1873. N°. 36.
Zondag 23 Maart.
31 Jaargang.
BEKENDMAKING.
Binnenland.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
MELDËRSCHË
EN NIEUWEDIEPER ('OIHAVT.
,,Wij huldigen het goede.'
Verschijnt Dingsdaq-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent.
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naai plaatsruimte'*erekend
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS I
Naar Oost-lndië: via Triest 1 April 'savonds 6 u. 25 m.
„uu Marseilleil Maart 's avonds 6 u. 25 m.
u Brindisi 3 April 's avonds 6u. 25 m.
u per Willem Kroonprins der Nederlanden,
15 April, 's avonds 11 u.
v. Rotterd. p. Kingston 2 Mei 's midd.lu.40m.
Cura$ao en Suriname, 1 April 's morg. 6 u. 25 m.
u Kaap de Goede Hoop. via Southampton23Maart,
's morg. 6 u. 25 m.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente ANNA
PAULOWNA achten 't noodig ter kennisse van de ingezetenen te
brengen, dat door den Raad dier gemeente vastgesteld en op den
38 Februarij jl. in werking zijn getreden nieuwe politie-ver-
ordeningen, als:
1°. Verordeniug betrekkelijk de verdeeling der gemeente in wijken
en het toezigt op personen
2°. u tot handhaving der openbare rust en veiligheid;
3°. ter voorkoming van rampen en ongelukken
4°. op het begraven van lijken
5°. u betrekkelijk den verkoop van eetwaren;
6°. op het vervaardigen en verkoopen van brood;
7°. u op het binnentreden van de woningen der inge
zetenen huns ondanks.
Welke verordeningen gedurende drie maanden, op de gewone
kantooruren, ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing
nedergelegd en voorts in druk, tegen betaling der kosten, algemeen
verkrijgbaar zijn gesteld.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Anna Paulowna, C. E. PERK, Burgemeester,
den 20 Maart 1873. A. J. DE JONGH, Secretaris.
HELDER en NIEUWEDIEP, 22 Maart.
De mailboot Conrad is jl. Donderdag ten 21 ure namiddag
te Batavia aangekomen, na een reis van 39 dagen, waarvan
35 dagen en 16 uren onder stoom.
HONDERD TWINTIG DUIZEND FRANCS.
Een herinnering uit den Fransch-Duitschen oorlog.
We lagen reeds sedert weken voor dat Parijs, waarnaar we zoo
verlangd hadden, zonder er meer vaa te zien dan eenige in nevels
gehulde torens, terwijl we nu eens in de eerste, dan weder in de
tweede linie stondenhet werd verschrikkelijk vervelend. Wij waren
met ons drieën officieren bij de compagnie, hoofdman Hardt, mijn
persoon en de sergeant-majoor Wendt. Sedert zeven dagen waren
Wij in de tweede linie en hadden ons kwartier opgeslagen in een
van die bekoorlijke, langen tijd verlatene landhuisjes, waarmede de
ométreken van Parijs zoo dicht bezet zijn en brachten onzen tijd
afwisselend door met zeer weinig dienst, matige maaltijden en zeer
veel slaap. Vooral Wendt muntte in deze laatstgenoemde zaak uit,
ofschoon hij ook aan de dejeuners en diners zijn volle aandacht schonk.
Onze kok, tegelijk oppasser van onzen hoofdman, Kippke ge
naamd en van beroep slachter, nam zijn ambt niet slecht waar,
en had, om iets te noemen, in de bereiding van schapenbouten,
waartoe hij het meest in de gelegenheid was, een grooten trap van
volkomenheid bereikt, hoewel hij onzen sergeant-majoor, die uit
Pommeren afkomstig was, nog bijzonder bevredigde door zijne
keurige toebereiding van aardappelen, die Wendt voor de voor
naamste en beste spijs van de wereld verklaarde en waarvoor hij
Zulk een voorliefde had, dat hij op de vraag van den een of anderen
gastheer, bij wien ky ingekwartierd was, wat hij wilde eten, steeds
met veel energie antwoordde: „Tout egaltout egal, mais beaucoup
beaucoup de pommes de terre" (onverschillig, onverschillig, maar veel,
veel aardappelen).
Hij sprak hoogst gebrekkig Fransch en beweerde dat de over
winnaar kon verlangen in zijn eigene taal te worden verstaan.
Maar daar bijna nérgens een gastheer was om ons te ontvangen,
had hij weinig gelegenheid de practischè uitvoerbaarheid van zijn
theorie op den proef te stellen.
Wij lagen bij gebrek aan sopha's op een gemakkelijk bed om
van de vermoeienissen van een apèl, dat een half uur geduurd had,
uit de rusten. Wendt woonde met mij in ééne kamer, naast ons
had hoofdman Hardt zijne residentie. Kippke trad binnen en
méldde in militaire houding, dat het dejeuner gereed was.
Weüdt had hem met veel moeite de spreekwijzen, die hierop
betrekking hadden, aangeleerd en wierp op mij een triomfeerenden
Wik om den indruk te genieten, die deze woorden, door Kippke
uitgesproken, op mij maakten. Daar ik mij echter in een courant
van acht dagen oud verdiept had, en hij daardoor zijn doel in het
geheel niet bereikte, ergerde hij zich klaarblijkelijk en vroeg den
oppasser, toen ik van mijn courant opzag, met een huichelachtig
onschuldig gezicht: „Wat zeidet gij daar, Kippke?"
z,Ik zeide dat het middageten klaar is, mijnheer de sergeant-
majoor," zeide Kippke als zonder erg.
Woedend sprong Wendt op. „Mensch," riep hij uit, „zult ge
tót dan nooit begrijpen? Heb ik je niet gezegd, dat deze maaltijd
géén middageten maar dejeuner heet. Ons middageten gebruiken
De mailboot Prins van Oranje is dien dag 's namiddags
ten 4 ure te Port-Saïd aangekomen.
Het Belgische stoomschip de Ruiter, kapt. Falck, is
met passagiers en volle lading den 18 dezer van Batavia
naar hier vertrokken.
Het Nederlandsch schip Erasmus is naar men ver
neemt uit de hand ad f 40,000 voor een Noorsch huis
gekocht.
Beroepen te Oostzaan de heer J. C. van Slee, pred.
te Herwijnen; te Hindeloopen de heer J. Kaptein, pred.
te Oosterend op Texelte Hoorn op Terschelling de heer
W. Ellens, candidaat bij het Prov. Kerkbestuur van
Groningen.
Door de Nederl. Handelmaatschappij zijn bevracht
voor Amsterdan de schepen: Oceaan en IJmuiden.
Dezer dagen wilde een ingezetene der gemeente
Zaandam, zich met den spoortrein van daar naar elders
begeven; doch hij ontwaarde spoedig dat de tijd, om het
station te hereiken, te kort zou schieten om vóór het vertrek
ken van den trein daar te kunnen wezen; hij besloot een
korteren weg te nemen en bereikte alzoo op eenigen afstand
van het station de spoorbaan, juist toen de trein daar
passeerde. Zonder dralen sprong hij op den trein en nam
plaats in den bagagewagen, wel tevreden over zijn goed
gelukte sprong; doch hoe groot was zijn teleurstelling,
toen hij proces-verbaal tegen zich zag opmaken voor de
volgende overtredingen1. Dat hij zich in den trein had
begeven, zonder behoorlijk voorzien te zijn van een plaats
kaartje; 2. wegens het beklimmen van een in beweging
zijnden spoortrein, en 3. zich zonder vergunning begeven
op een spoorbaan. (Amst. Crt.)
Naar 't Handelsblad verneemt, zijn heeren gas
fabriekanten in Nederland bij circulaire van den administra
teur-boekhouder der gemeente-gasfabriek te Utrecht, den
heer van Erp Taalman Kip, in den loop van dit jaar
uitgenoodigd tot het houden van een congres, ter over
weging der meest geschikte middelen om de gasfabrieken,
zoowel in het belang der fabriekanten als .in dat der gas-
verbruikers, ten voordeeligste te exploiteeren.
Men meldt aan de Leidsche Crt. van den Rijnkant:
„De weilanden zijn groen, doch zonder gras, want de
wij om zes uur en dat heet: diner! Wat heb ik je gezegd, hoe
moet ge het zeggen?"
Kippke had dezen aan- en uitval met onverstoorbare kalmte
doorgestaan en zeide met een gezicht, waarvan de ernst een buiten
gewoon komischen indruk maakte: „Het dejeuner is gereed."
Hoofdman Hardt had een gestalte als een boom en een breede
borst die met zijn lengte in overeenstemming was; hij was een
weinig driftig van karakter, maar over het algemeen niet slecht,
ofschoon hij sterken dranken wel wat groote liefde toedroeg.
Het menu van onze dejeuners en diners was sedert eenige dagen
standvastig hetzelfde, namelijk: erwtensoep en een schapenbout.
Kippke bracht een volle schotel erwtensoep met veel moeite
gelukkig tot de tafel waar Wendt had plaatsgenomen. Deze schoof
zijn stoel op dat oogeublik onverwacht een weinig achteruit en
stootte daardoor op zulk een ongelukkige wijze tegen onzen kok,
die reeds in een moeijelijken toestand verkeerde, zoodat ruim een
halve schotel erwtensoep zich over de hand van den sergeant-majoor
uitstortte.
„Voor den duivel," riep Wendt woedend, „het is waarachtig
met dien vent niet langer uit te houden."
Het was inderdaad wonderlijk te zien hoe de uitdrukking van
zijn gelaat verzacht werd, toen de tweede oppasser met het schapen-
vleesch en een grooten schotel dampende aardappelen binnentrad.
„Weer schapenvleesch? Het is afschuwelijk," zeide de hoofdman.
„Wat is er voor morgen, Kippke?"
„Schapenvleesch, mijnheer de hoofdman."
„Wat, weêr schapenvleesch?,,
„Om u te dienen, mijnheer de hoofdman."
„Kunt ge dan in het dorp in het geheel niets opscharrelen;
niet eens een eend of zoo iets?" vroeg Hardt mistroostig.
Kippke kneep zijn linkeroog toe om daarmede aan te duiden,
dat hij de vraag van den hoofdman, wat hem betrof, voor
scherts hield.
Hardt vischte in een zeer slechte luim het spek uit zijn erwten
soep en riep verontwaardigd uit: „Kom me vooreerst niet weêr
met erwtensoep aan boord."
„Om u te dienen, mijnheer de hoofdman."
„Maak dat je weg komt en zorg dat er wijn boven komt,"
hervatte Hardt.
„Nu, waarop wacht ge?" zeide de hoofdman, toen hij zag dat
Kippke nog staan bleef.
„De wijn is allé, mijnheer de hoofdman."
„Wat, allé?" riepen wij eenstemmig, verschrikt opziende. Hardt
zag hem een oogenblik sprakeloos van verbazing aanvervolgens
sprong hij toornig op en zeide: „Dat zegt gij heden eerst, terwijl
wij gisteren gelegenheid naar de stad hadden? .Nu er uit, zeg ik
je, en als er niet binnen een kwartier wijn boven is, dan zij God
je genadig, knaap!"
Kippke kende den hoofdman en al was hij ook in het geheel
niet zeker wijn te kunnen krijgen, zoo maakte hij toch van de
gelegenheid gebruik om met bliksemsnelheid de deur uit te gaan.
Ik herinnerde mij, dat er in onze kamer nog een half volle flesch
winter was tot half Januarij zeer zacht, om na dien tijd
wel niet met strenge, aanhoudende vorst, maar zonder
zonneschijn en scherpen noordoostelijken wind te heerschen.
Het voorjaar is inderdaad bijzonder koud, dikwijls echt
winterachtig. Er wordt gespit, gepoot en gezaaid; nu
blijft er niets anders over dan geduldig af te wachten 'tot
de wasdom aanbreekt. Het groeizame weder kan spoedig
komen en dan is er in zoover niets verloren, maar wat in
Januarij zoo mooi stond en niet genoeg kon geroemd worden
is niets vooruit gegaan, integendeel, er niet op verbeterd."
Te 's Hage is jl. Donderdag aanbesteed het uitbag
geren van het westelijk gedeelte van het open havenfront
te Amsterdam, en het uitbaggeren van sleuven en voor
zandkistingen langs het ontworpen stations-emplacement enz.,
ten behoeve van den spoorweg Nieuwediep-Amsterdam
minste inschrijver de heer W. J. Schram, te Sliedrecht,
voor f 369,000.
Te 's Hage was onlangs eene opstopping van rijtuigen,
welke aan eene lijkstatie eenigen tijd den doortogt belette.
Iets dergelijks komt in drukke steden honderdmaal v'óor,
maar wij weten niet of de politie in die plaatsen, wanneer
haar gevraagd wordt of daartegen niets te doen valt, even
handig kan repliceeren als een agent in het bewuste geval
deed. 's Mans woorden, die men in het Dagblad opgetee-
kend vindt, zijn zoo afdoende en geven zooveel blijken van
voorkomendheid en beleefdheid, dat wij ze aan de vergetel
heid dienen te ontrukken. Zij luiden dus: „Dat is jullie
eigen schuld; dan motte jullie maar bij de commissaris om
assistentie gaan vragen, maar dêr benne jullie te beroerd
voor! 't Zijne me tegenwoordig biddertjes!"
Door de heeren A. baron Sloet van Oldrnitenhorgh
en Willem Ruys Wz. te Rotterdam is een adres aan Z. M.
den Koning gezonden, waarbij zij concessie verzoeken voor
den aanleg eener spoorweglijn op Java, tusschen Solo en
Passaroeang, met verbindingen naar Kediri, Malang en
Soerabaija. Zij vragen daarbij rentegarantie over een som
van 44 millioen, en geven te kennen, dat het kapitaal
thans beschikbaar is. Tevens verklaren zij zich bereid, in
West- en Midden-Java spoorweglijnen aan te leggen,
gezamenlijk 1000. KM. lang, volgens nader te verleenen
voorwaarden. (Hbl.)
stond, en toen "Wendt ze ging halen en medebracht, verhelderde
het onweêrvoorspellende gelaat van hoofdman Hardt oogeublikkelijk,
ja, hij werd zelfs vroolijk, toen hij den verschrikkelijken berg aard
appelen zag, dien de sergeant-majoor op zijn bord geladen had.
„Ik zou wel willen weten, wat die kerels daar beneden te kloppen
hebben," zeide hij, terwijl hij voor zich het leeuwenaandeel uit de
flesch in een zeer groot waterglas schonk.
Inderdaad hoorde men beueden ons een voortdurend geklop en
gehamer.
Wij zouden echter daaromtreut niet lang in onzekerheid blijven.
Het kwartier was nauwelijks voorbij toen Kippke binnentrad, van
onder tot boven met kalk en spinnewebben bedekt, terwijl hij onder
zijn rechterarm een pendule van zwart marmer, onder zijn linker
een kroon voor kaarsen en in zijne beide handen twee flesschen
wijn hield. Onmiddelijk achter hem volgde de oppasser van den
sergeant-majoor met vier flesschen wijn en een lichtkroon onder
iederen arm en achter dezen weder mijn oppasser met een groote
kist vol stearine-kaarsen. Wij stonden verbaasd over hetgeen
wij zagen.
„Wat is dat?" vroeg Hardt.
„Dat hebben wij gevonden, mijnheer de hoofdman," antwoordde
Kippke triomfeerend, „hier is wijn."
„Hoe en waar hebt gij dat gevonden?" vroeg Hardt met niet
weinig gestrengheid.
„Wij zochten naar wapenen, mijnheer de hoofdman," antwoordde
Kippke een weinig aarzelend, „en toen was de kelder dichtge
metseld," voegde hij er sluw bij.
Hij bereikte zijn doel volkomen, de hoofdman brak het verhoor
dadelijk af en wij ijlden naar beneden om de vondst te onderzoeken.
Zij hadden inderdaad een groote opening in een overigens zeer
dunnen muur gebroken en men zag daardoor een deel van den
kelder, die met allerlei huisraad opgevuld was.
„Nu, daar gij het toch eenmaal open gemaakt hebt, moet gij het
maar opruimen ook; pas evenwel goed op dat gij niets breekt,"
zeide Hardt, die met zelfvoldoening een vrij grooten voorraad wijn
ontdekt had.
Het duurde niet lang of onze kamers waren met verschillende
soorten van uurwerken, vasen, kandelaars en met snuisterijen van
allerlei soort versierd. Wendt maakte dadelijk alle uurwerken op
gang en stelde voor de kandelaars met lichten te voorzien, de
luiken te sluiten en het dejeuner, dat door den overvloed van den
gevonden wijn nog een aangenaam vooruitzicht aanbood, bij kaars
licht voort te zetten. Kaarslicht! Dat was een lang ontbeerde
weelde, en het voorstel werd met bijval begroet, iets wat de voor
stellen van Wendt zeer zelden ten deel viel.
De kunstmatig aangebrachte duisternis liet waarlijk niets te
wenschen over en maakte dat het flikkeren van het haardvuur de
gezelligheid verhoogde. Wij slaagden er in dertig lichten aan te
brengen, bij wier schijn de wijn in onze glazen met donker rooden
gloed fonkelde en toen de klok op den schoorsteen juist het heele
uur zou slaan en daarbij met groote vlugheid een wals uit den
Freischütz begon te spelen, was de erwtensoep en het schapenvleesch