Spanje.
Aan Enklmizeri.
vrees geene veroordeeling, welke ook. Ik heb een jaar op
de pontons doorgebragt; ik heb alle zedelijk en ligchamelijk
lijden doorstaan; eene veroordeeling ter dood is mij onverschillig.
Toen haar verdediger, een kapitein der kurassiers, aan
voerde, dat zij krankzinnig moest wezen, viel zij hem in
de rede en protesteerde tegen die onderstelling. Op de
vraac van den president of zij nog iets had te zeggen,
zeide zij: „Ik heb te veel geleden in mijne gevangenschap.
Ik wensch den dood; maar ik verlang de republiek met
Ie Commune. Leve de Commune!7'
De president gaf last haar te verwijderen, waarop zij
luide riep„Leve de CommuneDie zal u allen wel weten
te vinden; de Versaillanen waren te laf om mij te dooden.
Gij zult ook te Jaf zijn. Leve de Commune!"
Op die woorden wierp het publiek zich op den beschul-
ligde, die de militairen wegvoerden. De sergeant trachtte
haar to beschermen, terwijl zij voortging met te roepen
„Leve de Commune! Weg met de Versaillanen!" Toen
zij de deur verliet had zij shawl en muts verloren.
Er heerschte eene groote opgewondenheid in de zaal, die
eerst bedaarde toen een half uur later de beschuldigde weder
werd binnengebragt om haar vonnis te vernemen. Zij werd
veroordeeld tot twintig jaar tuchthuisstraf. „Ziet ge wel,"
riep zij grijnzend, „de lafaards hebben mij niet ter dood
durven veroordeelenWelnu, ik ben 35 jaar, over 20 jaar
zal ik 55 zijn en nog krachtig. Maar het is toch voor de
grap; als er een ander gouvernement komt, zal ik vrij
worden. En dat zal zoolang niet meer duren. Leve
de Commune
Omtrent de oorlogzuchtigheid van het grootste deel
der Britsclie volksvertegenwoordiging deelt de heer Wm.
Stokes uit Manchester in het jongstverschenen nommer van
de Herald of Peace eenige opmerkelijke feiten mede.
Ten opzigte van de leden van het Lagerhuis in 1872
merkt hij op, dat onder hen 338 oorlogsmannen zijn, nl.
89 kapiteins, 44 luitenant-kolonels, 29 majoors, 24 luitenants,
16 kolonels, 8 zee-officieren, 43 leden die als secretaris,
euz. met het departement van Oorlog in betrekking staan,
en 85 die door huwelijk en andere verbindtenissen belang
hebben bij groote oorlogsuitgaven. „Wat," vraagt hij daarop,
„kan men met meer dan de helft der leden die ten voor-
deele van de krijgslasten gestemd zijn, anders verwachten
dan een verkwistend Lagerhuis?"
De begrooting van Oorlog in 1871, ofschoon een jaar
van vrede, was meer dan dubbel die van 1835in laatst
genoemd jaar bedroeg zij 11| millioen en in 1871 ruim
26 millioen pd. st.
De nationale schuld, die in 1800 ruim 451 millioen
bedroeg, is dit jaar reeds tot ruim 792 millioen p. st. gestegen.
Met de tegenwoordige belemmerende economie zal de
nationale schuld nog 187 jaar op de schouders der
natie drukken! „Een hoogst aangenaam vooruitzigt voor
onze kinderen en voor allen, die na ons zullen komen!"
roept hij uit. „Maar de Amerikanen, wijzer dan het moeder
land, verminderen hunne schuld jaarlijks met 20 millioen.
Zijn deEngelschen minder dan de Yankees in staat te betalen?"
„Kiezers! Het land eischt drie zaken van u: 1. dat gij
geen oorlogsgelden naar het parlement zendt; 2. dat
gij uitspraak door scheidsregters, in plaats van oorlog
voeren, tot regel van uw gedrag maakt3. dat gij Richard
Cobdens mannelijken raad volgt en uwe nationale uitgaven
met 10 millioen per jaar vermindert!"
Omtrent de derde tentoonstelling van katten welke
dezer dagen in het Crystal Palace wordt gehouden meldt
men het volgendeMen vindt er Engelsche, Russische,
Frausche, Afrikaansche, Smyrnasche, Angora, Perzische,
Siamesche en Australische kattenkatten door hunne kleinte
merkwaardig, zooals de kleine Nip die slechts 2| pond
weegt, en een monster van 19 pond; een oud-gediende
van 12 jaren, die voor 5 p. st. en jonge katjes van eene
maand die voor 5 sh. te koop zijn, „ten voordeele van het
fonds ter restauratie der Allerheiligen-kerk" eene kat, die,
behalve hare jongen, twee eekhorentjes zoogt; eene kat met
drie pooteneene kat „met 7 klaauwen aan eiken voorpoot
en 5 aan eiken achterpoot"witte, zwarte, bruine, blaauwe
en roode katten, langharige en kortharige, Cyprische, muis-
kleurige en hertkleurige katten, in het geheel 221.
Onder de bijzondere verschijnselen van onzen tijd
mag voorzeker worden genoemd het bestaan der godsdien
stige secte, Peculiar People, in Engeland, wier leden bij ziekte
iedere geneeskundige hulp van de hand wijzen. Zij beroept
zich op de uitspraak, vervat in vs. 14 en 15 van den
Zeudbrief van Jacobus; doch de strafregter heeft gemeend
de ouders, die hunne kinderen zonder geneeskundigen bijstand
lieten sterven, voor zijne vierschaar te moeten roepen.
Aan eene beschouwing uit de Saterday Review, naar
aanleiding van bovenstaande, voorkomende in de N. Rott.
Crt., ontleenen wij de volgende regelen:
Ten allen tijde heeft men mensclien gevonden, die bij-
geloovige meeningen koesterden. Langzamerhand vermin
dert wel het getal van hen, die aan tooverij, waarzeggerij
en spokerij geiooven, doch, ofschoon denkende mensclien
reeds lang afscheid hebben genomen van die vormen van
bijgeloof, dat het bij de massa nog leeft en invloed uit
oefent, daarvan levert de halsstarrigheid waarmede de
bovenbedoelde ouders het sterven van hunne kinderen
konden aanschouwen op nieuw een treurig bewijs.
De grondstelling der genoemde secte is, dat elk.woord
ln den Engelsclien bijbel absoluut waar is, niet alleen
maar dat elk deel van een volzin in dat boek, los daaruit
genomen, een volledig en nimmer falend levensvoorschrift
aan de hand doet. Deze leerstelling bevat als zoodanig
niets wonderlijks; ze is slechts de overtuiging, naar de letter
doorgezet, van duizenden die zelfs aanspraak maken op
ontwikkeling en geleerdheid. Maar hare toepassing heeft
een aantal leden der maatschappij in botsing gebragt met
maatschappelijke begrippen en gebruiken. Zij heeft het
netelige vraagstuk geopperd: Of en in hoever eene daad,
strafbaar onder alle andere omstandigheden, ophoudt dit te
zijn, zoodra ze voortspruit uit eene zuiver godsdienstige
overtuiging
Het behoeft geen betoog, zoo de zieke zelf het gebruik
van geneesmiddelen weigert, hij volkomen moet vrijgelaten
worden. Immers, het gezag der medische wetenschap is
niet onfeilbaar; men kan dus niemand dwingen tot
verlrouwen daarop zoomin als tot het belijden van het een
of ander kerkelijk dogma. En juist hier raken we aan de
moeijelijkheid. Een vader zóó zal men ons namelijk
toeroepen, een vader is vrij om zijn kinderen op te
leiden tot deïsten of atheïsten. Waarom zal hij hen dan
niet mogen maken tot twijfelaars of vrijdenkers op medisch
gebied? Waarom mag men de lieden noodzaken hunne
kinderen pillen te doen slikken van allopathen of homoeo-
paten terwijl men erkent ze niet te mogen dwingen om
hen te zenden maar de kerken van Protestanten of
Katholieken
Spotters zullen repliceeren, dat men leven kan zonder
de kerk, maar dikwijls sterft zonder pillen. Doch de Satur-
day Review laat zich met geen bon mot afschepen. Haar
antwoord is: Dat er in deze geen vaste regel is testellen;
doch dat er sommige handelingen zijn, die de staat niet
ignoreeren kan op grond dat ze onafscheidelijk zamen-
hangen met godsdienstige begrippen. De Thugs, bijv.,
plegen moord uit godsdienstige overtuiging; desniettemin
moet de staat hun moorden straffen. Hetzelfde beginsel
zit voor bij de toepassing der wettelijke voorschriften tot
beperking van besmettelijke ziekten. Een persoon heeft
evenmin het regt zijn buurman de pokken aan te wrijven
als hem den hals af te snijden; in beide gevallen behoort
de wet zoodanige preventieve middelen voor te schrijven,
als de ondervinding dienstig bewezen heeft. Hoe nu echter,
waar 't niet enkel geldt de verhouding van individu tot
individu, maar bovendien nog die van vader tot kind
Verschillende beschouwingen zijn hier mogelijk. Aan den
eenen kant is 't duidelijk, dat het vaderlijk gezag, wil 't
niet ontaarden in een geheel onverantwoordelijk absolutisme,
door de wet binnen zekere grenzen dient beperkt. Een
vader is verpligt zijn kinderen te voeden en te kleeden;
zonder die wettelijke verpligting zou hij, wanneer 't hem
goeddacht, ze door honger of kou kunnen uit den weg
ruimen. Sloot een vader zijn kind gedurende veertien
dagen zonder voedsel op, hij zou teregt als moordenaar
gestraft worden, zelfs al bragt hij den bijbel meê tot regt-
vaardiging van zijn vertrouwen, dat het kind door de raven
zou zijn gespijsd geworden. Aan den anderen kant is een
belangrijke mate van vrijheid den vader b j het grootbrengen
zijner telgen niet te ontzeggen. Een welbekend heer ver
kondigde onlangs de stelling: dat de mensch gedurende de
eerste jaren van zijn leven geen kleederen moest dragen,
wijl door al te warme bedekking 't menschenras verzwakt
en verwijfd zou zijn geworden. Die stelling bragt hij in
practijk. Hij verhaalt, hoe zijn tienjarige zoon geheel
naakt in de sneeuw speelde en dit met 't grootste genot.
Wat nu, indien de knaap aan de gevolgen van gevatte
koude gestorven ware Zou men den vader hebben
moeten veroordeelen wegens manslag, omdat hij op zijn
eigen kind eene theorie, misschien niet veel wijzer en niet
veel dwazer dan zoovele andere die thans gehuldigd worden?
Een ingewikkeld probleemWillen we den vader
verontschuldigen door te wijzen op zijne goede bedoelingen,
dan geven we eiken anderen moordenaar diezelfde veront
schuldiging in den mond. De meester, die zijn leerling
doodranselde, zou kunnen beweren dat hij 't „ten beste"
van den jongen deed. De dronken woestaard, die zijn
vrouw tot moes trapte, zou voorwenden eene nieuwe gezond
heidsleer op haar te hebben willen toepassen.
We herhalen 't: 't Is onmogelijk, voor alle denkbare
gevallen een regel te stellen. Intusschen moet de wet
een grenslijn trekken. Zij moet, ofschoon met weerzin
enkele martelaars opofferen, teneinde een groot aantal
onschuldigen te redden. Zij kan niet altijd onderscheiden
tusschen den dweeper en den booswicht; wat zij in den
laatsten strafbaar acht, kan zij in den eerste niet door de
vingers zien. Welligt heeft de „Peculiar man" zijn kin
deren innig lief; de booswicht haat ze; maar beide
misdoen voor de wet hetzelfde: zij dooden ze of,
wat daarop neerkomt zij verwaarloozen de gewone mid
delen om ze in 't leven te houden.
Bij de toeneming der beschaving blijven er toch
enorme dingen soms gebeuren. Een inwoner van Ecter
heeft zijne vrouw, die er goed uitzag, maar hem te veel
aan kleeding kostte, voor 600 verkocht aan iemand, die
zijn „nieuwkoop" dadelijk naar Plymouth voerde.
Een brief, uit Shanghaï aan de Times gezonden,
dd. 2 Maart, berigt het aanstaande huwelijk van den Keizer
van China. De drie Keizerinnen-weduwen hebben drie
aankondigingen uitgevaardigd; de eerste benoemt of kiest
de nieuwe Keizerinde tweede benoemt drie nieuwe
Chinesche* dames nevens de Keizerin in hare vertrekken
of harems, en de derde beveelt den raad van sterrekundigen,
om een gelukkigen dag in October uit te kiezen, waarop
het huwelijk gesloten zal worden. De Chinesche maagd,
door de Keizerinnen verkozen, heet Aluté en spruit uit
een Mongoolsch geslacht. Hare grootvaders waren: van
vaders zijde, een mandarijn, van hoogen rang, in het begin
der laatste regering, en van moederszijde Tuanhua, Prins
van Chang, tot de anti-buitenlandsche partij behoorende.
Het belang van 's Keizers huwelijk met betrekking tot
andere staten is dit: dat hij spoedig na zijn huwelijk het
bewind aanvaarden zal en dus op zijne eigene verant
woordelijkheid moet heslissen of hij gezanten van buiten
tot een gehoor toelaten wil. Dit punt werd door de
Westersche mogendheden in het midden gelaten, totdat de
Keizer geheel bevrijd zou zijn van voogdijschap, en verwacht
men dat hij in de lente van 1873 een besluit zal nemen.
De berigten omtrent den opstand luiden gunstig voor
het gouvernement. De Carlisten in Biscaye hebben hunne
stellingen verlaten en zich naar de grenzen teruggetrokken.
De benden in de andere provinciën zijn verslagen en uit
elkander gejaagd.
31 Mei 1873.
I.
Noordholland, 't feestkleed om de leen,
Trekt vroolijk naar uw veste heen
En brengt, terwijl 't u tegenspoedt,
Hoogachtend u haar blijden groet.
Heil u, die thans uw hoogtij viert,
Uw straten feestlijk hebt versierd,
Uw vlaggen lustig wapprtn laat,
De glans van vreugd draagt op 't gelaat,
Wijl gij den lang gewenscliten dag,
Het derde eeuwfeest komen zag
Van 't feit, waardoor gij op de baau
Der vrijheid haar zijt voorgegaan
II.
Toen Neerland, door het Spaansch geweld,
In slavenboeien lag gekneld,
Geen enkle vrije ademtocht,
't Geprangd gemoed verruimen mocht;
Maar toen te midden van dien nacht
Weerklonk: „de Briel in 's prinsen macht!"
En straks, dat Vlissing' en Terveer
Des dwinglands standaard wierpen neêr,
Toen, neen, hield gij 't niet langer uit,
Toen naamt ge een ferm en stout besluit
En koos, op een-en-twintig Mei,
Prins Willem van Oranje's zij.
Geen hulp van buiten dreef u aan;
Zelf hebt ge 't moedig stuk bestaan;
Geen bijval zelfs der overheid
Was aan der burgren keus gewijd.
't Volk, dat zijn tijd gekomen wist,
Heeft hier zijn eigen lot beslist.
Geen vrees voor wraak van Spanje's vloot
Zijn onderneming weerstand bood,
Geen weifling, wijl geen zusterstad
Nog Spanje's zij verlaten had:
Gij brak het ijs, wat komen wou,
„Met God voor Willem van Nassouw
Dat gaf de spruit der vrijheid kracht:
Enkhuizen in prins Willem's macht!
De sleutel van de Zuiderzee
Doet in den kamp voor vrijheid meé!
Dat gaf den landzaat nieuwen moed,
Dat dreef het lang bedwongen bloed
Met forscher slag, het hart werd warm,
Gebald de vuist, gespierd de arm,
En 't zwaard, de schede uitgehaald,
Vocht tot de zege was behaald.
Met reden viert ge, o stad! Uw feest,
Recht hebt ge er toe en 't allermeest'.
III.
Wat waart ge eens groot en rijk en schoon,
Hoe zat ge als zeevorstin ten troon,
Toen men uw havens, dag aan dag,
De kielen binnenkomen zag,
Die van alom, uit Oost en West,
De koopwaar voerden in uw vest;
Toen uwe trotsche haringvloot
U telkens grooter welvaart bood;
Toen gij die huizen rijzen deed,
Met marmer en arduin bekleed,
Toen gij het heerlijk raadhuis schiep,
Dat van uw macht en rijkdom riep.
Voorbij is al die grootheid thans.
Wel diep trof u de wisselkans
Van 't grillig lot, dat elders schonk
Den voorspoed, die u tegenblonk.
De scheepvaart zocht een andre reê
En liet u eenzaam aan de zee,
Uw schoone havens droevig leeg.
Uw haringvaart ten onder neeg.
De zeemacht en het Lands-bestuur
Ontweken uwen veilgen muur,
En 's sloopers hand versloeg tot puin
Uw flinke huizen van arduin!
Uw bloeitijd is voorbij gegaan;
Toch blijft ge geenszins troostloos staan.
Gij schaart uw burgers meer bijeen,
Elks huis om kerk en raadhuis heen,
En houdt hetgeen, voorheen gewrocht,
Uit storm op storm u blijven mocht,
Met taaien moed en vaste hand,
Tot heil der burgerij, in stand.
Gij zendt, zij 't enkle, nog ten buit
Elk jaar uw buizen weder uit,
En tracht, met overleg en vlijt,
Te steunen uwe nijverheid T)-
IV.
Verloor ge ook veel, toch niet uwe eer;
Geen eigen schuld drukte ooit u neêr,
Geen schande onteert uw wapenschild,
Fier worde 't nog omhoog getild!
Wat uwe vest verliet, de zin
Der vadren bleef daar immer in,
Hun godsvrucht, die de zeden hoedt,
Hun mildheid, die de armen voedt,
Enkhuizen nas, gemeenschappelijk met Hoorn en Medemblik,
de zetel van de Admiraliteit en van de Kamer der O. I. Compagnie
van het Noorderkwartier, alsmede van het gewestelijk bestuur van
het eertijds meer zelfstandig Westfriesland.
f) Vooral beijvert zich daarvoor met goed gevolg het genootschap
Oeconomia Enchumna.