STATEN-GENERAAL. Benoeming-en, enz. Buitenland. maatschappij zijn de vroeger door ons medegedeelde voor stellen tot het aangaan eener leening van 5| ton en daardoor noodzakelijk geworden wijzigingen in de consessie, allen bij acclamatie aangenomen. Als een zeldzaamheid wordt door de Amst. Crt. uit Deventer medegedeeld, dat, terwijl de wegen rondom die stad hoog met sneeuw bedekt zijn, op de weekmarkt van jl. Vrijdag nog frambozen werden aangevoerd zoo frisch als in den zomer. Niet minder opmerkelijk is het dat verleden week door de hh. de Loos en Zoon, te Boskoop, nog een potje rijpe witte aardbeziën is geplukt, die goed van smaak en van gewone groote waren. De surnumerair van het postkantoor te Alphen, P. A. G-, oud 19 jaren, heeft zich jl. Zaturdag, des avonds ten 9 ure, uit de voeten gemaakt met de kas van het kantoor, welke op dat oogenblik ongeveer 400 inhield. Des ochtends van dien dag was hij, voor eenige dagen, met de tijdelijke waarneming van het kantoor belast geworden. Reeds des nachts ten 2 ure was hij te Rotterdam in handen der politie. Zijn voornemen om Zondag-ochtend met de Engelsche boot te vertrekken is daardoor verijdeld. Op de jl. Maandag te Gorinchem gehouden paarden markt waren 1060 paarden aangevoerd. Op de Dingsdag gehouden beestenmarkt waren 3500 koeijen en 376 varkens. In alle soorten was de handel zeer levendig, tot hooge prijzen. De te Tiel gehouden najaarspaardenmarkt was vrij drukt bezocht; vele buitenlandsche kooplieden dreven leven- digen handel. Er waren ongeveer 300 paarden aan de lijn, en de prijzen, die besteed werden, bedroegen van f 450 tot 800. Te Ede trouwde dezer dagen een paar jongelui, die te zamen naauwelijks 30 jaren telden. De prijzen van het vee worden nog steeds hooger. De heer van Hemert te Dedemsvaart heeft de vorige week 8 pinken verkocht voor 1200. De dd. schutterijen en weerbaarlieids-vereenigingen in de provinciën Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe zullen bij voldoende medewerking in het aanstaande zomer- saizoen te Assen een grooten schietwedstrijd houden. Een Drentsch jager schrijft aan het Utr. Dagblad: De jagtdiscoursen beginnen te verflaauwen en toch wordt er nog wel wild geschoten, vooral hazen. Er was, dit is nu overtuigend gebleken, wel wild, en in sommige gemeenten van Drenthe was het zelfs overvloedig. Gaarne zou ik u eens opgeven hoeveel hazen, patrijzen, korhoenders en snippen er door de 330 jagers in Drenthe, ongeteld de liefhebbers uit andere provinciën, wel geschoten en voor verreweg het grootste gedeelte naar het zuiden verzonden zijn, maar ik durf, zelfs niet bij benadering, een cijfer noemen. Daar men in den laatsten tijd meende te bespeuren, dat ook de vossen op buitengewone wijze aan de jagt deel namen en bij nacht en ontij hazen, patrijzen en kippen verschalkten, besloot men hier en daar om eens een klop- jagt te houden en men deed het niet zonder gevolg. De dood van elk Reintje werd in de Drentsche courant be hoorlijk aangekondigd en de bijzonderheden van zijne laatste levensuren getrouwelijk vermeld, tot stichting vanhetjagt- lievend publiek. 't Zijn looze gasten die vossen, en opmerkelijk is de inrigting van het hol, waarin zij zich voor 't oog der wereld verschuilen, hunne jongen ter wereld en groot brengen. Men heeft wel eens zoodanig onderaardsch hol gevonden, hetwelk de grootte had van eene gewone huiskamer, in drie vertrekken verdeeld. Een daarvan is het gewone groote vreugde eeu briefje van Remeny, dat hij mij op den dag mijner afreis van Pesth gezonden had. Het luidde aldus „Mijn geliefde M. Ik hoop, dat gij gisteren met het soupé niet lang op mij gewacht hebt. Het was mij onmo gelijk te komen, want ik leed aan een verschrikkelijke maag kramp. Ach, men wordt langzamerhand oud, en men kan niets meer verdragen! Vindt gij in de Karpathen een middel om mij weêr jong te maken, zoo breng mij dat mede. Uw Remeny." Deze weinige woorden van Remeny sloot ik in een enveloppe, die ik op de schrijftafel zag liggen en schreef er op„Aan mijne goedhartige waardin in de Karpathen." Dit briefje van Remeny zou haar onuitsprekelijk veel vreugde verschaffen en tegelijk zouden „de verschrikkelijke maagkramp en de bekentenis van Remeny, dat hij zieh oud begon te gevoelen", haar geestdrift voor dien man een weinig kunnen bekoelen. Met bedruktheid verliet ik de leemen hut, en bereikte tegen twee ure des namiddags de dorpsherberg, waar de geleider uit de hut mij verliet. In de herberg vroeg ik naar den naam der gravin en naar hare betrekkingen, en vernam aldaar, dat zij een dochter van den hoogaanzienlijken en rijken grondbezitter graaf Z...., en sedert vijf jaren met graaf Br.... gehuwd was, maar reeds sedert langen tijd niet meer met hem leefde. Wegens hare excentriciteiten was zij met hare familie in oneenigheid geraakt. Haar man leefde in Italië en had haar eenig kind, een knaapje van vier jaren, bij de moeder van de jonge gravin achtergelaten. Deze bezocht somtijds voor een paar dagen met het knaapje de gravin Br...., als zij op hare goederen, een dagreize achter Lemberg gelegen, haar verblijf hield. Zij was echter veel op reis en in den zomer ging zij altijd voor een paai; weken naar de Karpathen. Zoo hoog als dit jaar was zij dat gebergte nog nimmer bestegen en niemand kon begrijpen wat zij daar boven zocht. Op mijn terugreis naar Pesth over Lemberg kwam ik voorbij de goederen van gravin Br.Het was een oud, somber gebouw, zeer uitgebreid in omvang, maar slechts één verdieping hoog. Een paar door den tijd bouwvallig geworden torentjes gaven het gebouw het uitzicht, dat het een heerenhuis was; overigens was alles eenvoudig, ja kaal. Ik kon mij voorstellen hoe de ziel van deze vrouw in dit onbehagelijk gebouw en in deze treurige moeras sige streek versmachten moest. Toen ik te Pesth aankwam, was Remeny vandaar afgereisd. Weinige weken daarna werd ik van mijn post te Weenen afge roepen en heb twee jaren te Stockholm gewoond. Na verloop van dezen tijd kwam ik te Weenen terug en kort daarop deed ik een uitstapje naar Pesth. Mijn eerste bezoek was bij Remeny. Ik vond hem niet verouderd, integendeel, hij scheen er jonger dan voor twee jaren uit te zien. Ik deelde hem dit mede en hierover seheen hij zeer verheugd te zijn. Hij vroeg mij, of ik reeds eene uit- noodiging voor dien avond ontvangen had. Toen ik zijn vraag ontkennend beantwoordde, noodigde hij mij aan het diner en vertrek, de daagsche kamer, tevens salon, het tweede de kraamkamer en het derde no. 100. De correspondentie tusschen de drie vertrekken is geopend door verschillende pijpen of tunnels, zoodat hier het spreekwoord waarheid wordt: hij is voor één gat niet te vangen. Die zulk een onderaardsch verblijf mag binnentreden vraagt al dadelijk hoe heeft het echtelijk vossenpaar de verbazende massa zand uit die diepte gekregen en waar heeft het die ge borgen, want werd zij in de onmiddelijke nabijheid van het hol opgehoopt, dan was het al heel spoedig in 't oog gevallen en de schuilplaats ontdekt. Men vindt in hare nabijheid het uitgewerkte zand niet. Dat nommer 100 dien naam met regt draagt, wordt bij lokale inspectie op overtuigende, zij het dan niet wel riekende wijze, bewezen, terwijl de kraamkamer er wezen lijk confortable uitziet. De daagsche of de gelagkamer is het merkwaardigste van het hol, daar zij gewoonlijk door tal van voorwerpen doet zien, waarmede de familie dejeu neert en dineert. Zoo vond men eens in het huisvertrek in een hoek 36 pooten van hazen en eene gansche ver zameling vlerken, terwijl verder verspreid lagen: een portemonnaie met 7 dubbeltjes en 3 centen, een leeren messchêe, 3 cigarenpijpjes, een jagershoorn een rumfleschje in gevlochten teen en een brillendoosje van hoorn. Als de jongen eventjes loopen kunnen, brengen zij met hunne ouders, „te hol" zijnde, hun tijd in de daagsche kamer door, en, schijnt de lieve zon, dan spelen zij, terwijl de oude lui op schildwacht staan, een poosje in het warme zand, voor het gemeenschappelijk verblijf. Gebeurt het nu dat iemand onverwacht nadert en vreezen zij, dat het hol ontdekt is, dan brengen zij, is het gevaar geweken, onmiddelijk hunne olijke lievelingen weg en wel op vrij verren afstand der onderaardsche woning, niet bij elkander, maar elk afzonderlijk in een ongenaakbaar, althans afgelegen plekje. Daar bezorgen zij hun het geroofde voedsel en weldra zoekt ieder jeugdig lid der familie zijn eigen kost in hazen- leger en kippenhok. Vrij groot, is het aantal vossen in deze provincie en nu en dan gelukt het den jagers, vooral in den winter, als hun poot te sporen is, een hol te vinden, en na alle uitgangen, zooveel mogelijk versperd te hebben, de familie te arresteeren. Vroeger plagt men dan „kort regt" met hen te maken of zette de kleinen aan een ketting, in een hok bij huis, maar dit duurde gewoonlijk niet lang. Was 't mogelijk, dan voerden de kweekelingen dikwijls allerlei guitenstreken uit, of wisten op de eene of andere wijze te ontkomen, indien ze niet na een gepleegde misdaad, met een geweldigen dood werden gestraft. Het lot der jonge vossen heeft eehter in den laatsten tijd eene verandering ondergaan. De Engelschen, die in ons land ontelbare dwarskijkers hebben, om ons „doen en laten" ons „hebben en houden" te bespieden, zijn eensklaps in liefde ontstoken voor de Nederlandsche vossen; zij doende vierpootige guiten met hunne schalksche oogen en prachtige staarten, levend opkoopen en naar de „krijtbergen" transpor teeren, ten einde hen op hunne uitgestrekte landgoederen te laten vagabondeeren eu hen dan, in gala-jagtpartijen, te paard te vervolgen en, als 't gelukt dood te schieten. De jonge vossen, in het Noorden gevangen, worden onder geleide en met gepaste voorzorgen naar Harlingen geëskorteerd en per stoomboot naar hun nieuw vaderland gebragt. De sir's betalen hier voor een fatsoenlijk vosje 3 a 4 en zoo werden er in 1871 ruim 130 stuks te Harlingen ingescheept. Men Zegt, dat enkele hard zeeziek worden en de oppassers hen als een probatum preservatief, bij de afreis een glaasje rum geven, hetwelk hun goed scheen te smaken. Welligt heeft onze Koningin, die onlangs in Engeland eene groote jagt beloofde mij, mij na het middagmaal naar een hoogst interessant concert te zullen brengen, dat tot een weldadig doel gegeven werd en waaraan ook eenige dilettanten uit een hoog aanzienlijk gezel schap zouden deelnemen. Ik beloofde hem goed op mijn tijd te zullen passen en ging naar mijn hotel, om mij voor het concert te kleeden. Men had mij in het hotel een zeer kleine kamer aangewezen, maar mij verzocht, deze heden voor lief te nemen tot aan den avond, daar alsdan twee kamers op de eerste verdieping, zooals ik begeerde, voor mij ingericht zouden zijn. Toen ik bij Remeny kwam, trof it daar eenigen mijner bekenden aan, die ook door hem tot het diner uitgenoodigd waren. Men was buitenge woon luidruchtig eu vroolijk. Remeny dronk veel, ik vreesde te veel; maar toch hij overschreed de grenzen van een gepaste en geoorloofde vroolijkheid niet. Tegen het einde van het diner zag hij bij herhaling op zijn horloge. Schertsend zeide ik tegen hem, dat hij het concert nauwelijks scheen te kunnen afwachten. „Kom," antwoordde hij met een zonderlingen blik. Eindelijk stonden wij van tafel op. In de concertzaal scheidden zieh de anderen van Remeny en mij. Wij beiden bleven samen. De zaal was reeds tamelijk vol en de voorste rijen zitplaatsen waren reeds allen bezet. Evenwel ging Remeny voort tot de voorste rij der zitplaatsen. Geen enkele plaats was meer open. Maar naauwelijks hadden twee jongelieden hemf in het oog gekregen, of zij stonden op en trokken zich naar den achtergrond der zaal terug. Remeny had die beide zitplaatsen door twee van zijne schrijvers laten bezetten. Het waren uitgelezene plaatsen; niet in het midden, maar zoo gelegen, dat men de kunstenaars bij hunne optreding op het tooneel vrij in het gezicht had. Remeny, de zeer gevierde, de zeer bedilde, de zeer benijde, werd door de geheele menigte gekend en sprak met .allen die nabij en rondom hem gezeten waren. Ook hier zich bevindende zag hij dikwijls op zijn horloge en scheen buitengewoon ongeduldig naar den aanvang van het concert te verlangen. Het programma was interessant. Het bevatte mannenkoren, zang-, viool- en piano solo's. De componisten der voor te dragen stukken werden ge noemd, maar de dilettanten niet. Eindelijk nam het concert een aanvang; de onderscheidene nummers volgden spoedig op elkander. Eerst een koor, toen de viool, daarop een zang. De zangeres was een groote dikke vrouw, met een krachtvolle stem en veel kunstgevoel in haar voordracht. Zij was gekleed in bleekroode atlas en met diamanten en bloemen als bezaaid. Met een daverend applaudissement werd zij ont vangen; zij was de vrouw van baron G.die een der hoogste staatsambten bekleedde. Remeny applaudiseerde als een waanzinnige en zeide tegen mij: „Applaudisseer toch, achter ons zit de gansche aristocratie en nergens zullen wij meer uitgenoodigd worden, als we ten minste niet een paar handschoenen voor de barones ver scheuren. En hij lachte met den meest sarcastischen lach. (Wordt venolc/d.) op het goed van een lord bijwoonde mede een of meet van hare vroegere viervoetige onderdanen vervolgd. Een Engelsch schrijver, die zoodanig jagtavontuur weet te vertellen, zegt, dat de Hollandsche rekel-vos elegante manieren heeft en geen huiskipje of haantje doodbijt, dan wanneer hij zelf „de vrouw in 't bed heeft" en zijne kinderen, uit een hygiënisch oogpunt, malsch vleesch behooren te gebruiken, terwijl zelfs een enkele bij groote jagtpartijen en ongeoefende bange jagers, zich binnen het bereik van zijne vervolgers begeeft, en, onder allerlei sierlijke wendingen, den dood te gemoet loopt, alleen om op die wijze zijne erkentelijkheid te bewijzen voor de onderscheiding, die hem te beurt valt, om door most honorable lords te worden ver volgd en gefusilleerd. Voor de Arrondissements-Regtbank te Maastricht diende jl. Maandag de klagte wegens laster, ingediend door den heer J. H. Jansen, rijksontvanger aldaar, contra den heer Jos. Russel, redacteur en uitgever van het bekende dagblad 1'Ami du Limbourg. Volgens den heer Jansen zouden namelijk in artikelen, verschenen in de nummers 2062 en 2064 van gemeld blad, voor hem lasterlijke aan tijgingen worden aangetroffen. Het O. M., aannemende dat de geïncrimineerde artikelen laster bevatten, rekwireerde, overeenkomstig art. 371 van het strafwetboek, veroordeeling van den beklaagde tot gevangenisstraf van één tot zes maanden en geldboete van 25 tot 1000 gulden, met subsidiaire gevangenisstraf bij wanbetaling. Den 25 dezer uitspraak. (N.Rott.Crt.) Tweede Kamer. Zitting van Dingsdag 19 November. De beraadslaging ovet de Staatsbegrooting wordt voortgezet met de behandeling van Hoofdstuk III (Buitenlandsche Zaken.) Bij de discussie werd o. a. gesproken over de aansluiting van onzen noorderspoorweg bij de Pruissische banenover ons handelstractaat met België, dat eerlang verstrijkt; over de gevolgen voor ons van de veranderde handels politiek in Frankrijk; over de kwestie der tolheffing op het Suez- kanaal; over de afwatering van de rivier de Maas; en over ds vereffening van het geschil met Venezuela. De minister vai Buitenl. Zaken verdedigde zijn regeringsbeleid. Hij verzekerde, dat de bezwaren tegen de aansluiting van den noorderspoorweg zijn opgeheven. Ten aanzien van onze verhouding tegenover Venezuela zeide de minister, dat de eer en waardigheid van Nederland daarbij ten volle zijn gehandhaafd. Hoofdstuk III werd ten slotte m«t algemeene stemmen aangenomen. Aan den heer van Eek is door de Kamer verlof verleend on aan de regering inlichtingen te vragen omtrent het ingediendt voorstel tot eensus-verlaging. De minister van Binnenl. Zaken heeft zieh bereid verklaard alle stukken betreffende deze zaak aan Kamer over te leggen. Zitting van Woensdag 20 November. In behandeling Jkomt de begrooting voor Justitie (Hoofdstuk IV der Staatsbegrooting.) Er werd o. a. gesproken over de invoering der jury; over dt benoeming van regterlijke ambtenaren en notarissen, waaromtrent verandering werd gewenseht; over eene nieuwe regeling dei makelaardij en over regeling van het politiewezen. De minister van Justitie, antwoordende, erkende de noodzakelijkheid der reorgani satie van een en ander, doch wees op de bezwaren, die daarbij moeten worden overwonnen. Aan den heer Haffmans gaf dc minister ten antwoord, dat hij bij benoemingen de geloofsbelijdenii der adspriranten volstrekt niet in aanmerking neemt.De discussie zou heden voortgezet worden. Tot lid van de Provinciale Staten van Zuidholland is te Rotter dam verkozen de heer mr. A. M. de Cock. De off. van gez. Sde kl. G. Franken, wordt met den 21 dezei geplaatst bij het hospitaal der Marine te Willemsoord. Dezer dagen zijn aan de Belgische militaire overheden in eene circulaire van den minister van Oorlog de voor schriften in herinnering gebragt, waarnaar zij zich gedragen moeten ten opzigte van zoodanige miliciens of soldaten, die, met het doel om de dienst te ontgaan, zich verminkingen van verschillenden aard aandoen. Die circulaire heeft juist het licht gezien op den dag, waarop voor het militaire geregtshof te Brussel de zaak diende van een militair, die, uit tegenzin in de dienst, zich in een oogenblik van waanzin nige verbijstering eene verminking aandeed, die hem het heftigste ligchamelijke lijden berokkende en hem zijn leven lang tot invalide maakte. Die ongelukkige, zekere Pypens, 21 jaren oud, is, terwijl hij, na van het corps der kara- biniers, waarbij hij diende, gedeserteerd te zijn, in het veld ronddwaalde en zich niets dan zijne achterhaling voorstelde, tot het wanhopige besluit gekomen om op het oogenblik, dat er een sneltrein naderde, zijnen linkerarm op de spoor wegrails te leggen, tengevolge waarvan hem de hand bij de pols werd afgesneden. Na het hospitaal verlaten te hebben, werd Pypens door den krijgsraad der provincie Brabant tot eene gevangenisstraf van eene maand veroordeeld. De auditeur-generaal bragt de zaak echter voor het Hoog Geregtshof en dit veroordeelde den delinquent om een jaat lang in eene straf-compagnie te worden ingelijfd. Frankrijk. Prins Napoleon heeft, onder dagteekening van 14 dezer, den minister Victor Lefranc, den prefect van politie Renault, diens chef-de-bureau Patinot en den politie-commissaris Clément doen dagvaarden om, acbt dagen later, voor de eerste Kamer der civile regtbank te Parijs te verschijnen, ten einde, ter zake zijner gewelddadige uitzetting, solidair veroordeeld te worden tot het betalen eener schadevergoe ding van 20,000 fr. en tot het op hunne kosten plaatsen van het daartoe betrekkelijk vonnis in twintig binnen- en buitenlandsche dagbladen, ter keuze van den eischer. De olifant in den Jardin des Plantes te Parijs verkeert in belangwekkende omstandigheden, waarvan de termijn we ins dat vo< bui bel te ove zwi aan wo bor tot dan frai tenl dat bev kier Lor Op ove: rijn boo Goi als afde rast onn I die stak ben keu zeer loor was Ier stee iten revi mer Pre Dui ord Kei Opi met ind: het sch wei boo een het naa te Jol die Jol der ma: 11 late har het zee- vol Ein twe ges wa: het uit hee dor zijr opg het sur die er dei bar bij hn

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1872 | | pagina 2