1872. N°. 140. Vrijdag 22 November. 30 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Binnenland. HELDERSCHE EX XSEUWEDIEPER COURANT „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent. elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS: Naar Oost-lndië: via Triest 26 Nov. 's avonds 6 u. 25 m. Marseille 5 Dec. 's avonds 6 u. 25 m. Brindisi 28 Nov.'s avonds 6u. 25 m. West-lndië: ■via.Southampton 30 Nov. 's morg. 6u. 25m. Suriname via St. Nazaire 4 Dec., 's avonds 6 u. 25 m. Kaap de Goede Hoop: 23 Nov., 's morg. 6 u. 25 m. g via Triest 22 Nov. 's m. 6u,25m. HELDER en NIEUWEDIEP, 21 November. De Engelschen zijn gewoon het staatkundig nieuws uit den mond hunner staatslieden te vernemen, bij gelegenheid dat die heeren een of ander feest, inzonderheid een maaltijd, bijwonen, 't Was dan ook een gewigtige teleurstelling, toen voor eenige dagen het mayors-feest plaats vond en de premier afwezig en dus niet in de gelegenheid was een woordje in het openbaar te spreken over de kwestiën van den dag. Dat gemis werd echter vergoed, toen, bij de heropening der civiele regtbank, de heer Gladstone zich hooren deed en de internationale politiek van Engeland ontvouwde. Hij betuigde zijn volle vertrouwen in de toekomst, wanneer de thans gevolgde gedragslijn werd volgehouden. Het beginsel der scheidsregterlijke uitspraken roemde hij zeer. 't Moge geld kosten, zeide de premier, en grondgebied zelfs, geen nood de regten der menschheid worden er door gered. In de Nationale Vergadering te Versailles heerscht aller- zijds verbazing. De linkerzijde is verbaasd over de echt republikeinsche houding van den president, die zich als in een tooverslag tot hunnen staatkundigen vriend heeft gemaakt. De regterzijde is verbaasd over zulk een driesten afval bare verbazing schijnt in hartstogtelijke woede te zullen ontaarden. Eindelijk de president zelve is ook verbaasd over den ongehoorden bijval, dien hij bij de linkerzijde heeft ondervonden. Niet van belang ontbloot is de volgende verklaring, door den heer Thiers afgelegd met bet oog op den strijd der partijen in de Nationale Vergadering en den drang der monarchalen om de republiek als een tijdelijken regerings vorm te beschouwen: „Wat mijn oordeel over de republiek betreft," zeide de president op eene deswege tot hem gerigte Een Hartstocht. CVervolg Het trof mij, dat zij, die mij weinige oogenblikken te voren terecht bad gezet, nu zelve toch weder over ïtemeny begon te spreken. Na een poos gezwegen te hebben, zeide zij, „Men zegt, dat Eemeny veel champagne drinkt, is dat waar?" „Ja, hij gebruikt er buitengewoon veel van", antwoordde ik, haar op hare vragen niet meer antwoordende dan volstrekt nood- takelijk was. „Ik vind, dat geestige menschen alleen champagne zullen mogen drinken. Wat voordeel kan de champagne aan domme of onbe schaafde menschen geven? Op mijne goederen heb ik mij dikwijls nit verveling voor den vuurhaard neergevleid en champagne ge dronken, en dan was het mij altijd of ik ideën dronk. Daarop vervolgde zij met een fijn lachje: „Vraag het eens aan luitenant X. of aan den bankier IJ. te Pesth of ook zij ideën uit de cham pagne drinken!" Luidkeels begon ik te lachen en vertelde haar, dat op een zekeren avond Eemeny een geestige improvisatie over een „druppel cham pagne" gehouden had. „Hebt gij haar niet opgeschreven," vroeg zij terstond. „Daartoe had men onmogelijk den tijd", antwoordde ik haar, «hij improviseerde als op vleugelen, men kon hem niet volgen." Plotseling, alsof ze berouw had wederom over Ïtemeny gesproken te hebben, vroeg zij, „Hoe bevallen n de Poolsche dorpen? „Men vindt er veel vuilheid en morsigheid," antwoordde ik haar oprecht. „Ja." riep zij uit, „voor ieder huis een stinkput, in ieder huis één kamer, in iedere kamer een half dozijn menschen en even tooveel varkens en kippen, geen vensters, geen zeep, geen water, brrr ik verzeker u, ik houd mijzelf voor een veel grooter heilige dan Elisabeth van Hongarije, want die kwam reeds als kind naar Dnitsehland en bezocht slechts boerenwoningen in Thüringen, maar ik bezoek Poolsche." „Dat is zeer verdienstelijk van u," zeide ik haar, „want ik kan het mij voorstellen boe groote overwinning over u zelve dit u kosten moet." „Ach," vervolgde zij, „soms ben ik vroolijk te moede als een vrouw in de kraam komt of een kind op sterven ligt; dan is er aog iets te doen. Waarlijk, dan is er zeer veel te doen, want de boeren zijn dom en eigenzinnig, net als de kameelen. Een boer laat zijn vrouw uit loutere domheid en een vrouw haar kind uit loutere eigenzinnigheid sterven. Dikwijls zou een kind door frissche lucht en een paar glazen zoete melk gered kunnen worden; maar teen, zij willen het niet. De eenige opening geschikt tot lucht- vetveraching is bet gansche jaar met papier dicht geplakt en de Oaag van het kind wordt met aardappelen vol gestopt. Ik raad vraag, „ik heb niets te voegen bij betgeen ik in de Bood schap gezegd heb. Het leger is aan de regering verknocht, en bet is gereed te strijden voor de wet. Ik zal aan de tot nogtoe gevolgde gedragslijn getrouw blijven, maar ik geloof, dat het land verlangt uit dezen voorloopigen toestand te geraken. Het antwoord der Vergadering, op mijne Bood schap in te zenden, zal ik met vertrouwen afwachten." In de zitting der Nationale Vergadering vanjl. Dingsdag beeft de generaal Changaruier de regering geïnterpelleerd over de bekende reis van den heer Gambetta. Terwijl hij heftig uitvoer tegen de door den beer Gambetta geboudene redevoeringen, bezwoer hij de „voorloopige" regering om op in het oog vallende wijze zich af te wenden van een oproer maker, wiens terugkeer tot de regering hij gelijk stelde met den ondergang van Frankrijk. De minister van Binnenlandsche Zaken bestreed de door den interpellant verkondigde meening, als zou zich het bewind het verwijt van wankelmoedigheid en zwakheid hebben op den hals gehaald. Hij protesteerde voorts tegen de uitdrukking: „voorloopig" gouvernement. Ook de heer Thiers zelve voerde het woord. Hij ontzegde zijnen beschuldigers het regt om hem in het verhoor te nemen en liet der oppositie de vrijheid om des noods een definitief gouvernement te kiezen. Nadat onderscheidene motiën waren verworpen, nam de vergadering deze motie van orde aan: „De Verga dering, vertrouwen stellende in de veerkracht van het gouvernement en de leerstellingen, die aan het banket te Grenoble verkondigd zijn, verwerpende, gaat over tot de orde van den dag." De heer Gambetta woonde als lid der Nationale Ver gadering deze zitting bij, doch oefende zich slechts in het zwijgen. De groote mogendheden van Europa hebben aan den Sultan, bij eene zoogenaamde collective nota of gezamen- lijken brief, inlichtingen gevraagd over den aanval van den Khedive, Onderkoning van Egypte, op Abessinië, en de Sultan heeft laten weten, dat hij die niet geven kon, want dat de Khedive ze hem ook niet gegeven had. Die slimme Sultan Wij profeteren niet, zoo als de oude schaapherder Tho mas, die de vertrouwde schijnt van al de Keizers, Koningen en ministers, maar het muisje kon wel eens een staartje hebben. het u ten sterkste aan in den winter niet een Poolsche boeren woning binnen te gaan zonder een grooten flesch reukwater bij u te hebben." „Zijt gij in den winter op uwe goederen," vroeg ik haar als zonder erg. Deze dame echter had een bewonderingswaardige gave van op merken zij ontdekte dan ook dat een diep verborgen nieuwsgierig heid onder deze vraag verborgen was. Met hare doordringende kattenoogen zag zij mij aan en zeide: „Als ik niet op mijne goederen ben, dan hen ik ergens elders," Groot was mijne verlegenheid. Een oogenblik later scheen zij zich daarover te verheugen, daarop echter scheen zij medelijden met mij te hebben, want zij stond op en plaatste zich aan de piano. Ik begon weder vrijer adem te halen. Deze vrouw was half een fee, half een duivelin. Zij speelde een wilde Hougaarsche marsch en hare neusvleugelen gingen snel op en neder. Plotseling brak zij dezen af en speelde toen een zachte, gevoelvolle melodie. Deze speelde zij meermalen achtereen, zag naar mij om en zeide: „deze zult gij zekerlijk kennen?" Ik ontkende. „Het zijn woorden uit Remeny's „Frühlings- nachten" zeide zij „en door zijn vriend P. op muziek gebracht." Eensklaps hield zij met spelen op, nam weder de sigaar van de tafel, ging naar den ingang van de hut en riep mij toe: „Kom, de nacht is zoo prachtig schoon." Eu zij had gelijk. In stomme majesteit verhieven de zwarte bergen hunne kruinen in de lucht; een zoele wind blies in de boomen en zilveren, gouden, roode, blauwe en groene sterren vonkelden aan den hemel. De gravin leunde met haren rug tegen de hut en zag in stomme verrukking tot den hemel op. Plotseling zeide zij, zonder hare oogen van de sterren af te wenden en met een stem geheel veranderd: „leeft Eemeny noch met de vorstin B?" Ik antwoordde haar, dat hij reeds sedert een jaar met haar gebroken had, en dat zij naar Petersburg was teruggekeerd. „Hoe lang heeft hij met haar geleefd?" vroeg zij daarop. „Ongeveer vijftien jaar," antwoordde ik haar. „Hij was reeds lang afkeerig van haar, maar meende haar achting verschuldigd te zijn; eindelijk heeft hij toch met haar gebroken, want zij werd onverdragelijk." „Heeft Eemeny thans geen verbindtenis?" vroeg zij weder. „Zooveel mij bekend is, geen ernstige," was mijn antwoord. Na eenige oogenblikken zeide zij„Laat ons gaan slapen." Zij bood mij hare hand en ik zag dat hare oogen vochtig waren. Zij ging de hut binnen en liet voor mij een stroozak naar buiten brengen. Ik weigerde er gebruik van te zullen maken, omdat ik wist, dat het de hare was en ik haar toch niet op den voehtigen grond kon laten slapen. Zij hoorde mijne weigering en uit de hut riep zij mij toe: „Neem gerust den stroozak, ik zal op de piano gaan slapen." Ik gaf toe. Haar dienaar bracht mij nog een wollen deken en De mailboot Prins Hendrik, kapt. J. Hendriks, is den 18 dezer des morgens Malta gepasseerd. Het vyeder was zeer schoon. Het vertrek der mailboot Koning der Nederlanden is bepaald op Zondag den 8 Dec. a. s. Heden is Zr. Ms. stoomschip de Valk alhier van Engeland geretourneerd na H. M. de Koningin en gevolg te Hellevoetsluis te hebben overgebragt. Op morgen, Vrijdag, zal alhier plaats hebben de ver kiezing van drie leden der Kamer van Koophandel en Fabrieken. Aan de beurt der aftreding zijn de heeren A. J. van Kelckboven, P. C. van der Meulen en D. de Lange. Zij zijn weder herkiesbaar. Voor eenigen tijd hebben we gemeld, dat door de sociëteit Mars het plan was gevormd, om gedurende het winterseizoen door welwillende medewerking van sprekers, eenige lezingen te doen houden over wetenschappelijke onderwerpen. Eergisteren avond werd door den heer A. G. F. van Nieuwenhuijse de eerste dezer voordragten gehouden. Hij bewoog zich op natuurkundig gebied, spreidende over de warmte, over den thermometer, en lichtte een en ander door eenige eenvoudige proeven toe. Voor het Thorbecke-monument is in het geheele land tot dusver ongeveer 30,000 bijeengebragt. Zestal te Sneek: dr. W. Koelman, te Katwijk a/d Rijn; A. Couvée, te Barneveld; Moquette, te Hijkersmilde; J. G. Doedes, te BiezelingeG. v. d. Flier, te Heemstede en B. Mossel, te Renkum. Bedankt voor het beroep naar Heemse door ds. E. F.H. Wolff, te Utrecht. Jl. Maandag werd te Texel het 50jarig bestaan van het departement der Maatsch. tot Nut van het Algemeen feestelijk herdacht. De heer Bakels, vice-president, sprak een keurige feestrede uit. Men schrijft ons van Alkmaar, dd. 20 dezer: „Alhier zijn heden ter markt aangevoerd 735 stuks vee. De handel was levendig en de prijzen waren zeer hoog." Bij de stemming voor één lid van de Kamer van Koophandel te Krommenie is herkozen de heer J. van Eden Jz. Ofschoon Krommenie eene belangrijke handelsplaats is, heeft bij deze verkiezing slechts één kiezer zijne stem uitgebragt. In de jl. Maandag te Amsterdam gehouden algemeene vergadering van aandeelhouders in de Amsterdamsche Kanaal- legde zich op een kleinen afstand van mij neder. Tusschen ons ging de hond liggen, nadat hij zacht grommende mij besnuffeld had. Een langen tijd duurde het voordat ik kon inslapen. Het buiten gewone van mijn ontmoeting, mijn nieuwsgierigheid, wie toch die vrouw zijn mocht, deze overdenkingen hielden mij steeds wakker. Een gedachte hield mij bijzonder levendig, namelijk: wat was Eemeny voor deze vrouw? Wat koude de zestigjarige Eemeny voor dit jonge, hoogstens vierentwintig jarige schepsel wezen? On tegenzeggelijk was Eemeny een groot man, een genie, zooals de gravin zeide, en hij had zijn geestige frisohheid en kracht bewaard. Maar Eemeny had in verschillende ernstige en lichtzinnige liefdes geschiedenissen zijn gemoedskracht en gemoedsleven verbroken en ik hield hem niet geschikt, de waarde van een jong, bezield, groot hart thans nog naar waarde te kunnen schatten. Beminde de gravin Eemeny? Was het waarheid, dat zij hem persoonlijk niet kende? Als deze vrouw bemint, zoo sprak ik tot mijzelven, dan bemint zij op leven en dood. Ik maakte mij over haar beangsd en hoopte, hare excentrieke natuur en de omstandigheden in aanmerking nemende, dat zij Eemeny slechts uit zijne werken kende en het belang, dat zij in hem stelde, slechts een verhitting van hare levendige fan tasie wezen mogt. Eindelijk viel ik in slaap, maar sliep onrustig. Euischende watervallen, doordringende oogen, witte vrouwenhanden, wilde accoorden, alles tooverde zich in mijne droomen verward door elkander. Toen ik ontwaakte, stond de zon reeds hoog aan den hemel. De dienaar, die naast mij geslapen had, kwam, toen hij zag dat ik wakker was, huiten de hut en bood mij zijn geleide naar de dorpsherberg aan. Vooraf echter moest ik nog eerst ontbijten, zooals hij namens de gravin mij daartoe uitnoodigde. „Waar is de gravin?" vroeg ik. „De genadige gravin is gaan wandelen en zal eerst in den loop van den namiddag terugkomen. Zij verzoekt echter mijnheer, ais hij nog eens weder naar Polen komt, haar op de Karpathen te komen opzoeken," zeide de dienaar. Op mijne vraag wie de gravin was, antwoorde hij, dat zij hem niet bevolen had mij dit te zeggen. Ik zette mij aan tafel en wierp mijne blikken in de hut rond, die mij bij het heldere daglicht nog treuriger toescheen, dan bij het lamplicht. Thans zag ik vele boeken op de schrijftafel en op eenige stoelen liggen en kon mijne nieuwsgierigheid geen tegen stand bieden te zien, wat de gravin in de Karpathen alzoo las. Het waren hoeken van Eemeny, weder van Eemeny en nog eens van Eemeny. Verder eenige deelen van Voltaire, Heine, Mirza-Schaffy en eene geschiedenis van de Fransche revolutie. Ik wilde gaarne aan de gravin een bewijs mijner dankbaarheid achterlaten. Maar wat bewijs kon ik haar geven? Ik wenschte dat ik een schilder was, om een schets voor haar te kunnen tee kenen. Eenige woorden op een strookje papier schenen mij het eenvoudigste. Ik opende mijn brieventasoh en vond tot mijne

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1872 | | pagina 1