1873. N°. 34.
Woensdag 19 Maart.
31 Jaargang.
De werking der Snikerwet.
Verdaging der Censuswet.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, K°. 163.
Binnenland.
HELDERSCHE
NIEÜIEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dïngsdag-, DonderdaÖ- én Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën Vën l*-^4 regels 60 een tv
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naarplaatsruimteberekend
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS:
Naar Oost-lndië: via Triest 1 April 'savonds 6 u. 25 m.
t n u Marseilleül Maart 's avonds 6 u. 25 m.
u a Brindisi 20Maart's avonds 6u. 25 m.
Cura$ao en Suriname, 1 April 's morg. 6 u. 25 m,
Kaap de Goede Hoop. via Southampton: 23Maart,
's morg. 6 u. 25 m.
Een paar onderwerpen, in de vorige week door de
Tweede Kamer behandeld, verdienen dat wij er eenigszins
uitvoeriger bij stilstaan, dan in de korte overzichten der
zittingen in dit blad gewoonlijk kan geschieden. Zij waren:
Je uitvoering, gegeven aan de wet van 21 Juli 1870,
lioudende regeling der op hoog gezag ingevoerde suiker?
cultuur in N. Indië, en de verdaging van de beraad
slaging over. het wetsontwerp tot herziening van den census,
staande een nader in te stellen onderzoek.
Bij de „suikérwet" .van 1870 werd de gedwongen cultuur
van het suikerriet nog voor 20 jaren bestendigd. Aan de
inlanders werd een behoorlijk loon toegezegd voor den te
léveren arbeid, alsmede eene behoorlijke schadeloosstelling
voor de gronden, die hun ontnomen zouden worden om
voor den aanplant van het suikerriet te dienen. Met de
ondernemers werden, op grond dezer wet, nieuwe contracten
aangegaan en een verslag van de Kamerleden van Kees,
Mirandolle, Nierstrasz, 's Jacob en Gevers Deynoot, mannen
van de meest uiteenloopende politieke richtingen, leert ons
thans welke resultaten de wet aanvankelijk heeft opgeleverd.
Zij zijn noch gunstig geweest voor de schatkist, welke
slechts 3| in plaats van 5 miljoen ontvangt, noch voor de
ihlandsche bevolking. Het regeeringsreglement van .1854
bepaalt met zoo vele woorden, dat de arbeid bij de gouver-
nements-cultures aan de Javanen niet minder voordeelen
moet opleveren dan bij vrijen teelt, en niettemin heeft de
Indische regeering voor den suikerbouw; een daggeld vast
gesteld, veel lager dan tegenwoordig in vrijen arbeid ver
diend wordt, en dat vijf jaren lang onveranderd moet
HijVen. Zij heeft over de gronden der inlanders beschikt
zonder vooraf de schadevergoeding teregelen, de rechter
is zelfs niet aangewezen, bij 'wien, ingeval van onvoldoende
vergoeding, herstel te vragen is. Geen procedure, zegt de
régéering in bare aanschrijving, mag verhinderen, dat in-
tnsschen door het gouvernement over de velden worde
beschikt. „Welk éen storm van verontwaardiging zegt
liet blad Nederland en Java zou hier te lande niet
opgaan, als de regeering bij eene onteigening ten algemeenen
nutte zich maar van iemands eigendommen meester maakte,
alvorens de rechter de vergoeding had bepaald en die som
was uitbetaald!"
Kan het wel verwondering haren, dat de commissie ge
komen is tot het voorstellen der volgende vrij krasse
conclusie: „De 'Kamer zegt den minister dank voor de
gegeven inlichtingen en verklaart, dat bij de uitvoering,
aan de wet van 21 Jülij 1870 gegeven, de belangen van
de schatkist en die der industrie niet genoeg zijn in het
oog gehouden en de rechten en belangen der bevolking
niet voldoende zijri behartigd."
De heer Nierstrasz was tot deze conclusie langs een
anderen wég gekomen dan de overige ledpn. Hij toch
meende, dat men in de slechte uitvoering der snikerwet
een 'staaltje kon vinden van de werking van wettelijke
regeling van Indische toestanden, én hoe uit deze wijze
van uitvoering^ den volke kon blijken, dat de reactionairen,
die zich tegen de suikerwet verzet hebben en in het alge
meen verzet aanteekenen tegen de redevoeringen, waarmede
«bet liberalisme in en buiten de Kamer de publieke opinie
'en aanzién van Indische toestanden vergiftigt," het toch
oog zoo mis niet hebben, wanneer zij tegen die stellingen
en hare gevolgen mét' klem Waarschuwen. Hij Iioopte? dat
deze zaak al meer en meer de overtuiging zou vestigen,
dat wij voor Indische toestanden geene wetten kunnen
«laken.
't Ligt, dunkt ons, voor de hand, om tot éen ganscli
ander besluit te komen dan de heef Nierstrasz, en wel tot
dit, dat het verkéerd geweest is, slechts algemeene be
ginselen bij de wet vast te stellen, zoo rekbaar, dat de
koloniale regéering ze geheel in strijd met den geest,
waarin de agrarische en suikerwetten gemaakt zijn, kan
üitvoeren. Het Handelsblad, dat terecht de koloniale kwestie
■net de uitvaardiging van beide wetten niet afgedaan en
Iet noodig acht, dat men hier te lande algemeen kennis
neme van de betreurenswaardige tekortkomingen van het
koloniaal bestuur, oordeelt dan ook: „Maar nu eenmaal
de regeling op zoo gebrekkige wijze is tot stand gekomen,
behoort de Vertegenwoordiging er voor te waken, dat de
uitvoering op het rechte spoor worde teruggebracht, en
dat althans de inlandsche bevolking niet het slachtoffer
worde van de voordeelen, bij de nieuwe contracten met
zoo milde hand aan de fabrikanten toebedeeld." (De
Indische regeering heeft naar het schijnt tengevolge van
aanschrijvingen van het opperbestuur, de opbrengst van
31 miljoen, door de Kamer bij de behandeling der wet
afgekeurd en hoogstens als minimum aangemerkt, als een
bepaalden cijns voor al de contracten beschouwd en ge-
volgelijk dat cijfer over al de fabrikanten omgeslagen.
Gaf de commissie der regeering in overweging, de loonen
telken jare aan eene herziening te onderwerpen en als 't
noodig blijkt te verhoogen, ook al kon de verhooging niet
op de contfactanten worden verhaald, de heer Moens wilde,
dat de Kamer ook den wensch zou uitspreken om, waar
schade is toegebracht, die zoo veel mogelijk te herstellen,
en aan de voorgestelde conclusie zou toevoegen de woorden:
„en is van oordeel, dat maatregelen belmoren genomen te
worden om de goede uitvoering der wet nog zooveel
mogelijk te verzekeren." De heeren Mirandolle en van
Kees verklaarden zich met deze bijvoeging te kunnen
vereenigen.
De heer van Kerkwijk kon noch de conclusie der
commissie, noch die van den heer Moens goedkeurenmen
was niet gerechtigd tot de aanneming er van en zou er
geen practisch resultaat mede bereiken. Hij achtte het
niet loyaal, den minister de Waal te beschuldigen, ten
aanzien van de uitvoering der wet, en stelde voor, de
conclusie der commissie te vervangen door eene eenvoudige
dankbetuiging voor de gegeverf inlichtingen.
De minister van Koloniën gaf de voorkeur aan de
conclusie van den heer van Kerkwijk; hij noemde die der
commissie vijandig jegens de regeéring. Hij was geen
voorstander der wet en niet met hare uitvoering belast
geweest, maar hij herinnerde, dat de Kamer alle amende
menten van de tegenstanders der wet verworpen had. De
door de commissie aangevoerde feiten achtte hij niet vol
doende gestaafd; hij bestreed het gevoelen der commissie,
volgens hetwelk de Indische regeering de belangen der
industrie niet behoorlijk behartigd had, en, wat de belangen
der bevolking betreft, deed hij uitkomen, dat de hèer de
Waal nimmer had toegegeven, dat behoorlijke schadever
goeding voorafgaande beteekent, iets wat hij evenmin
doenlijk als noodig oordeelde. Werd de conclusie der
commissie aangenomen, hij zou die naast zich neerleggen;
het amendement Moens zou hem tot handelen kunnen
nopen, maar dan zou de opbrengst van 3| miljoen zeker
nog verminderen.
Deminister schijnt ons toe met andere woorden te hebben
willen zeggen: „gij hebt de wet aldus gewild, niet ik,
getroost u nu ook de onvoldoende uitvoering eener ge
brekkige wet; val mij althans niet lastig met verwijten
waar ik geen schuld heb; als lid der regeering ben ik
verplicht aan het werk eener vorige de hand te houden.'
De heer Mirandolle merkte op, dat de omvang der solida
riteit tusschen afgetreden en tegenwoordige ministers door
dezen minister te wijd werd genomen, wanneer hij de aan
neming ontried eener conclusie, die de uitvoering eener
wet door een vroegeren minister op voldoende gronden
afkeurt; eene uitvoering, die deze minister stellig niet
gaarne als de zijne zou willen genoemd hebben. Maar deze
opmerking deed den minister niet van gedachte veranderen.
De heer Moens stelde alstoen voor, de afkeurende
zinsnede te doen vervallen en de conclusie aldus te lezen:
„De Kamer zegt den minister dank voor de gegeven in
lichtingen en is van oordeel, dat maatregelen belmoren
genomen te worden om eene goede uitvoering der wet
van 21 Juli 1870 nog zooveel mogelijk te verzekeren."
Nadat de minister nog verklaard had, dat hij niet zou
weten, op welke wijze de uitvoering der wet kon worden
verbeterd, werd de conclusie der commissie in stemming
gebracht en verklaarden zich 31 voor en 31 tegen, zoodat
eene herstemming moest plaats hebben, waarvan de uitslag
gelijktijdig met dit overzicht ter kennis onzer lezers
komen zal.
Het dreigende en in zijne gevolgen bedenkelijke conflict
tusschen de meerderheid der Tweede Kamer en het uit
die meerderheid voortgekomen kabinet, ter zake der census
wet, is op den weg eener wenschelijke oplossing gebracht.
Het verslag der commissie eindigde, zooals wij vroeger
mededeelden, met de verklaring, dat de Kamer, niet be
hoorlijk ingelicht omtrent de vraag, of de regeling kan
geacht worden te strooken met het grondwettig voorschrift,
en of de maatregel niet zal leiden tot optreding van geheel
ongeschikte kiezers voor de Kamer en de Gemeenteraden,
niet in staat was eene beslissing te nemen.
De minister Geertsema heeft deze verklaring op ver
zoenende en voorkomende wijze beantwoord. Hij zegt, dat
de regeering de reeds 4 jaren hangende zaak, wil zij zich
niet aan plichtverzuim schuldig maken, tot beslissing moet
trachten te brengen, en dat zij het met hare voordracht
te ernstig gemeend heeft, om niet alles te doen wat tot
gemeen overleg kan leiden. Zij is daarom, ofschoon vol
komen bereid de voordracht, zooals die is ingediend, te
verdedigen en bezwaar blijvende zien in eene algemeene
administratieve enquête, zoo niet de Kamer bepaalde punten
opgeeft waarover het onderzoek zou moeten loopen
bereid om, des verlangd, een onderzoek te doen instellen
omtrent de vermoedelijke werking voor de voorgestelde
wijziging, niet zoozeer tot toelichting van de gronden,
waarop het wetsontwerp rust, of om een regel te vinden,
maar om bij hen, die de noodzakelijkheid der censusver
laging in beginsel voorstaan, de vrees weg te nemen voor
de gevolgen van het wetsontwerp. Had zij van haar stand
punt zoodanig voorafgaand onderzoek overbodig geacht, zij
wil er toe besluiten, in de hoop dat dit de beduchtheid zal
kunnen temperen of wegnemen bij hen, die zich, uit vrees
voor het onbekende, thans wellicht belemmerd gevoelen tot
medewerking aan hetgeen zij in beginsel voorstaan.
Bij de Kamer is deze aanbieding gunstig ontvangen en
toen de voorzitter voorstelde om het ontwerp den 17den
in behandeling te nemen, werd met 48 tegen 16 stemmen
aangenomen het voorstel van den heer van Reenen, namens
de commissie van rapporteurs, om het door de regeering
aangeboden onderzoek aan te nemen en hangende dat
onderzoek de verdere behandeling voorloopig te verdagen.
Eenige leden achtten het meer welvoégelijk en overeen
komstig de waardigheid der Kamer, om het voorstel tot
bepaling van den dag der behandeling aan te nemen, en
alsdan aan de commissie de gelegenheid te geven haar
incidenteel voorstel tot verdaging der discussie te doen;
werden de verschillende opiniën in de Kamer gehoord, dan
zou het in te stellen onderzoek vruchtdragender kunnen
zijn. Zij waren, zooals de heer Nierstrasz, tegen uitstel der
behandeling, uit vrees, dat daardoor de census van de
baan zou worden gebracht en de wet tot de vrome wenschen
zou blijven behooren, of, zooals de heer Cremers na een
scherpe uitdrukking van den heer van Lijnden bij ver
onderstelling antwoordde, omdat zij geen gemeen overleg
tusschen regeering en Vertegenwoordiging wenschten te
bevorderen.
Hoe het zijhet bemiddelend en bezadigd voorstel
verwierf eene groote meerderheid, en men mag thans
verwachten, dat het alsnog in te stellen onderzoek de
Vertegenwoordiging behoorlijke inlichting zal geven omtrent
de mogelijkheid en wenschelijkheid der voorgestelde census
verlaging.
HELDER en NIEUWEDIEP, 18 Maart.
Jl. Zondag zijn Zr. Ms. schepen Zeeland en Het Metalen
Kruis in dienst gesteld en het bevel over die bodems in
handen gesteld van de kapiteins ter zee Vaudevelde en
Kip. Beide schepen zullen spoedig de reis naar Batavia
ondernemen.
Beroepen te Venhuizen de heer J. W. Lieftinck,
pred. te Abbenbroek; te Alphen aan de Rijn, ds. J.
Vermeer, te Zwolle.
Bedankt voor het beroep naar Aarlanderveen door
ds. J. Krayenbelt, te Alkmaar.
Met de volgende regelen begint de Noord- en Zuid-
hollandsche Redding-Maatschappij haar jaarverslag:
„Lang zal het jaar 1872 in treurige herinnering blijven
bij allen die belang stellen in de scheepvaart; wat al
menschenlevens verloren, wat al schepen vergaanhoeveel
millioenen schade door reeders en assuradeurs geleden
Nog zijn alle statistieke opgaven van al de geteisterde
kusten niet daar, om het totaal te geven van al die rampen
en verliezen, maar reeds weet men dat Engeland, Dene
marken en Duitschland in het pas verloopen jaar op hunne
kusten ontzaggelijk meer geleden hebben dan sedert jaren
het geval was, en dat de lijst hunner rampen eene onge
kend lange zijn zal. Bedenken wij dit, en roepen wij in
onze gedachten terug al de beschrijvingen, die wij in het
laatste najaar gelezen hebben van die vreeselijke stormen
en hunne treurige gèvolgen, dan moeten wij met dubbele
dankbaarheid erkennen, dat ons dierbaar vaderland boven
mate. verschoond werd. Veel minder dan gewoonlijk bleek
de hulp onzer reddingmiddelen noodig te zijn, terwijl wij
slechts van ééne enkele redding melding kunnen maken,
hoewel wij met hooge ingenomenheid den ijver onzer plaat
selijke besturen moeten roemen, die steeds wanneer zij
konden veronderstellen dat een of ander schip hunne hulp
behoefde, met den grootsten ijver en met den meesten