Benoemingen, enz. STATE\-GE\EIIAAL. Buitenland. België. Frankrijk. Engeland. heeft het gouvernement ten volle zelfvoldoening van die zending en zijn wij er, evenals de assurantie-maatschappijen, ten zeerste mede gebaat. Het vermoeden, dat kwaadwilligheid de oorzaak van den brand zoude zijn, wordt niet bevestigd, zelfs niet na het gedane onderzoek der justitie. Het tijdstip der uitbreking, de hooge plaats, waar de brand ontstond, alsook de algemeene bereidwilligheid en volharding bij het helpen, doen teregt hier een ongeluk vermoeden. Omtrent het tweede brandje, dat een kwartier later iets verder uitbrak, zal de justitie de oorzaak trachten uit te wijzen. (Arnh. Crt.) Als eene bijzonderheid wordt medegedeeld, dat de landbouwer Neuteboom, woonachtig onder Zwolle, Vrijdag uit zijn warm gelegen tuin reeds goed volwassen nieuwe aardappelen van den kouden grond heeft gerooid. Bij denzelfden landbouwer, die zich op deze vroege teelt zeer toelegt, waren verleden jaar de nieuwe aardappelen eerst den 14 Mei rijp. Jl. Donderdag is te Heerenveen de stoom- en wind- koren- en oliemolen van den heer M. Meinesz geheel afgebrand. Men begroot het verlies op p. m. een ton gouds. Men berigt dat de gemeente-ontvanger van Tietjerkste- radeel zich van het leven heeft beroofd. Sedert 11 April wordt voor de 5de Correctionele Kamer te Brussel eene regtszaak behandeld, die de algemeene aandacht en verontwaardiging zeer gaande maakt, de zaak namelijk van het in de nabijheid van Brussel gelegen, thans gesloten krankzinnigengesticht van Evere, hetwelk tengevolge van verregaand zorgeloos bestuur het tooneel van de stuitendste incidenten en van vele grove verkeerd heden is geweest. Van de 9 in deze zaak betrokken personen staan er 7 teregt. De hoofdbeschuldigde, de directeur van het gesticht, Henri van Leeuw, is voortvlugtig. De 7 teregtstaanden zijn: de zoon van dien directeur, Hugo van Leeuw, zelf onder directeur; de geneeskundige van het gesticht van Holsbeek, prak tiserend doctor te Brussel, en de mannelijke en vrouwelijke bedienden Spellekens, Neef, van Hnlsberghe, Barbe Minner en vrouw Michel. De beide van Leeuws worden beschuldigd van onopzettelijk, maar uit achteloosheid den dood te hebben veroorzaakt van twee ver pleegden en het verlies van ledematen van twee anderede verdere bedienden staan teregt wegens het toebrengen van slagen en wonden aan verscheidene lijders; de geneesheeren van Holsbeek en Trumper (welke laatste niet voor de regtbank verschenen is) worden aan geklaagd van nalatigheid in het doen der hun als geneesheeren van het gesticht opgelegde bezoeken. Onder de talrijke, in dit geding gehoorde getuigen bevonden zich niet weinige voormalige verpleegden van het gesticht, die of zeiven in meerdere of mindere mate de slagtoffers der gepleegde verzuimen geweest zijn of getuigen waren van het lijden of de mishandelingen, door lotgenooten ondergaan. Sommige dier lieden bevinden zich nog onder behandelingandere zijn van hunne krank zinnigheid genezen. Het verhoor dier getuigen maakte op het publiek over het geheel een zeer pijnlijken en zonderlingen indruk. De meeste belangstelling wekten de verhalen van de getuigen van der Heulen en Mieren. De eerste, een forsch gebouwd mans persoon, die op dit oogenblik nog in een ander gesticht wordt verpleegd, maar enkel monomaan is, heeft eenige dagen na zijne opneming te Evere - waar men onvoorzigtig genoeg geweest was, dezen lijder, die destijds wel niet bestendig gevaarlijk was, maar toch vlagen van razernij had, met een 25tal andere krankzinnigen in dezelfde slaapzaal te laten des nachts twee zijner medever- pleegden, na eene worsteling van verscheidene uren, door klomp slagen omgebragt, zonder dat het gedruisch en geschreeuw van den dader, van de slagtoffers en van de meer of minder krankzinnige getuigen van dit feit door een enkelen oppasser schijnt gehoord te zijn. Volgens het vrij geregelde verhaal, hetwelk van der Heulen van zijnen dubbelen manslag heeft geleverd, giug de achteloosheid der oppassers die voor een gedeelte uit tot. op zekere hoogte herstelde verpleegden bestonden zoover, dat o. a. een der lijders, die schier eiken nacht toevallen had, welke hem uit zijne krib op den vochtigen en kouden grond zijner cel deden vallen, in den regel zonder eenige hulp werd gelaten. Hij en andere getuigen klaagden er over, dat men hen, tot straf wegens pogingen tot ontvlugting, enz., in de cellen of zoogenaamde hokken plaatste van schurftzieken, die vol ongedierte waren, of wel bij lijders, die zich aan de grootste onreinheid overgaven. Eene andere klagt, door verscheidene dier getuigen aangeheven, was, dat men hen in cellen, die niet alleen niet verwarmd werden, maar welker ruiten bovendien soms gebroken waren, aan de snerpendste winterkoude had bloot gesteld. Aan zulk eene verregaand achtelooze behandeling wordt het geweten, dat van twee der verpleegden, Therisot en Mieren, de voeten bevroren zijn, waardoor die deelen door het koude vuur zijn aangetast en bij den een van zelf zijn afgevallen, bij den ander afgezet zijn moeten worden. De eerste dier lijders verkeert in een aan razernij grenzenden toestand en is dus niet voor de regtbank kunnen verschijnen, maar de ander is als getuige opgetreden en heelt treilende verklaringen afgelegd. Die ongelukkige zeide, dat hij zeker nog veel meer zou hebben geleden en waarschijnlijk bezweken zou zijn, indien niet toevallig een zijner gewezen patroons hem in het gesticht was komen bezoeken en door zijne bemoeijingen eene verbetering in zijnen toestand had gebragt. Aan die tusschen- komst is het ook te danken geweest, dat aan Mieren, tengevolge eener geregtelijke actie, eene schadevergoeding van 14,000 francs is toegekend. Vooral tegen den oppasser van dezen lijder, zekeren Spellekens, zijn door hem en onderscheidene verpleegden ernstige beschuldi gingen ingebragt. Zij verhaalden veel van wreedheden, welke hij jegens de lijders beging, tegen wie hij zich, wanneer zij hem niet gehoorzaamden en ook dan zelfs, wanneer zij niets berispelijks deden, van eene bullepees en eene priem bediende, en die hij nog op vele andere wijzen kwelde. Ook tegen de twee vrouwelijke bedienden, inzonderheid tegen Barbe Minne, zijn vele klagten over wreede en onvoorzigtige bejegening van lijders en lijderessen aan gevoerd. De verklaringen van vele getuigen rustten echter voor een groot gedeelte enkel op hooren zeggen. De onder-directeur van Leeuw werd door de getuigen over het geheel niet van hardheid beschuldigd en zelfs goed en vriendelijk genoemd. Het schijnt echter zeker, dat aan hem zoowel als aan doctor Holsbeek zeer groote onachtzaamheid, den eerste in het controleren zijner ondergeschikten, den ander in het bezoeken der krankzinnigen, de lijders aan het koudvuur niet uitgenomen, te last gelegd kan worden. Van Leeuw werpt de schuld op zijnen voortvlugtigen vader en verontschuldigt zich voorts met de veelvuldige werkzaamheden, die op hem rustten; de geneesheer tracht zich of met het gemis öf met de beperktheid van instructiën en reglementen te verschoonen, en zijne handelingen nog op allerlei andere gronden te verdedigen; maar zijne verdedi gingen en verontschuldigingen vinden bij den president en den procureur-generaal weinig ingang. De advocaten dezer twee beschul digden hebben gedurende de verhooren meermalen doen uitkomen, dat men te veel aan de verklaringen hechtte, door getuigen afgelegd, die meerendeels op dit oogenblik nog als krankzinnigen verpleegd worden. Een dier verdedigers maakte de opmerking, dat men zoodanige getuigen wel alle geloof weigerde, indien zij verhaalden van Keizers en Koningen, die zij meenden te hebben gezien, maar hen daarentegen volkomen geloofde wanneer zij beweerden den onder-directeur en den doctor niet gezien te hebben. De Brusselsche correspondent van den Autwerpschen Précuiseur zegt in eene beschouwing over dit regtsgeding: „Een ieder, die de debatten tot dus ver met eenige aandacht gevolgd heeft, moet zich onwillekeurig afvragen, of al de schuldigen hier wel teregtstaan. Heeft, hetgeen ontegenzeggelijk schijnt, de geneesheer zich aan achteloosheid schuldig gemaakt, in die mate zelfs dat hij, ten einde de verantwoordelijkheid voor de jammerlijke leiten, die te Evere zijn voorgevallen, van zich at te werpen, valsche verklaringen in de registers heeft geschreven, moet dan hetgeen door dien geneesheer en de overigen misdaan is, niet ten deele op rekening worden gesteld van de ambtenaren, die de wet met de inspectie van het etablisse ment belastte! Indien men al kan zeggen, dat er eenig toezigt is uitgeoefend, dan is dit tot in het bespottelijke gering en onvoldoende geweest." Die correspondent heeft meer bepaald het oog op dc inspectiën, die een der leden van de Gedeputeerde Staten der provincie verpligt was in het gesticht te houdenwelk lid voor de regtbank verklaard heeft, dat hij nooit iets aar.stootelijks heeft opgemerkt en den directeur zelfs meermalen heeft gelukgewenscht met de orde en netheid, die in zijn etablissement heerschteu. De correspondent zegt, de goede 'trouw van dat lid van Gedeputeerden in geenen deele in twijfel te willen trekken, maar vraagt, wat de enkele inspectie, waartoe dat lid 's jaars verpligt was, te beteekenen hadeene inspectie, die bovendien in het beste jaargetijde plaats had en waarop de directie zich in meerdere of mindere mate kou voorbereiden. (H. Crt.) De off. van gez. 1ste kl. der marine dr. F. J. van Leent is benoemd tot ridder der orde van de kroon van Italië. De 2de luit. J. van Blijenburgh, van het 2de reg. vesting-artillerie, wordt met den 1 Mei a. s. gedetacheerd bij dc artillerie stapel- en constructie-magazijnen te Delft. Aan den matroos 1ste kl. G. N. van der Waan, dienende aan boord van het gepantserd ram-rivier-vaartuig te Hellcvoetsluis, is de gouden medaille voor 36jarige trouwe dienst met de daarbij behoorende gratificatie van f 50 uitgereikt. De statuten voor de Yereeniging tot Ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier zijn goedgekeurd, bij kon. besluit van 13 April 1872. Tweede Kamer. Zitting van Zaturdag 27 April. In deze zitting verklaarde de heer Heemskerk Az. zich tegen eene inkomstenbelasting, die, meende hij, nimmer hier te lande populair zal worden; alleen als noodwet kan zij in aanmerking komen. Hij weerspreekt de gunstige ver wachtingen der voorstanders en wijst op de hoofdgebreken der wet, die arbritair en vexatoir is. Hij was van oordeel, dat de patentwet kan verbeterd worden. De bh. van Nispen van Sevenaer, Bieberstein en Godefroi waren er ook tegen; de laatste spreker weerspreekt het gevoelen, dat deze wet eene daad van regtvaardigheid zou zijn omdat zij ongelijkmatig drukt en een zeer groot deel van het volk treft om tegelijk een klein deel te achterhalen, en deze belasting hervorming kan langs een anderen weg geschiedenhij hoopt, dat als de wet afgestemd wordt, deze minister zich daarom niet zal onttrekken, het behoud van het ministerie, dat hij gaarne ondersteunt, is een politieke noodzakelijkheid en een votum over deze wet, betreft een louter economische kwestie. De heer de Bruyn Kops is zeer voor het hoofdbeginsel der wet in zooverre het patent en geslagt afgeschaft worden, maar tegen de dubbele belasting van het grondbezitdaarom zou hij stemmen voor het amendement- van Delden, dat de kansen tot aanneming der wet wèrmeerdert. Zitting van Maaudag 29 April. In deze zitting verklaarde de heer Cremers, hoewel persoonlijk als kapitalist en grondeigenaar zeer door deze wet getroffen, er zich toch voor, omdat het beginsel regtvaardig is en de pachtwaarde van den grondeigendom gaande weg zeer gestegen is; hij voorziet dat de wet op de kwestie der grondbelasting zal vallen, omdat onder de voorstanders in beginsel er velen zijn, die tegen de dubbele belasting van den grondeigendom gekant zijn en daarom tegen zullen steramen, en andere voorstan ders zullen ditzelfde doen als de grondeigendom vrijgesteld wordt. Daarom heeft de stemming geen politiek gewigt. en zon het minis terie of zelfs de minister van Financiën onverantwoordelijk en on vergefelijk handelen, als hij bij verwerping aftrad. De bh. Kuijk en Kappeyne hebben gerepliceerd op de rede van den minister en die van andere sprekers. De laatste heeft de wet andermaal ten krachtigste bestreden als een carricatnur eener regtvaardige inkom stenbelasting, gelijk die in Engeland over 't algemeen bestaat, naar de verschillende bronnen van inkomst. Hij blijft dus tegen stemmen op zuiver economische gronden, laat de politiek buiten spel, maar neemt geen slechte wet aan. De heer van Nispen verklaart zich mede tegen, op reeds aangevoerde gronden. De heer, v. d. Linden heeft de wet breedvoerig verdedigd en de heer Haffmans bestreden; laatstgenoemde zag er den toeleg in om gedekt te zijn tegen het ontvallen of loslaten der Indische baten. Heden voortzetting. Op voorstel van den minister van Oorlog is dezer dagen eene commissie benoemd, die een onderzoek zal instellen naar alles wat op de militaire kazernering betrekking lieeft, en maatregelen zal voorstellen, waardoor deze belangrijke aangelegenheid op voldoende wijze kan worden geregeld. Onder de leden dier commissie behooren de burgemeesters van Brussel en van Bergen, een oud-burgemeester van Luik, verscheidene hoofdbeambten van het departement van Oorlog en eenige leden der beide Kamers. In het rapport, door den bovengenoemden minister ter dezer zake aan den Koning gerigt, wordt aangetoond, dat het tegenwoordig bestaande stelsel van kazernering, ingevolge waarvan de troepen voor het grootste gedeelte in kazernen worden gehuisvest, die uit stedelijke fondsen onderhouden worden, hoogst gebrekkig is. „Het meerendeel dier kazernen (zegt de minister) bevindt zich in een slechten staat, want de gemeentebesturen komen hunne verpligting tot onderhoud over het geheel niet na, en de militaire overheid kan, ondanks allen aandrang, enkel de volstrekt onmisbare reparatiën van hen bekomen. Vele dier besturen beweren zelfs, dat zij niet verpligt zijn, in het onderhoud der kazernen te voorzien." De bekende door den heer Beijens beraamde feest, viering te Brussel vindt in België een zeer gunstig onthaal In eene jl. Dingsdag gehouden talrijke bijeenkomst van ingezetenen dier stad, waarin eene door den heer Beije® in het Fransch en in het Nederduitsch uitgesproken rede- voering levendig is toegejuicht, heeft zich eene voorloopt commissie gevormd, en is besloten heden op nieuw bijeen te komen, om eene difinitive commissie te benoemen, daar men dan met het besluit bekend zou zijn, hetwelk door den Brusselschen gemeenteraad in eene gisteren gehouden zittin» is genomen. De Brusselsche Kunst- en Letterbond heeft dezer dagen bij acclamatie het voorstel aangenomen tot het aanbieden door België van een internationaal broederfeest aan Nederland, en heeft besloten, al de letterkundige en dramatische genootschappen in België uittenoodigen, dit feest door hunne tegenwoordigheid te Brussel te konten opluisteren. Waarschijnlijk zal die Bond zich aan de boven- bedoelde demonstratie aansluiten. Toen de scherpregter Bosch dezer dagen te Aix aan- kwam tot het uitvoeren van de doodstraf aan Tourrès vond hij geen hotel waar men hem wilde logeren. De redevoering, welke Guizot in het Protestantse! Genootschap tot bevordering van het lager onderwijs ge- houden heeft ten gunste van den schooldwang, baart groot opzien. Het is dan ook opmerkelijk, dat de man, die de onderwijswet van 1833 heeft gemaakt, eensklaps van over tuiging is veranderd, en de meening heeft vaarwel gezegd, welke hij zoovele jaren heeft voorgestaan. Toen, in de eerste dagen der Julijmonarchie, de onderwijs-kwestie ernstig ter hand genomen werd, stelden mannen als Cousin, Villemain en anderen voor, het verpligt onderwijs evenals in Duitschland ook in Frankrijk in te voeren. Guizot verklaarde zich er tegen. Hij achtte het onnoodig en niet overeenkomstig met de wenschen van het volk; nu veertig jaren later, beveelt hij aan wat hij toen verwierp. Den 21 April hadden de krijgsraden in het geheel 8,344 arresten gewezen en 21,247 beklaagden in vrijheid gesteld. Van het dempen van den Parijschen opstand af zijn sommige wijken der hoofdstad gedurig verontrust geworden door het springen van donderbussen, welke met kruid geladen waren, waaronder soms pistool-kogels waren gemengd en die op behendige wijze in de gangen, vensters ol kelderluiken van huizen geworpen of ook wel op de straat geplaatst werden. Men heeft dit aanvankelijk voor het bedrijf van petroleuses gehouden en daarin voorloopers van nieuwe aanslagen tegen de openbare orde gezien. Het is echter gebleken, dat die ontploffingen enkel nabootsingen op kleine schaal van het verwoestingswerk der Commune waren van de zijde van knapen, op wier verbeelding de straat-oorlog van Mei 1871 een levendigen, maar verkeerden indruk had gemaakt. Eenige dagen geleden hebben voor de zevende Correctionele Kamer te Parijs twee leerlingen van de Handelsschool aldaar, zekere Alfred Gegenbauer oud 15|, en zekere Charles Katzenstein, oud .14 jaren teregtgestaan, die den 31sten Januarij jl. op heeter daad betrapt zijn, terwijl zij eenige springbussen in de straat Condorcet in een kelderluik wierpen. Het is uit het geregtelijk onderzoek gebleken, dat Gegenbauer die spring bussen ten zijnent vervaardigde en aan onderscheidene school makkers verschafte, die deze voorwerpen nu eens hier, dan daar in de door hen bewoonde wijk deden ontploffen. Het doel van den vervaardiger en van de losbranders dezer bussen, die, naar de verklaring van een deskundige, zeer ligt eene doodelijke uitwerking hadden kunnen doen, was, volgens hunne verzekering, geen ander dan om de lieden „uit eene aardigheid angst aan te jagen." Hoewel het toeval wilde, dat Gegenbauer in Pruissen geboren is en de moeder van den anderen knaap eene niet in Frankrijk genaturaliseerde Pruissische vrouw is en deze omstandig heden weinig sympathie voor de jeugdige daders bij den regter verwekten, getuigt het tegen hen geslagen vonnis evenwel van eene groote mildheid. Alfred Gegenbauer is slechts tot eene gevangenisstraf van twee maanden veroor deeld en Katzenstein is, als zonder oordeel des onderscheids gehandeld hebbende, vrijgesproken. De vader van Gegen bauer en de directeur der Handelsschool zijn echter ver oordeeld tot vergoeding der materieële schaden, welke de gevaarlijke proefnemingen van hunnen zoon en kweekeling hebben veroorzaakt. Dezer dagen is te Parijs aangekomen een Amerikaansche, die aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan een groote reputatie heeft. Miss Lydia Harris heet zij en ze is Lokster (sic!) van beroep. En meen niet, dat er met dat poesje te gekscheren valt! Mej. Harris heeft in de Vereenigde Staten met ontzagwekkende kampioenen gebokst. Haar laatste tegenpartij was een vrouwzij takelde haar zoo toe, dat de politie zich met de zaak bemoeide en miss Lydia de Vereenigde Staten moest verlaten, om nu in Frankrijk gastvrijheid te komen vragen. Voor de liefhebbers van het vuistgevecht is deze jonkvrouw dus een buitenkansje. Met Julij a. s. zal te Londen een internationaal gevangenissen-congres bijeenkomen, om de verschillende stelsels van gevangenisstraf en hunne werking onderling te vergelijken. Ook Nederland zal op dit congres vertegen woordigd zijn. Mej. Grant, de dochter van president Grant, is op het Buckingham-paleis te Londen aan Koningin Victoria voor gesteld geworden. Een oud huis in de City, beslaande eene oppervlakte van slechts 100 vierk. Engelsche yards, werd dezer dagen verkocht voor de fabelachtige som van 240,000. De ex-Keizerin Eugénie is vrij ernstig ongesteld, tengevolge van gevatte koude. Een der laatste gouverneurs-generaal van de O.-Indische compagnie plagt te zeggen: de Keizer van China en ik regeren over de helft van het menschdom. Die bewering is wel beschouwd juist, hoe overdreven zij bij den eersten oogopslag ook schijne. Er leven 180 millioen menschen,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1872 | | pagina 2