1872. N°. 16.
Woensdag 7 Februarij.
30 Jaargang.
BEKENDMAKING.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Vrijwilligers voor de Nationale Militie.
BEKENDMAKING.
Binnenland.
HELDEHSCHE
E\ MEtWEDIEPER (OIRAVT
„W ij huldigen het goed e."
Verschijnt jüingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 1.30.
n franco per post - 1.65.
Prijs der Advertenticn: Van 14 regels GO cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMALEN
Naar Oost-Indië: via ZVië.st20Februarij, 's avonds 6 u. 25 m.
Marseille 15 Febr.,'s avonds G u. 25 m.
Brindisi 8Februarij, 's avonds 6 u. 25m.
West-Indië: viaSouthampton 15Febr. 's morg. 6 u. 25 m.
Suriname via St. Nazaire 4Maart, 's avonds 6 u. 25 m.
de Kust van Guinea: 9 Februarij 's morg. 6 u. 25 m.
Kaap de Goede Hoop: 8 Febr. 's morg. 6 u. 25 m.
«hu via Triest 7 Febr. 's m. 6 u. 25 m.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER roepen bij
deze op ingezetenen, die verlangen als VRIJWILLIGERS bij de Militie voor
deze gemeente op te treden, om zich daartoe op een der overige werkdagen
van deze maand, tusschen des morgens 9 en 12 ure, ter Secretarie aan
te geven.
Aan ieder Vrijwilliger wordt door de gemeente een handgeld toegekend van
ZESTIG GULDEN.
Om Vrijwilliger hij de Militie te zijn, moet men ongehuwd of kinderloos
weduwnaar en ingezeten wezen, voorts ligchamelijk voor de dienst geschikt,
ten minste 1.56 meter lang, op den 1 Januarij van dit jaar het 20ste jaar
ingetreden en het 35ste jaar niet volbragt hebben, tot op het tijdstip der
optreding aan zijne verpligtingen ten aanzien van de Militie, zoover die te
vervullen waren, voldaan en een goed zedelijk gedrag hebben geleid.
Ter bekoming van laatstgenoemd bewijs, kan men zich, vergezeld van twee,
ter goeder naam en faam bekend staande meerderjarige ingezetenen, die de
vercischte verklaring kunnen afleggen, ter Secretarie op eiken werkdag in
deze maand aanmelden, tnsschen des morgens 9 en 12 ure.
Hij, die voor de Militie is ingeschreven, wordt slechts als Vrijwilliger toe
gelaten voor de gemeente, in welke hij ingeschreven is, tenzij hij geen ver
pligtingen ten aanzien van de Militie meer te vervullen hebbe.
Hij, die bij de zeemagt, bij het leger hier te lande, of bij het krijgsvolk
in 's Rijks Overzeesche bezittingen heeft gediend, wordt niet als Vrijwilliger
bij de Militie toegelaten, tenzij hij bij het verlaten van de dienst, behalve een
bewijs Tan ontslag, van den bevelhebber ouder wien hij laatstelijk lneft gediend,
een getuigschrift hebbe ontvangen, inhoudende, dat hij zich gedurende zijn
diensttijd goed heeft gedragen.
Hij kan, heeft hij dit ontvangen, tot zijn veertigste jaar volbragt is, als
Vrijwilliger bij de Militie worden toegelaten.
De Vrijwilligers worden, voor zooverre ze daartoe geschikt bevonden zijn, en
er gelegenheid toe bestaat, ingelijfd bij het koips hunner keuze.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 2 Februarij 1872. L. VERHEY, Secretaris.
BEETGENOMEN!
„Maar, Jonas! je zult toch niet zoo mal zijn, om onzen ouden
goeden vos te verkoopen
„Wel! waarom niet? Ik weet wel wat ik met hem doen wil.
Van daag is hij nog wat waard, en*morgen wil misschien niemand
hem meer hebben."
„Maar, dat is toch immers erg onbarmhartig, manlief! Wij
hebben nu het trouwe dier al vijftien jaar, en jaar in jaar uit heeft
het toch van de eeue gemeente naar de andere gereden, zonder
ooit kromme sprongen te maken. En wat liep het niet makkelijk
voor de chais! Denk er toch eens aan, zulk weêr kon het niet
zijn, of het dier was even flink en vlugDat kan ik niet over
me verkrijgen, dat we nu zoo in eens onzen goeden ouden vos zouden
wegdoen."
De oude predikant Waldmann, die dit gesprek met zijne eerzame
gade voerde, werd door hare bemerkingen wel eenigzints van zijn
stuk gebragt.
Mij bedenkenmij bedenkenzei de waardige predikant. Er
valt niets te bedenken, of meent gij dat ik reeds niet alles wat
ge mij tegenwerpt, herhaaldelijk heb overdacht Het is makkelijk
gezegd om het paard te houden, maar ik ben niet rijk genoeg om
mijnen stal tot een kosthuis voor gebrekkige paarden in te rigten.
Het woord „genadebrood" klinkt wel heel mooi, maar voor een
paard is mij dat wel wat te duur, vooral bij de tegenwoordige
hooge prijzen van de haver. Als het een kanarievogeltje was, dan
zou het nog te doen zijn. Behalve dat de vos zwak van ouderdom
is, komt er bovendien nog die fatale lamheid bij, waar niets tegen
te doen is. Ik zal wat blij zijn als ik hem morgen op de paarden
markt nog aan den man kan brengen.
„En hoeveel denkt ge dan wel voor hem te krijgen?"
„Ja, hoeveel! dat zal niet veel zijn misschien 50 gulden."
„Vijftig gulden? Wat een spotprijs! Neen, Jonas, voor zulk
een bagatel moeten we hem niet weg doen."
„Nu, best! houdt gij hem dan en geef hem te eten van uw
speldegeld, zei de predikant schertsend. Maar zet hem dan ook in
uw provisiekamer of in het waschhok, want in den stal moet een
ander paard. Of, nog beter, ik zal geen nieuw paard koopen en
dan doen we het beide maar op onze voeten af; maar ik denk dat
u dit met uwe zwaarlijvigheid niet zal bevallen.
Tegen al deze opmerkingen had de dikke jufvrouw Gertrude
toch nog wat in te brengen.
Het zou toch zoo jammer zijn, meende zij, als de chais dan
voor niets in den stal in de stof zou staan en zoo schrikkelijk zou
gaan roesten.
Zoo kwam dan eindelijk ons echtpaar overeen, dat de vos ver
kocht zou worden, ofschoon de vrouw van den predikant er wel
erg tegen opzag. Toen den volgenden morgen de vos ingespannen
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
ANNA PAULOWNA maken bekend, dat de janrlijksclie
nnnncining van leerlingen, op de Openbare Lagere
Scholen in deze gemeente, zal plaats hebben op den lsten
April e. k.
Belanghebbende Ouders of Voogden, die verlangen dat
hunne Kinderen of Pupillen van dit onderwijs gebruik
maken, worden mitsdien uitgenoodigd, daarvan vóór den
20sten Februarij e. k. opgave te doen aan den betrokken
Hoofdonderwijzer.
Anna Paulowna, 5 Februarij 1872.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. C. DE LEEUW, Burgemeester.
J. v. GIJTENBEEK, Wethouder.
HELDER en NIEUWEDIEP, 6 Februarij.
Als een verblijdend teelcen des tijds dient, dat de Belgische
wetgevers thans oene groote mate van belangstelling wijcien aan
de zaken van het onderwijs. Bij de beraadslaging over de be
grooting voor Binnenl. Zaken, dezer dagen in de Kamer
te Brussel gehouden, werden levendige discussiën gevoerd
over de verschillende takken van het Staats-onderwijs.
Door een der leden, den lieer Funck, werd een voorstel
ter tafel gebragt, strekkende tot invoering der leerpligtig-
heid. De commissie, in wier handen dit voorstel werd
gesteld, was niet gunstig in hare conclusie. Zij ried de
verwerping van dit voorstel aan en men gelooft dat de
meerderheid der Kamer wel in den geest der commissie
stemmen zal.
Door vier zijner vrienden is een adres gerigt aan den
graaf van Chambord, waarin hem, met het oog op zijn
dezer dagen uitgevaardigd manifest, lof en hulde wordt
toegebragt. Zij wijzen met vreugde er op, dat de legiti
misten in Frankrijk niet slechts voor een beginsel strijd
voeren, maar dat zij ook een hoofd, een wettigen Koning
bezitten. Zij drukken de hoop uit naar eene gewenschte
verzoening tusschen de beide takken der Bourbons, naar
was, omhelsde zij het oude goede dier en zuchtte alsof zij van een
harer bloedverwanten afscheid nam.
„Vaarwel, mijn arm goed dier," zeide zij, „gij hebt ons toch
altijd zoo trouw gediend! Moge het u goed gaan bij uw nieuwen
eigenaar! Ach, als ik toch maar wist waar gij teregt zult komen;
of dat gij den weg naar ons terug kondt vinden, als het u
slecht gaat!"
De vos stak de ooien op, sperde de oogen wijd open en brieschte,
alsof hij verbaasd was over die woordenvloeden draafde toen, of
liever gezegd hinkte, zoo goed en zoo kwaad als de kreupelheid
van zijn linker voorpoot hem dit toeliet, de poort der pastorie uit.
Aan het eind van het dorp stond een boer te wachten, baas
Kemler, de dorpsmid, tevens herbergier en veearts, die verstand
had van paardenhandel en met den predikant afgesproken was,
dat hij hem bij den verkoop van het paard behulpzaam zou zijn.
Baas Kemler was eigenlijk degene geweest die de predikant op
het denkbeeld had gebragt om het paard te verkoopen, nadat de
vos na het beslaan kreupel geworden was en hij hem te vergeefs
veertien dagen onder behandeling had gehad.
Baas Kemler was wel een man op wien men kon vertrouwen,
maar hield er van om zich ten koste van anderen te vermaken en
zag er niets in al berokkende hij daardoor ook een ander eenig
leed. Zelfs den grijzen predikant zou hij niet gespaard hebbenen
zichzelf daarbij zoo onnoozel mogelijk voordoen. Bovendien was
hij buitengewoon familiaar, hij behandelde iedereen als zijns gelijke
en noemde zelfs den predikant jij en jou, even alsof hij tegen een
anderen boer sprak.
Gedurende den rid, die, zoo als gezegd is, niet hard van stal
ging, zocht de smid den predikant over te halen, aan hem den
aankoop van een nieuw paard over te laten. Deze had daar echter
weinig zin aan, want hij kende den smid genoeg, om te weten dat
hij op de eeüe of andere slimme manier zich zelf zou trachten te
bevoordeelen.
„Paardenhandel is eene lastige zaak, dominé! weet je, zei baas
Kemler. Heb je dat meer bij de hand gehad?
„Daarom juist verzocht ik u voor mij den vos te verkoopen,
antwoordde zijn weleerwaarde. Het zou toch niet staan als ik een
kreupel paard aan de markt bragt, en vooral niet mijn eigen
oude vos.
Ik zal mijn best doen, dominé! daar kunt ge op aan, mompelde
de smid.
Ofschoon de afstand naar de stad, waar de paardenmarkt plaats
had, slechts ruim vier uur groot was, bereikten zij die eerst in den
namiddag; want het kreupele paard was hoe langer hoe langzamer
gaan loopen, en bovendien hadden zij in eene herberg onder weg
uitgespannen, waar de smid moeijelijk van de bierkan kon scheiden,
en het hoogste woord had.
In de stad aangekomen, deed de smid het paard den halster
aan om het weg te brengen. Alsof het oude dier zijn lot ver.
de erkenning der meerderheid van Henri Y door de vorsten
van Orleans, opdat het vaderland, zoo zeer geschokt door
een vernielenden krijg, door de eendragt der vorstelijke
familiën de tweedragt verleere.
De opzegging van liet handelstractaat tusschen Engeland
en Frankrijk, is, door het door de Nationale Vergadering
te Versailles genomen besluit, een feit. In Engeland wordt
dat besluit zeer betreurd en ook in Frankrijk..is men niet
eenstemmig. Het vrijhandelstelsel, dat bij het bestaande
tractaat tot grondslag was gelegd, is dus door deze beslissing
niet weinig geschokt.
De buitengewone wintercollecte, in de vorige maand
door diakenen der Hervormde gemeente alhier gehouden,
heeft opgebragt de som van 655.43.
Omtrent het natuurverschijnsel, ook hier ter plaatse
jl. Zondag -avond waargenomen, bevat het Utr. Dbl. de
volgende mededeel ing:
Naauwelijks was de zon bij een volkomen heldere lucht
ondergegaan, toen een eigenaardig rood schijnsel in het
oosten de aandacht van velen trok. Aan den horizont breidde
het zich omstreeks van het noordoosten tot het zuidoosten
uit, en verhief zich naar hoven smaller wordende weldra
tot aan het zenith en weldra daar voorbij. Het was het
begin van een prachtig noorderlicht, ofschoon de hoofd
zetel zich gedurende geruimen tijd in het oosten vertoonde.
Omstreeks ten zes ure had zich een gordel gevormd, die
uit het oosten voorbij de planeet Jupiter ging, zich bezuiden
het zenith tot in het west-zuidwesten uitstrekte.
Van het hoogste punt gingen breede roode stralen naar
verschillende deelen van den horizont uit, met andere
woordende noorderlichtskroon had zich volkomen ge
vormd en het geheel leverde een allerprachtigst schouwspel
op. In het noorden zelf was tot dien tijd niets op te
merken. Omstreeks ten half zeven ure vertoonde zich
echter in die hemelstreek eene min of meer donkere bank,
en wel tot op eene hoogte van omstreeks twintig graden,
(het dusgenoemde donkere segment) ofschoon de lichtzoom,
waardoor het anders meestal is omgeven, daaraan thans
niets was te zien.
Het prachtige schouwspel duurde met vele afwisselingen
den geheelen avond voort. Ten elf ure vertoonde zich
nog in het oost-noord-oosten een sterke roode gloed. Dit
sclioone noorderlicht onderscheidde zich van vele anderen
moedde keek het treurig naar den predikant, en hinkte zachtjes
alsof hij zeggen wilde: „kunt gij nu zoo van uw ouden vriend
scheiden
De predikant wendde het hoofd af en sloop min of meer bedroefd
de gelagkamer binnen. „Het was toch zulk een goed beest,
zeide hij zacht in zich zelf. ledereeu had er toch schik in, als hij
op zijn vier witte pooten, even alsof hij witte sokken aan had,
rustig langs den weg liep, nergens baug voor was en op alle
wegen even goed liep, al waren die nog zoo zandig of beslijkt.
Wie weet, hoeveel berouw ik er nog van hebben zal!"
Om die droevige gedachten van zich af te zetten, verdiepte hij
zich in de couranten, waar niets belangrijks in stond; en hij had
die reeds drie of viermaal doorgelezen, toen baas Kemler laat
in den namiddag terugkeerde. Hij zette een hoogst ernstig gezigt.
Nu, is de koop gesloten? vroeg de predikant hem aanziende. Ja,
dominé, maar juist zoo als ik "gedacht had van het oude paard -
drie daalders voor ieder gezond heen, voor liet kreupele maar twee."
Tevens telde hij elf daalders op tafel uit, waarbij hij eene een
weinig ter zijde schoof, om te kennen te geven: die is voor
mijne moeite.
De predikant trok een lang gezigt en sprak geen woord. Hij
merkte wel aan den onnoozeieu boer, dat hij hem heet had genomen
en dacht bij zich zelf: „dat is eens en nooit weêr."
„De vos was, God weet het! waarachtig niets meer waard,"
betuigde de smid.
Al wel! al wel! baas! antwoordde de predikant met kwalijk
verborgen spijt. „Geen woord meer over die zaak! Gij hebt uw
best gedaan, en ziedaar ik bedank u wel! Hij schoof hem den
daalder toe, die Kemler snel in zijn zak deed verdwijnen.
„Nogmaals dank," ging de predikant voort. „Het is nu al te
laat geworden om naar huis te gaan, eu zal ik van nacht inaar
hier blijven en morgen ochtend mij een paard uitzoeken, dat ik
gebruiken kan." De smid zeide verder niets en vertrok. De
predikant bragt den avond bij een oude bekende door, en den
volgenden morgen ging hij naar de paardenmarkt. Er waren er
nog verscheidene te koop, mooije rijpaarden van 700 tot 1000
daalders, spannen wagen paarden van 800 daalders, flinke dravers,
zware trekpaarden, maar hij zocht lang te vergeefs naar hetgeen
hij noodig had. Zijn trouwe vos was hem daarbij geen oogeublik
uit de gedachte.
Vermoeid van het leven op de markt, het geschreeuw en gevloek
der paardenhandelaars, de stof en de hitte, wenschte hij iemand te
kunnen vinden aan wien hij beter den aankoop van een paard kon
toevertrouwen dan aan den slimmen Keinier. Met deze gedachte
vervuld, bemerkte hij een jongen roodwaugigen knaap, die een goed
uitziend flink paard aan den toom leiddehet dier had een stevigen
hals, was kort en ferm gebouwd, droeg zijn staart netjes, glom als
fluweel en stond daarbij zoo vlug op de pooten, alsof het dansen
wilde. Behalve dat het zwart was en niet geteekend, geleek het