's houding in zake
de Alabama-kwestie. Het blad verneemt namelijk, dat al
de voorgewende claims der Vereeuigde Staten op Engeland,
zouden verkocht zijn aan particulieren.
Do heer Macaulay, inspecteur van het lag r onderwijs
in Ierland, heeft een uitvoerig rapport opgesteld over de
scholen in dat gedeelte van Engeland. Een uittreksel
daarvan is opgenomen in het verslag der commissie voor
het volksonderwijs in'Ierland, dat dezer dagen verschenen
is, en waarin met nadruk wo dt aangedrongen op de ver
hooging der jaarwedden van onderwijzers, ten einde die in
overeenstemming te brengen met de belangrijke taak die
op hen rust.
IVelke energie of lust, vraagt hij, is er te verwachten
van een arm onderwijzer, die het schoollokaal binnentreedt,
na vrouw en kinderen te hebben achtergelaten in eene
armzalige stulp, bibberende van koude en, zoo als de heer
Macaulay weet dat het geval is, gekweld door honger, en
die, wanneer hij tot hen terugkeert, hen in nog erger toestand
weervindt, zonder vuur en zonder voedsel?
Met welke kracht van geest of ligchaam zal eene onder
wijzeres haar dagwerk aanvaarden, die arm en dun gekleed,
doornat van den regen of met sneeuw bedekt, uitgeput en
moede, na eene wandeling van eenige mijlen, op een
December-morgen in de onherbergzame en slecht ingerigte
school komt, waar zij geen vuur vindt om hare. kleedoren
te droogen of een gelaat dat haar toelacht, en veroordeeld
is, daar uren lang te vertoeven, sidderende van koude, op
een vochtigen slijkgrond, en gedoemd om naar hare woning
de kiem van ziekte of misschien van den dood met zich
te dragen?
Deze schets, zegt Macaulaj', is geen denkbeeldig tafereel,
of eene uitzondering, maar eiken dag kan men ze in
werkelijkheid aanschouwen. Eu al die arbeid en ontbering,
waarvoor elke vrouw uit de arbeidende klasse zou terug
deinzen, wordt opgelegd voor een loon dat een dienstmeid
te gering zou zijn: „vijftig cents daags!" waarvan somtijds
nog de huur van de school moet worden betaald.
Zoolang zulk een toestand blijft bestaan, is het van
ouders niet te verwachten, dat zij, met zulke voorbeelden
vóór zich, hunne kinderen voor het vak van onderwijzer
zullen opleiden.
De heer Macaulay gelooft, dat de degelijkheid der school
afhangt van eene betere algemeene erkenning der belang
rijke diensten, die door de onderwijzers bewezen worden, en
hij houdt zich overtuigd, dat bij betere betaling en daar
mede overeenstemmende verbetering van het maatschappelijk
aanzien, de ijver zal herleven en de hoop zal aanwakkeren.
Men zal moeten erkennen, dat het lot van den Neder
landschen onderwijzer op verre na zoo beklagelijk niet is
als dat van den Ierschen. Het is slechts eene kwestie van
wat meer of wat minder. Evenals in Ierland lijdt ook in
Nederland de onderwijzer gebrek; en wil men de school
doen worden wat zij wezen moet, men late dan de redenen
ophouden, die den onderwijzers levensmoed en levenslust
benemen, cn dwingen om zich in een kring te bewegen,
waarboven zij door hunne beschaving verre zijn verheven.
De Ulmer Sclinellpost meldt, dat dezer dagen een
Beijersch soldaat de stad Ulm is gepasseerd, die tijdens
den Fransch-Duitschen oorlog als krijgsgevangene naar
Beaulieu aan de Spaansche grenzen was gezonden, en wien
daar de tong werd afgesneden, omdat hij weigerde in
Fransche dienst te treden. De ongelukkige heeft, op daartoe
aan hem gerigte vragen, het volgende op een tafel geschreven:
„Eenig wild gespuis, turco's en ontslagen galeiboeven,
hebben mij met een touw den hals toegeknepen, totdat ik
den tong uitstak: zij hebben hierop deze afgesneden. Ten
gevolge van deze mishandeling heb ik tot nu toe in het
hospitaal gelegen. Mijne pijnigers hebben hunne straf niet
ontgaan; 10 hunner zijn op staanden voet gefusilleerd,
daaronder ook een officier, die het gebeurde niet heeft ver
hinderd." De man kwam van Marseille en vertrok
weder naar zijn vaderland; toen hij Stuttgart passeerde,
werd hij aan den Koning van Wurtemberg voorgesteld,
die hem een stel kleederen en eeu horolorie met ketting
O O
deed uitreiken.
Het proces van Eggimann en Muralt is afgeloopen.
Beiden zijn schuldig verklaard aan verduistering van geiden
en misbruik van vertrouwen, en tot tuchthuisstraf veroor
deeld: Eggimann, gewezen staatskassier, vier jaren, Muralt,
voortvlugtige directeur der handelsbank, drie jaren; laatst
genoemd huis tot het betalen van 195,000 frs. als schade
vergoeding aan deze bank.
Den 25 dezer heeft de Paus een deputatie ontvangen
van de Catholieken uit Duitscliland, Engeland, Oostenrijk,
Spanje, Frankrijk, Holland, Zwitserland en de Vereenigdc
Staten. De heer Hamptome uit België heeft een adres
voorgelezen, strekkende om den Paus te verzoeken de
handelingen der tegenwoordige gouvernementen niet op
rekening zijner getrouwe kinderen te stellen. De Paus
heeft dit adres terstond beantwoord en o. a. verklaard, dat
de strijdende Kerk, nu zij door allen wordt alleen gelaten,
ook alleen zal handelen. „Evenals Jacob zal de Kerk den
nieuwen Ezau bestrydende geestelijkheid zal den strijd
door woord en voorbeeld volhouden en de getrouwe Catho
lieken zullen hen navolgen en steunen."
Zeilklaar liggende en vertrokken Schepen Groote Vaart
Aankomst. Vertrek. Scliip. Gezagvoerder. Bestemming.
7 Dec. Bellatrix. H.C.Haacke. Soerabaija.
13 27 Jan. JacobaSiChristina. P. J. Mulder. Batavia.
22 Willem.&Clara. A.A.II.v.Herwcrden. Batavia.
23 Suriname. H. Houtkoper. Suriname.
31 u Prins van Oranje. M. O. Braat. Bat. via Snez.
28 Jan. 29 Jan. Anna Paulowua. J J.Schrijver. Bordeaux.
29 i, Kittv.* Z. Mulder. Batavia.
I "Terug uit zee.
Binnengekomen Koopvaardijschepen Grooto Vaart.
Binnenk. Schip. Gezagvoerder. Cargadoor. Herkomst.
29 Jan. Insulinde. J. 11. J. Jollic. H.J.Tweehuija. Batavia.
30 Wijk aan Zee. A. de Looper.
De correspondentie lil uit Alkmaar zullen we in het volgend
nummer plaatsen.
lïe Zweecdslie nachtegaal als aanklaagster voor den
regter te New-York.
De regter Cox, president van de regtbnnk van Essen
Marlcet (New-York) was kort geleden niet weinig verbaasd
eene hoogst elegant gekleeds dame voor zich te zien ver
schijnen op deze plaats, waar dergelijke deftige bezoeksters
gewoonlijk slechts in dc zeldzaamste gevallen worden aan
getroffen. De aristocratische gestalte was gedost in fluweel
en op het volle zijdeachtige haar zat een hoedje a la Henri-
quatre, en deed daar een inderdaad koninklijk effect. Te
gelijkertijd werd een jongman van kinderlijk goedig voor
komen, door een politie-beambte naar dc bank der be
schuldigden gebragt. De sclioone dame heette Nilson, en
was werkelijk de beroemde Zweedsclie zangeres van dien
naamde beschuldigde met rosachtige bakkebaard, had den
naam van Karl T-heodor Buscli, en men wist tot nu toe
van hem niets, dan dat hij een Duitsclier was, die niemand
een strootje in den weg lei.
„Mejufvrouw" begon de regter, na zich van zijne ver
bazing te hebben hersteld, „waarmede kan ik u van
dienst zijn?"
„Heer regter," antwoordde de kunstenares, terwijl een
betooverend lachje om haar kleinen mond speelde, „de
jongman daar ginds heeft in den loop van dezen dag reeds
driemaal beproefd, met geweld mijne kamer in Clarendon-
hótel binnen te dringen."
„Is het hem gelukt?"
„Ja, bij de derde poging, zonder dat ik kon ontraadselen,
hoe hij het heeft aangelegd."
„En heett hij zich aan uwe persoon vergrepen mejufvrouw?'
„Zeer zeker!" hervatte de zangeres verontwaardigd, ter
wijl, haar gelaat purperrood werd; „hij heeft mij willen
kussen, en ik moest al mijne krachten inspannen, om dezen
aanslag af te weren, totdat een bediende uit het hotel kwam,
die den onbeschaamde de deur uitzette.,,
„Hebt gij u nog over verdere gewelddadigheden te
beklagen?"
„Neen, heer regter; dit mensch is wel zeer vervelend,
maar voor verdorven houd ik hem niet."
„Op dit oogenblik maakt hij ten minsten niet den indruk
van een booswicht."
Bij deze woorden glimlacht de beschuldigde en maakt
een beleefde buiging. Zijn groote, van geluk stralende
oogen, schijnen zijn afgod, de aanklaagster, te willen ver
slinden. Plotseling springt hij over de ballustrade, vat den
fluweelen mantel der dame met heide handen cn bedekt
het kleedingstuk met kussen. De ongevoelige politie
agent komt tusschenbeide, pakt den door liefdesgeluk be
dwelmden armen zondaar ruw bij den kraag en sleurt hem
zonder moeite terug naar de bank der aangeklaagden.
Regter. „Hij schijnt van zijn hartstogt nog niet genezen
te zijn. Wat wilt gij dat er met hem gebeure?"
Mej. Nilsoji. „Ik wensclite alleen dat men hem ergens
heen bragt, waar hij mij niet meer kon vervelen."
In allen gevalle was het geenszins het zoeken der kun
stenares, dat haar naïven aanbidder eenig leed werd gedaan,
en zij lachte regt hartelijk over haar eigenaardige positie.
Desniettemin was zij gedwongen eene aanklagt 'e onder-
teekenen, en zag daarna niet zonder eenige aandoening den
armen duivel wegbrengen naar een gevangeniscel, die hem
voor den tijd van 6 maanden tot verblijfplaats zou strekken,
in geval hij geen borgstelling gaf van 300 dollars.
Zoo eindigde de geschiedenis van dit tragisch-komische
proces; maar het is vrij interressant te vernemen, op welke
wijze zij was begonnen.
Karl Theodor Buscli bemint de kunstenares reeds langen
tijd; voor ongeveer 8 maanden zag hij op het spoorweg
station van Syrakuse het portret der Zweedsclie nachtegaal,
en sedert dat oogenblik droeg hij haar beeld in zijn hart.
Veertien dagen voor zijn verschijnen voor den regter, be
zocht hij het theater, waar mej. Nilson optrad als Gretchen
in Gounod's „Faust." Den volgenden avond zag hij ze
weder in de „Lucia van Lammermoor," en nu was het
hoofd van den armen jongen geheel op hol; en, de eenige
gedachte die hem sinds bezielde was: haar te naderen, haar
zijne liefde te bekennen en haar te dwingen tot wederliefde.
Busch vertrouwt voorts nog altijd op zijn goed gesternte,
en hij is er vast van overtuigd, dat mej. Nilson hem eerst
maar op de proef wil stellen, om hem later te liever te
verhooren. Dat ook zij hem bemint, kan hem niemand
uit het hoofd praten; want toen hij, hij het tooneel in den
tuin in de „Faust," met bewonderende, aanbiddende blikken
aan de lippen der zangeres hing, toen w ierp zij de blaadjes
van liet bloempje, dat zij uit elkaar plukte, in de rigting
zijner zitplaats. Ja, mej. Nilson gaf hem zelfs een teeken,
dat hij haar, na de voorstelling aan de deur mogt op
wachten. Hij vloog dan ook, toen het scherm gevallen
was, naar liet portaal, doch mistte in zijn blinden ijver een
trede der trap en duikelde naar beneden; en, voor hij
weer opgestaan, en tot zich zelf gekomen was, was het
juiste oogenblik voorbij. Hij bemerkte nog slechts, hoe
zijne aangebedene in haar rijtuig steeg en wegreed. De
ongelukkige kon haar slechts zijne smachtende blikken
na zenden.
Op een anderen avond had hij 8 dollars hij zich, een
geschenk van zijn broeder, een thermometer-fabrikant; hij
besloot de zangeres uit te noodigen tot een souper, maar
zij was deze keer dol!' zulk een stoet hecren omgeven,
dat hij met zijn verzoeKTiiet voor den dag kon komen, en
in vertwijfeling verdronk hij toen het geld, op de gezond
heid zijner geliefde.