Aan boord van do mailboot Koning der Nederlanden, op reis van Batavia naar hier, bevinden zich als passagiersI de heeren: overste Betz, echtg. en kind, Zaal, Achenbach, Reeser, Camphuis, Kluppel en familie, Loth, 6 kinderen en bediende, van Meeteren Brouwer en 2 kinderen, Lens, echtg. en 4 kinderen, Valck Palm en 2 kinderen, van Davelaar, echtg. en 5 kinderen, Dorenaar, Andreas, mevr. Kramer en 2 kinderen, wed. van Barneveld en 5 kinderen, wed. Gaartman en 5 kinderen, mevr. Langenberg en 2 kinderen, 3 onderofficieren en 11 militairen. Ds. Bleijenburg te Enkhuizen is beroepen te Stadskanaal. Drietal te Rotterdamds. Rijnders te Alkmaar, ds. Vermeer te Zwolle en ds. Schouten te Harderwijk. Het Handelsblad meldt, dat de oprigting der Nederl.- Indische Droogdokmaatschappij verzekerd is. De leden van het comité, gesteund door eenige belangstellenden, hebben onderling de plaatsingderoverblijvenaeaandeelen gewaarborgd. Men schrijft ons van Alkmaar, dd. 14 April: Op voorstel derKamer van Koophandel en Fabrieken alhier, en op'verlangen van eenige veehouders, is door B. en W. besloten de gewone Maandagsche vette veemarkt ook te doen houden op Maandag 21 Arpil a. s. (den dag der groote koemarkt) aan de gedempte Nieuwesloot, van af de kanaalkade. - Door het bestuur der Woning-Maatschappij te Amster dam is dezer dagen in perceelen en in massa aanbesteed het bouwen van 5 blokken woningen in de Oostenburger Voorstraat; 1ste perceel, blok A., 80 woningen; 2de perceel, blok B., 80 woningen; 3de perceel, de blokken C., D. en E., 54 woningen. Minste inschrijver de heer J. Rutgers, te Aarlanderveen, voor f 356,666. Het werk is gegund aan gebr. Schoonenburg, te Amsterdam, voor f 366,000. Jl. Donderdag had te 'sHage een groote instructie in zake „den dubbelen moord' plaats. Naar het Vaderland verneemt heeft de Jong zich bij die gelegenheid als een bezetene aangesteld en door zijn razen en tieren 't hooren der ge tuigen, ja 't schrijven van den griffier zeer bemoeijelijkt. In de volgende week zal andermaal een groot getuigen verhoor gehouden worden. In het belang van den goeden voortgang der zaak zullen dan ongetwijfeld maatregelen worden genomen om te zorgen dat de Jong ten minste den gang der instructie niet belemmert. Het D. v. Zh. verhaalt hieromtrent „De getuige Blankers werd tegen de Jong gehoord. Blankers heeft de Jong eenige dagen vóór den moord turf zien brengen ten huize van mevr. van der Kouwen, terwijl de verdachte elke relatie van nering of bedrijf tot de vermoorde ontkent. De Jong volgde zijn gewone taktiekhij ontstak in felle woede en wilde Blankers als het ware aanvliegen, waartoe hij zelfs over de balie sprong. Allerlei kreten en uitroepen werden door de Jong geslaakt, en wel op zulk een harts- togtelijke wijze, dat regters en bewakers hem tot kalmte aanmaanden en Blankers verzochten zich te verwijderen. Getuige beweerde echter, dat de Jong slechts comedie speelde en getuigen en regters wilde imponeeren; getuige verklaarde zich kloekmoedig bereid, des noods, aan de Jong onder vier oogen te vertellen wat hij gezien had, daar hij geen den minsten angst voor den woestaard, die trouwens geduehter schijnt dan hij is, gevoelde. Daar de Jong onstuimig bleef, moest Blankers ten slotte zich toch verwij deren, zonder zijn getuigenis in haar geheel te hebben afgelegd en toegelicht. Ook een jufvrouw, die een bezwa rend feit tegen de Jong inbragt, werd door hem beleedigd en gescholden; zij bleef echter zeer bedaard en herhaalde zelfs haar afgelegde verklaring. Bij voortduring maakte de Jong, door vreeselijke tooneelen, den rustigen gang der verhooren onmogelijk." Het Vaderland ontleent aan den Nieuwen Spectator, jaargang 1864, eenige bijzonderheden omtrent het rijk van Atsjin, waaruit blijkt dat die vroeger zeer magtige staat sterk in verval is, voor een gedeelte ook door het verval van den buitenlandschen handel, tengevolge der trouwe loosheid van de vorsten. Omtrent het karakter van het land en de inwoners, zegt de Spectator: De reede van de hoofdplaats, slechts een geringe bogt vormende, is geheel open, het strand zandig en zacht glooijend. De ankerplaats, hoewel gedeeltelijk beveiligd door de nabijgelegen eilanden Way en Gomez, ligt open voor de zuidwestelijke winden. De reede levert een schoon gezigt op den wal. Het voorland, dat zich vrij ver uitstrekt, is op vele plaatsen rijk aan kokos-palmendaarachter verheft zich trapsgewijze het groene gebergte. Van de rijke en uitge strekte stad, die volgens Valentijn vroeger nabij het strand lag, bespeurt men niets. De rivier, die langs Atsjin stroomt, valt in het midden der reede in zee. Het invaren van de rivier wordt zeer bemoeijelijkt door een aan de monding liggende baar of bank. Bij slecht weder is het invaren zelfs gevaarlijk. Slechts aan den oever van de rivier nabij het strand staat een enkele woning, waarvoor aan een hoogen bamboe-staak meestal de Turksche vlag wappert. Men weet dat de Sultan de vergunning om de Turksche vlag te voeren, te danken heeft aan de. hulp, in den oorlog van 18541855 door Atsjin aan Turkije verleend. Het Atsjinesche rijk wordt geenszins alleen door Atsji- nezen bewoond. Onder de vreemden, die er grooten invloed hebben weten te krijgen, behooren de Bengalezen, inboor lingen van Voor-Indië. Van dezen landaard zijn er velen als kooplieden en neringdrijvenden te Atsjin gevestigd, en ook het ambtenaars-personeel telt vele Bengalezen. Het minst in tel zijn er de Afrikanen, die in groote menigte als slaven worden gebruikt. De Atsjinees zelf kenmerkt zich door scherpe, regel matige gelaatstrekken. In afwijking van de meeste bewoners van den Archipel is zijn'profiel regtlijnig; hij heeft het aangezigt smal, den neus regt en scherp, de oogen diep liggend, levendig en digt bij elkaar, hetgeen aan zijn gelaat een groote uitdrukking van scherpzinnigheid en sluwheid geeft. Hij is donkerbruin van kleur, weinig gezet, maar forsch gespierd en slank van gestalte. Mahomedaan en trots daarop, hoewel hij het slechts in naam en niet in de daad is, heeft hij het hoofdhaar kort geschoren en bedekt met een rood geruiten of bonten doek, veel minder sierlijk zaamgebonden dan de Javaan dit pleegt te doen. Hij draagt een wijde, veelkleurige, gestreepte broek, die tot aan de kuiten reikt en waarvan de stof, te Atsjin zelf vervaardigd, een artikel van handel uitmaakt langs de geheele noord- i westkust. De gegoeden dragen dergelijke broeken van zijde, insgelijks te Atsjin geweven en dikwerf zeer kostbaar; daarover do sarong, ook van eigen f.brikaat. Beiden worden om den middel bevestigd met een buikband of gordel, waarin men een kort handwapen steekt, dat onder ver schillende vormen in Indië de kris genoemd wordt. De Maleische taal, doch van vrij verbasterd en moeijelijk dialect, is de gebruikelijke. Aan de kuststreken maakt de vischvangst en visch- handel den voornaamsten tak van bestaan uit. Atsjinesche handelspraauwen liggen rank van boven, scherp aan den bo=eg en van achteren hoog opgeboeid, in den regel hier en daar aan den oever gemeerd. In de nabijheid van de kust is de oever zeer moerassig, verder op wordt de grond vaster en nemen de bebouwde velden en het aantal inwoners toe. Men treft er suiker- riettuinen aan, doch vooral kokospalmen. Van de oude hoofdstad is bitter weinig meer over. De gemagtigden van het Nederlandsch gouvernement vonden in 1857 slechts een lange straat van nevens elkander staande houten woningen, waar tweemaal 's weeks koopwaren worden uitgestald en het volk van de omstreken komt handelen. Een aanzienlijke handel ,-ordt gedreven in de Atsjinesche zijden slendangs (shawl) en andere zijden stoffen; die kleedingstukken worden op alle strandplaatsen van Sumatra's westkust en ook te Padang veel gedragenook in goud en zilver, in ijzer, staal en koperwerk, in lijnwaden en snuisterijen, maar vooral in opium is een niet onbelangrijke omzet. Europeanen komen er zeer weinig. Voorts voert de Spectator eenige bewijzen aan van de geringe achting, waarin de Sultan bij zijn volk staat. Er heerschte zelfs regeringloosheid. De tegenwoordige Sultan is een aankomende knaap. Het bouwen van de Amersfoortsche beijersch-bier- brouwerij, met mouterij en kelders, is jl. Zaturdag in het openbaar aanbesteed. De laagste inschrijver is de heer J. Kooy te Amsterdam, voor 134,850. Te Deventer bragt onlangs de verpachting van 212 koeweiden f 60 a f 70 op voor eene koe, tegen f 50 a f 60 ten vorigen jare. De nalatenschap van Pieter Teyler van der Hulst, overleden te Staphorst, wordt geschat op 56 millioen gulden. Sedert een eeuw zijn de erfgenamen werkzaam geweest om hun aanspraken op de erfenis te doen gelden, doch telkens zonder gewenscht gevolg. Actief in de zaak blijvende, zijn ze nu zoo ver, dat er maar een naam aan ontbreekt. De respectieve pretendenten lossen zich op in 5 stammen. Bij gelijke gevallen zijn er voorheelden dat men na een vol harding van soms een paar eeuwen eindelijk het doel bereikt. In de Javabode wordt de reis met de Hollandsche mail door een reiziger zeer aanbevolen. Wij hebben trouwens herhaaldelijk van reizigers met de booten der Maatschappij Nederland brieven medegedeeld, waarin met lof over de inrigting werd gesproken. Maar er zijn toch klagten! Ja, die zijn er; hoor maar: Mevrouw A. beklaagt zich, dat de kapitein niet genoeg zaam egards heeft voor haar kinderen, dat hij tegen mevr. B. heeft gesproken, en niet tegen haar; mijnheer C. vindt het onbeschoft, „ja zeker onbeschoft," als de kapitein zijn, zegge zijn klagten (die soms te bespottelijk zijn om van te spreken) niet wil aanhooren, en hem naar den administrateur verwijst; mijnheer D. vindt het ongehoord (en dit is historisch), dat de administrateur niet dadelijk met een doek komt aangevlogen, op zijn geroep: „zeg, neem jij de tafel eens af;" mevrouw E. komt zich bij den administrateur beklagen, dat haar kinderen aan tafel twee rozijnen minder hebben gekregen dan het meisje van mevrouw F. en mej. G. gaat met een zeer ernstig gezigt dien heer mededeelen, dat zij van nacht tweemaal wakker is gemaakt door het vreeselijk geschreeuw van den uitkijk, die „alles wel" roept, maakt zich zeer boos wanneer hij antwoordt, dat het hem wezenlijk spijt, maar dat daaraan nu eenmaal weinig te veranderen is, en eindigt met de verklaring„ja, maar dat gaat toch zoo maar niet;" zij zal zich bij de directie beklagen. Mijnheer H. reclameert, omdat hij zoo lang moet wachten om naar de badkamer te kunnen gaan; vroeger opstaan wil hij niet, later baden ook niet; hij wil en zal baden wanneer het hem, mijnheer H., convenieert; dan moeten er maar evenveel badkamers zijn als passagiers! De een vindt de soep te dun, de ander te dik; de een wil om 1 uur, de ander om 12 uur eten, een derde om 9 uur; de een wil de kerri-tafel, 't is een schande dat men die niet krijgt; de ander zou 't beneden alle critiek achten, zoo men ze gaf; de een wil slapen in de salon, de ander komt met opgestreken zeil zich beklagen, dat deze of gene zoo onfatsoenlijk is, om daar te gaan rooken „en dat nog wel in het bijzijn van dames"; en zoo gaat het door tot in het oneindige. Van den administrateur zouden velen willen maken een buffetjongen of een taliTapi-jongen, en van den kapitein een klagtenboek, een kijk-in-de-pot of keukenpiet, een bonne, een stewardess, een stoelen- en stovenzetter en wat al niet meer. Een fatsoenlijk man, die weet wat reizen is, en reizen met mailbooten, zal tevreden zijn. Er zijn zeker aanmerkingen te maken, zoo als op alles hier op aarde; er wordt echter verbeterd, 't onmogelijke moet niet worden geëischt; die prijs stelt op ondersteuning van natio nale ondernemingen, zal de reis met de Nederlandsche mail gaarne en goed doen. Dat briefkaarten niet voor alle correspondentiën dienstig zijn, bewijst de volgende part, die den heer A. te B. is gespeeld. Zijn dienstbode een verren gang op de bemorste straten willende besparen, zendt hij zijn horologiemaker een briefkaart, luidende: „Laat morgen vóór 12 uren de pendule (uit den salon) halen; ze moet nagezien worden, s. v. p. spoedig terug." Den volgenden morgen vóór 12 uren bood zich een fat soenlijk gekleed jongman aan de woning des heeren A. aan en vroeg aan de meid om „de pendule uit de salon," waar over mijnheer geschreven had aan zijn patroon. Daar de meid order had de pendule af te geven, werd het kostbaar stuk aan den bediende ter hand gesteld, die beloofde 't zeer spoedig terug te brengen. Veertien dagen verliepen er echter zonder vervulling der belofte; de eige- naar ging naar zijn horologiemaker, en deze had nooit briefkaart, veel minder pendule ontvangen. Wie hier de schuldige is, zal moeijelijk zijn uit te maken. Blijkbaar is de briefkaart in verkeerde handen gekomen. De meid beweert, dat zij de kaart in de naburige brievenbus heeft gestoken. Is dit waar? Zoo ja, heeft de brieven- besteller toevallig die kaart verloren op zijn weg van de bus naar het kantoor, en is ze zóó in verkeerde handen gekomen, of wel heeft hij ze misbruikt? Een derde mogelijk geval is dat op het postkantoor een beambte de kaart niet aan den besteller der wijk heeft uitgereikt en dus hoofd- schuldige is. Eindelijk kan 't zijn dat die besteller der wijk (van den horologiemaker) op de eene of andere wijze de schuldige is. Hoe het zijde heer A. heeft gevoelig ge- leerd, dat men niet alle zaken zoo maar per briefkaart 1 veilig kan behandelen. (Telegraaf.) Een zwaarlijvig heer gelastte zijn knecht twee plaatsen in de diligence voor hem te bestellen, ten eindegedurende de reis gemakkelijker te kunnen zitten. De knecht kwam terug en bragt hem twee billetteneen voor de coupé en 1 een voor boven. Een neger, die te Alexandrië in Virginie wegens moord i werd gehangen, rigtte voor zijn sterven tot de omstanders een krachtige speech tegen het gebruik van sterken drank. Mevrouw Stenhouse laat ziek o. a. over het mormonisme in een door haar geschreven werk, getiteld „Het leven in Utah," uit als volgt: „Ik ben er trots op te verklaren, dat de Mormoonsche vrouwen niet vrijwillig de veelwijverij aangenomen hebben, Zij werden misleid doordat zij heetten te gehoorzamen aan eene goddelijke openbaring, die het voor hare zaligheid in den hemel noodzakelijk maakte, dat zij haren mannen toe stonden nog andere vrouwen te nemen, zelfs al mogt die daad van gehoorzaamheid haar door de ziel gaan, en tij werden misleid door die zelfverloochening, welke vrouwen altijd in zaken van godsdienst hebben aan den dag gelegd. De meer aanlokkende leer van een geestelijk koningrijk, de leer dat alle vrouwen echtgenooten moesten hebben om zalig te kunnen worden en dat een echt huwelijk niet alleen voor het tijdelijke maar voor de eeuwigheid gesloten werd, wordt door allen aangenomen. De eerste teekenen van neiging tot veelwijverij, die door de eerste vrouw worden waargenomen, openbaren zich gewoonlijk door stille zuchten van den echtgenoot; hij wordt zeer ernstig, hij is bijzonder afgetrokken, hij legt meer dan gewonen ijver voor het geloof aan den dag, hij gaat geregeld ter kerk, hij begint zich zijn aanstaand koningrijk aan te trekken; de toekomstige gebeurtenissen werpen hare schaduwen vooruit, Wanneer hij zich in goede omstandigheden bevindt, eenig geschenk mede thuis brengt en zijn „lief klein vrouwtje" vertelt, hoeveel hij van haar houdt, dat „zij zijn geheele hart bezit" en dat „hij zich zoo gelukkig gevoelt in hare liefde," wanneer een vrouw in Utah dergelijke taal hoort, kan zij verzekerd zijn dat eene andere bekentenis haar wachtende is. De liefhebbende echtgenoot wordt zeer peinzend en in zich zei ven gekeerd. Zijn broeder Jonej heeft 3 vrouwenbroeder Smith 2 en broeder Robinseu, die niet half zoo lang tot de kerk behoort als hij, heeft zelfs 4 vrouwen, terwijl hij, arme man, er slechts ééne enkele heeft. Dan begint hij heel zoetsappig: „Het kan zoo nooit goed gaan, mijne liefste, wij komen onze gods dienst niet na. Ik ben somtijds bezwaard, dat de toorn des Heeren op ons zal komen." Hij maakt zijne vrouw wijs, dat het zoowel haar pligt als de zijne is, dat hij een tweede huwelijk sluit. Hij vraagt zijne vrouw wie van al de jonge meisjes, die zij kent, eene goede vrouw zou zijn, tevens eene aangename gezellin voor haar, iemand die haar eerbiedigen zou. Hij noemt er een half dozijn op, op eene van wie hij zijne zinnen gezet heeft en die uitverkoren wordt. De vrouw, natuurlijk, weet hoe laat het is en dat tegenstreven nutteloos is. Weldra heeft de echtgenoot vergadering op vergadering en zaken op zaken enmen ziet hem wandelen of rijden met een jong meisje. Voor de vrouw is het geen nieuwtje; zij voelt, dat zij bedrogen en hare illusie verdwenen is. Wanneer een man 20 vrouwen heeft dan maakt hij de laatste nog wijs, dat zij zijne eerste en eenig ware liefde is. Er is eene klasse van vrouwen in Utah, die van professie de veelwijverij zijn toegedaan, niettegenstaande zij in Christus gelooven en die een soort van drilsergeantschap op de andere vrouwen uitoefenen. Deze leiden de Mormonen-veelwijverij-vereeniging, maken de mémoires voor het congres op, enz. Zij vormen wat men noemt de vrouwelijke hulpvereeniging. Wanneer eene vrouw tegenwerpingen tegen een huwelijk maakt, dan zeggen zij: „Is het voor u niet beter een van de officieren van een prachtig oorlogschip te zijn, dan kapitein van een klein visschersvaartuig?" Waarmede zij bedoelen, dat het beter is eene van de vrouwen van een groot man, dan de eenige vrouw van een gewoon man te zijn. Een vrouw met een gebroken hart wendde zich tot Eliza R. Snow, eene der vrouwen van Brigham Youngen deelde aan deze hare ellende mede. „Ik kan het niet dragen," klaagde de ongelukkige vrouw. „Maar gij moet het dragen," antwoordde haar troosteres. „Het zal mijn dood zijn, dat weet ik!" riep zij wanhopend uit. „Dan zult gij eene martelaressen-kroon dragen, mijne zuster," antwoordde deze gevoellooze dame. In Utah is het niets ongewoons, dat eene vrouw hare zuster of zusters ook als vrouwen in huis ziet komen, en er zijn zelfs moeders, die gedwongen waren hare eigen dochters als vrouwen aan haren man af te staan. Brigham Young deelde eens aan Hepworth Dixon mede, dat hij er geen bezwaar in zag, dat broeders en zusters huwden." (Arnh. Crt.) In de Kaapsche bladen wordt geconstateerd, dat de Ashantijnen de Fantijnen hebben geslagen en bij de afzending van het berigt slechts 24 uren van Cape Coast Gastle verwijderd waren. Aan de Kaapkust lagen vier Engelsche kruisers voor anker.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 2