Benoemingen, enz.
Zijne spoedige overbrenging naar 's Hage schijnt nu echter
te kunnen worden verwacht. (D. v. 's Gr.)
In de dezer dagen gehouden vergadering van het
departement der Maatschappij ter bevordering van Nijver
heid te Utrecht zijn, behalve andere werkzaamheden, ook
besproken het rapport aangaande „emigratie en kolonisatie,"
rapporteur dr. N. Mouthaan. Zie hier wat we daaromtrent
lezen in het Utrechtsch Dagblad:
Bij het eerste punt der circulaire, „het wenschelijke der
emigratie uit te spreken" vroeg de commissie zich af, of
er wel noodzakelijkheid voor emigratie hier te lande bestond,
en kwam zij, onder aanvoering van velerlei bewijzen, tot
het besluit, dat de landverhuizing noch voor de Nederlanders,
noch voor Nederland wenschelijk en noodzakelijk mag
heeten. Zoolang men in Nederland met vlijt, volharding
en matigheid nog vooruit kan komen, en zoolang Nederland
nog in zoo vele onbebouwde streken arbeid en voedsel aan
zoo vele landgenooten kan verschaffen, kan er geen sprake
van overbevolking zijn. Zeer juist werd aangetoond, dat
er in Nederland geen overbevolking van werklieden bestaat;
wel daarentegen overvloed van hen die zich niet tot den
handwerkstand willen rekenen: de sollicitanten naar allerlei
betrekkingen. Doch deze zijn ongeschikt tot het vestigen
eener kolonie. De herhaalde aanvragen naar werk- en
ambachtslieden in de nieuwsbladen; de mislukte pogingen
tot aanwerving van vrijwilligers bij leger en vloot, zelfs
onder aanbieding van hooge handgelden en voordeelige
voorwaarden; de vele vreemde werklieden, overal aanwezig
in ambachten, in de veenen, bij den hooibouw enz., zijn
zoo vele bewijzen, dat er geen overbevolking bestaat. Een
emigrant moet, om wel te slagen, veel, lang en hard ar
beiden, onder verschillende ontberingen. Zij, die evenzoo
hier te lande willen werken als de emigranten moeten doen,
zullen evenzeer tot welstand geraken. Tal van voorbeelden
weet iedereen aan te wijzen. Maar dan behoeft men zijn
vaderland niet te verlaten en zich aan allerlei onzekere
kansen over te geven. De commissie was van oordeel,
dat integendeel tegenwoordig onder den handwerkstand een
zekere weelde heerscht, getuige het toenemend genever-
verbruik, en de zucht naar vermindering van werktijd, nu
algemeene loonsverhooging is verkregen. Hij, die verminde
ring van arbeid verlangt, is ongeschikt om als emigrant
te slagen.
Omtrent de vestiging van koloniën in den Oost-Indischen
Archipel verwees de commissie naar het degelijk en uitvoerig
verslag, daarover uitgebragt door een speciaal daarvoor
benoemde staatscommissie in 1857, op de aanvraag van
tien Amsterdamsche heeren, tot vestiging van koloniën.
Alles wat daarin werd aangevoerd tegen eene vestiging
van Europeanen onder de keerkringen, was nog van volle
kracht.
In dat verslag is grondig aangetoond dat een Europeaan
in de verzengde luchtstreek op den duur geen veldarbeid
kan doen, en dat de ondervinding overal geleerd heeft, dat
met het derde geslacht de vestiging was uitgestorven. Dat
verslag geeft onder meer te kennen, dat, zooal de Europeaan
op den duur veldarbeid kon verrigten zonder nadeel voor
zijne gezondheid, de lage loonen der inlanders elke concur
rentie onmogelijk zouden maken. Zoo leest men daarin,
dat van koffij, bijv. een Europeaan 10 malen meer zal
moeten produceren dan een inlander, om in de kosten van zijn
onderhoud en de rente zijner vestiging te voorzien, iets
wat onmogelijk mag geacht worden.
Wat van Oost-Indië is gezegd, geldt ook voor West-
Indië, omdat ook deze landen onder de verzengde luchtstreek
liggen. Hier komen echter nog meer ongunstige omstan
digheden bij, als de moerasuitwasemingen van het polder
land, en menig soort van ongedierte. Een ander lid der
commissie, die ook vele jaren in Suriname doorbragt, meent
dat onder goede voorzorgen, en vermijding van vroegere
misslagen, een proef op kleine schaal daar wel te beproeven
Zij was zoo overmoedig, vervallene sommen, die door wantrouwende
boeren om de soliditeit van den bank te beproeven, terug verlangd
werden, als zij haar weder aangeboden werden, brutaal te weigeren,
zoodat de domme duivels, die niet het flauwste begrip hadden
van hun onverdiend geluk, nog waarlijk met beschaamde kaken
met hun geld aftrokken. Kwam zulk een geval de ultr'amontaansche
bladen in München of Beieren ter kennisse, dan haastten zij zich
altijd het uit te bazuinen, waardoor het aanzien van de zweudelares
natuurlijk niet weinig verhoogd werd.
Ben aardig geval kan men nog vermelden. Een boer uit de
omstreken vau Tr^unstein had 500 fl. in een varkensblaas gepakt
om ze den volgenden dag naar den Dachauer bank te brengen.
Ziju vrouw, die de zaak niet vertrouwde, nam, zonder er hem
iets van te zeggen, 100 fl. er uit. De boer gaat naar München
en men vraagt hem hoeveel hij brengt. Vijfhonderd fl. antwoordt
hij, waarop de geheele blaas in een bak wordt uitgeschud en hem
den wissel met betaling van de drie eerste maanden interest wordt
overhandigd. De boerin gevoelt gewetenswroeging, zij openbaart
haren man wat zij gedaan heeft, waarop deze nogmaals naar
München gaat om de ontbrekende 100 fl. te betalen. Adèle,
getroffen door de eerlijkheid van den man, scheldt hem de
betaling geheel en al kwijt en geeft hem daarenboven nog een
handvol thalers. Wiens hart zou. door zulke trekken niet geheel
en al gewonnen worden?
Met mooi weer was de zwendelares gewoon, haar sigaar rookende
en met een lorgnet op haar dikken ronden neus, voor haar huis
op en neer te wandelen. De bezoekers van den Wilhelm Teil
ijlden dan naar buiten om haar deels met gehuichelde, deels met
oprechte onderdanigheid de hand te kussen. Geen boer zou het
gewaagd hebben als zij voor haar huis stond zijn hoofd te dekken.
Zij ontving ook, overigens genadig en nederbuigend, alle voor een
vorstin passende eerbewijzen. Toch was de toon waarop zij in
de conversatie en tot hare onderhoorigen sprak geenszins fijn
beschaafdmaar van de grofste soort en niet zelden met dubbel
zinnigheden opgevuld. Het achtergedeelte, van haar klein paleis
bevatte een nu reeds in veiling gebrachten stal en hare rijtuigen
konden onder de smaakvolsten van de residentie gerangschikt
worden. Als zij uitreed, droeg zij een tot den hals toe gesloten
kleed met een smal boordje en een dubbele massieve gouden
ketting. Als zij naar het land ging, werd zij door hen, die haar
in haar beroep hielpen, in verscheidene wagens gevolgd, om zich
buiten met de meesteres tot een weelderig feest te vereenigeu,
waarop de champagne in overvloed werd geplengd. Zij deed echter
ook dikwyls vrome uitstapjes, bedevaarten. (Slot volgt.)
ware. Hij steunt zijne meening met het feit, dat de enkele
overgeblevenen van de zoo noodlottig afgeloopen vestiging
aan de Saramacca gezond zijn gebleven, tot welstand zijn geko
men door tuinbouw en veeteelt, en vele hunner kinderen en
kleinkinderen in leven zijn. Voor verdere bijzonderheden aan
gaande Suriname verwees men naar het op last der Neder-
landsche regering uitgebragte verslag van vier Duitschers
in 1850, dat misschien bij het ministerie van Koloniën zou
aanwezig zijn.
Naar landen buiten de keerkringen gelegen, zooals bij
voorbeeld de landen van Zuid-Afrika, kan eene kolonisatie
goed slagen, zooals de ondervinding dat sedert eeuwen had
bewezen.
Nu gaat de commissie verder na, of het mogelijk zou
zijn den „stroom der emigranten" te rigten en te leiden, bij
lieden die reeds de plaats hunner bestemming hebben vast
gesteld, voordat zij opbreken, en komt dan tot de conclusie
dat dit onmogelijk zal zijn, daar, zoo niet allen, dan toch
de meesten opgewekt zijn door berigten van vroeger goed
geslaagden, en zij dit opgevat voornemen niet gemakkelijk
zullen laten varen, om dat te verwisselen voor een onzekere
toekomst.
Breedvoerig stond de commissie stil bij het onderzoek,
welke personen men op het oog had tot vestiging van
koloniën. Zij zou het een zegen vinden, indien men de
proletariërs, de invaliden, de misdadigers kon evacueren.
Doch hiermede zal men wel geen koloniën willen stichten.
Zij formuleerde hare óverwegingen in de volgende
conclusiën.
dat landverhuizing noch voor Nederland noch voor de
Nederlanders noodzakelijk en wenschelijk is;
dat emigratie-inrigtingen derhalve niet noodzakelijk zijn,
terwijl bovendien door particulieren reeds ééne te 's Hage
en ééne te Amsterdam zijn opgerigt, en eerlang vele anderen
tot stand zullen komen, uit welke de liefhebbers van land-
verhuizen dan eene keus zullen kunnen doen (zie weekblad
de Landverhuizer no. 3);
dat, als de emigratie-inrigting zich ten doel stelt evacu
atie van de proletariërs, de misdadigers, de bedelaars, zulks
door het gouvernement dient geëxploiteerd te worden, als
een algemeen belang;
dat, wanneer de emigratie-inrigting niet beoogt het
algemeen maar particulier belang, zulks alleen door parti
culiere krachten moet tot stand komen;
dat, als de emigratie-inrigting beoogt, Nederland van
zijn beste werkkrachten, van zijne rustige, nijvere bevolking
te ontrooven, die zaak afkeuring en geen ondersteuning
verdient.
De vergadering vereenigde zich eenparig met dit rapport.
Te Ylissingen worden reeds voorbereidende maatre
gelen genomen om de opening van het groote pcheepvaart-
kanaal door Walcheren met luister te vieren. Men verwacht
aldaar dat die opening op of omstreeks 1 Aug. e. k. zal
plaats hebben.
In dp omstreken van Dalfsen zijn in de laatste dagen
de beste paarden van de stallen gekocht, gedeeltelijk voor
Engelsche rekening. De prijzen grenzen aan het fabelachtige.
Zelfs werden onvoorwaardelijk, in eens, vraagprijzen van
f 600 a 700 toegeslagen voor paarden, welke lang niet voor
de beste gehouden werden. Spanpaarden zullen zeker hooger
gehouden worden, ofschoon men hiermede de Palm-paar-
denmarkt afwachten wil.
Bij vonnis der arrondissements-regtbank te Sneek
zijn van de vier personen, die in betrekking stonden tot
de ongeregeldheden op 27 Jan. jl. voorgevallen, drie ver
oordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen en eene
geldboete van f 25, één tot 8 dagen gevangenisstraf en
-. éene boete van f 12,50. Tegen anderen wordt de instructie
voortgezet.
Men schrijft aan de L. Crt.Op het buitengewoon
zachte weer van December en Januarij is een tijdvak van
koud, graauw weer gevolgd. Zeer vroegtijdig begonnen
hoornen en planten te ontwikkelen of te bloeijen. Een
blik in de kassen deed vergeten dat Mei nog zoover ver
wijderd was; de lente prijkte er reeds in keurigen dos. Dagen
achtereen zonder zonneschijn, met een thermometerstand
van eenige graden beneden of zeer weinige boven het vries
punt, is Maart aangekomen. Zoo boomen en planten, te
gevoeliger naarmate zij waren ontloken, niet geleden hebben,
in groei zijn zij niet vooruitgegaan. Het sneeuwklokje
o. a., dat allerlei weer trotseert en toen reeds begon te
bloeijen, lieeft nu zijn bloemkelken pas geopend. De bloeijende
planten, die toen in de kassen bewondering wekten, zijn
nagenoeg met geen andere kinderen van Flora vermeerderd.
Zoo blijkt het telkens dat een zachte winter niet altijd door
een voordeelig voorjaar wordt opgevolgd. Het staat nu
met andere voorjaren naauwelijks gelijk, terwijl thans
naar zonneschijn en groeikracht zeer verlangd wordt.
Toch vond men toen reeds aanleiding over zachte winters
de kronieken op te slaan en, curieuse dingen te verhalen.
Hoe de doperwten, die op zekere plaats reeds in Januarij
bloeiden, en de aardbeziën, waarvan vruchten werden geplukt,
hoe de ooijevaars op hun nest het sedert dien tijd wel gemaakt
zullen hebben!
De heer W. C. H. Staring, op Boekhorst, bij Lochém,
heeft in een algemeen verspreid schrijven eenige regelen
aan de hand gedaan voor het oprigten en inrigten van
kleinere landbouw-vereenigingen, zoogenaamde dorps-ver-
eenigingen. Tot toelichting van zijn oordeel, dat dergelijke
vereenigingen veel nut voor den landbouw kunnen opleveren,
zegt de heer Staring het volgende:
„Bij mijnen jaarliikschen arbeid, het opmaken van het
Verslag van den Landbouw in Nederland, heeft mij ditmaal
bijzonder getroffen, welk eenen verbazend grooten vooruit-
fang gedurende de beide vorige jaren de Limburgsche
laatschappij van Landbouw ondervonden heeft, tegenover
het min of meer stilstaan van genoegzaam alle andere
Nederlandsehe landbouw-vereenigingen. Deze gaan zeker
niet terug; het aantal leden vermeerdert wel langzamerhand,
maar vermeerderende medewerking van de eigenlijke land
bouwers kan men al zeer weinig aantoonen. Dé klagt
althans, zoo algemeen tijdens de oprigting der Maatschappij
van Landbouw, ruim dertig jaar geleden, verneemt mei
nog evenzeer, dat namelijk de leden meer voorstanders et
begunstigers zijn van den landbouw dan eigenlijke land
bouwers.
De poging om hierin verbetering te brengen heeft j
Limburg geleid tot den tegenwoordigen voorspoed da
Maatschappij van Landbouw, en tevens tot den gunstigei
invloed, welken zij begint uit te oefenen op den vooruil
van den landbouw in dit gewest. De landbouwers hebbet
hier de taak der Maatschappij opgevat. In plaats van 67(
leden iri 1870, telt deze er thans meer dan 2000, die, it
een vijftigtal afdeelingen verdeeld, maandelijks in de dorpa
te zamen komen om de belangen van den landbouw i;
overwegen én te bevorderen.
De. genéigdheid in de meeste -provinciën opmerkende ou
kleine vereenigingen, onafhankelijk van de bestaande groots; ',oor<'
voeren
meDt
Kruis,
luits.
van- I
Jansen
D. Nc
Matak
scheep
Willei
de Jc
berger
rol vs
F. T;
dienst
ter1
gewestelijke maatschappijen te vormen, meen ik het
voor te mogen houden, dat alom het zaad der kleine dorps-
vereenigingen van Limburg in den grond ligt, en dat zulks
slechts op wat koestering wacht om te ontkiemen en welig
op te schieten. Bedrieg ik mij.hierin niet, dan is het zonde
bedenken voor de bestaande maatschappijen en hare afdee
lingen raadzaam om zeiven dat koesteren op te vatten
want het is dringend noodzakelijk, dat er een band blijp
bestaan, die de nieuw ontspruitende kleinere vereenigingei
te zamen houdt, en dat de onwaardeerbaar groote kracht
niet verloren ga, die in hare onderlinge zamenwerkinj
gelegen ligt.
Het nut, de noodzakelijkheidzelfs, der oprigting
kleinere dörps-vereénigi'ngen ligt, naar het mij voorkomt,
zoo voor de hand, dat het voldoende zal zijn om de maat
schappijen en de landbouwers zeiven op de zaak opmerkzaam
te maken. Zoodra doel en strekking van zulk eené dorps-
vereeniging goed begrepen worden, moet zij van alle kantet
voorstanders vinden, en niet het minst onder de landbouwer!
zeiven. Ik meen daarom de zaak niet beter te kunnei
bevorderen, dan door eenige voorschriften algemeen bekeni
te maken, die men zou kunnen volgen bij de oprigting dei
dorps-vereenigingen. Vaste reglementen echter behooret
nergens voorgeschreven te worden. Elke vereeniging rigt
zich zoodanig in als haar goeddunkt en het best past met
de plaatselijke omstandigheden. Alleen dient er gelijk-
vormigheid te bestaan in hare verbinding met de gewestelijkt
maatschappij,"
De Westertoren te Amsterdam is nog 4| meter
dan de koepel van het Weener tentoonstellings-gebouv,
welke gekroond wordt door eene keizers-kroon van
gekleurd glas.
Door een driehonderdtal Catholieken te Genève
de bekende pater Hyacinthe uitgenoodigd om aldaar pastoor
te worden, welke uitnoodiging voorloopig is aangenomen.
Het Journal des Débats maakt een schrijven van dei
abt Hyacinthe (Loyson) aan een zijner vrienden openbaar,
waarin dit berigt bevestigd wordt. „Men roept mij nie!
naar Genève, schrijft hij, om het herderlijk ambt te aan
vaarden, maar om er de beginselen van het ware catho-
licisme te prediken. Ik weet, dat aan dien stap eene
verbeterde beteekenis zal gehecht worden door eene zekere
pers, die hem met het Geneefsche conflict in verband zal
willen brengen. Mijn antwoord op zulk eene interpretatie
is echter gereedik heb aan dat Conflict geen deel genomen
en heb geenerlei advies in die zaak te geven. De zuiver
godsdienstige zending, die ik ga vervullen, is reeds van
vroegeren oorsprong dan dat conflict, en ik mag
er ook bijvoegen, dat zij boven dat geschil staat,
want zij strookt allezins met eene gesteldheid der kerk, die
in geheel Europa meer en meer eene gestalte verkrijgt,
Zonder mij in eenig opzigt in de staatkundige kwestiëa
te mengen, die, dank zij de misslagen der clericale partij
en der Komeinsche curie, de kerkelijke geschillen allerwege
verwikkelen, begeer ,ik van de overheden dezer wereld
slechts eene enkele zaakvrijheid om het evangelie te
prediken. Ik ga naar Genève, zoo als ik te München, te
Keulen, te Rome geweest ben, en zoo als ik overal zal
gaan, werwaarts ik door Katholieken geroepen word, die
besloten hebben het geloof hunner vaderen zoomin aan het
ultramontanismé als aan het ongeloof prijs te geven."
van
7. aai
j. D:
Me
en
net t
ment
van 1
van
Di
kost;
prac
Bou,
Mus
ook
vold
glan
en
vrol
toj
burj
mas
de
We
stad
koe
van
ma
rei
prl
fra
po
Benoemd tot hoofdonderwijzer aan de bijzondere Christelijke
school te Heiningen de heer A. T. Pistoor. te Hoorn.
Naar aanleiding van het kon. besluit vap den 2 dezer worden:
1. het fregat Admiraal van Wassenaer en het transportschipiJava, beiden
liggende te "Willemsoord, met den 15 Maart a. «i buiten dienst
gesteld en'dê kapt. ter zee B. L. de. Haes en de kapt .-luit. ter
zee G. H. Bakker, die schepen commanderende, eervol van dat bével
ontheven en op non-act. gesteld;; 2. de kapt. ter zee J.l A. Van-
flevelde met gelijken datpm eervol optheven van het bevel, over het
irachtschip te Amsterdam ep dat met dep lödep opgedragen aan
en luit. jer zee 1ste kl. J. A. Greveen 3.ihet fregat Zeeland
n het schroefstoomschip Metalen Kruis, beiden liggende te Willems-
ord, met den 16 dezer in diepst gesteld, met bestemming naar
Oost-Indië, en het bevel daarover opgedragen respeetivelijk aan de
kapts. ter zee J. A. Vandevelde en H. B. Kip.
De kapt.-luit. ter, zee f. K- L. Gey van Pittius, de- luit. ter zee
1ste kl. jhr. J. H. P. von,, Schmidt auf AltePstadt, de off. van adm.
1ste kl. F. Wolfson en die der 3de kl. J-, II, C. Vermeer en de
^cheepskl. W. A. Ie Butte, allen dienende aan boord van het fregat
Admiraal van Wassenaer, eerstgenoemde als,,1ste off., zoomede de
luit. ter zee 1ste kl. jhr. J. A. Boëll, dienende als 1ste off. aan
boord van het transportschip Java, worden met den 15 dezer op
non-activiteit gesteld.
Voorts worden met den 16 dezer geplaatst: 1. op het fregat met stoom-
derm. Zeeland, de kapt.-luit. ter zee W. K. P. van Oordt, ais 1ste off.;
de luits. ter zee 1ste kl. J. P. Mereier en W. A. Arriënsde lnits.
ter zee 2de kl. J. A. Snoek, G. M. Dolleman, D. Hordijk en A.
M. B. Wagner; de adelb. 1ste kl. L. B. Koolemans Beynen, W.
Allïrol, J. Bollaan, A. Seret, A. A. Sweep, M. Smits, H. G. J.
Wolterbeek, K. W. H. Goetz, E. B. 's Jacob, W. H. Hofstede,
P. M. A. Mathon, J. C. Veenhuyzen en L. Kamphuis Suermondt
de off. van gez. 2de kl. C. H. Schröder en T. Abrahamszde off.
van adm. lste kl. G. H. Verboon en die der 3de kl. J. H. de
Sauvage; de scheepskl. A. A. Kleynhens en J. S. C. P. Blanken-
stein; de kapt. der mariniers D. C. W. Sutherland en de 2de luit.
bjj genoemd corps Cf.' H. Pilaar, eerstgenoemde om het bevel te