1873. N°. 68. Vrijdag 6 Jimij. 31 Jaargang. Gelegenheids-wapenen. Uitgever Bureau: A. A. BAKKER Cz. EIELDERSCHE E\ MEIIWEDIEPER (01 RAM. ,,W ij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal 1.30. franco per post - 1.65. MOLENPLEIN, 1*°. 163. Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS: Naar Oost-lndiëvia Triest. 10 Junij 's avonds 6 u. 25 m. ,t Marseille 19 Junij, 's avonds 6 u. 25 m. u u Brindisi 12 Junij 's avonds 6u. 25 m. Curaeao en Suriname, 16 Junij 's morg. 6 u. 25 m, Kaap de Goede Hoop. via Southampton: 13 Junij, 's morg. 6 u. 25 m. Bij de vorige aftreding van het halve ledental der Tweede Kamer, nu twee jaren geleden, was pas het verschrikkelijke oproer der Parijsche Commune bedwongen. De gruwelen in de Fransche hoofdstad, in naam der vrijheid bedreven, werden door de conservatieve organen tot wapenen gebezigd om de liberale candidaten te bestrijden, 't Was immers duidelijk gebleken, waartoe de holle theoriën der liberalen, die troon en altaar omverwerpen en de gansche maatschappij op losse schroeven zetten willen, moesten leiden. En mocht het nuchter verstand der kiezers daartegen inbrengen, dat de Nederlandsche liberalen toch zulke ontzinde monsters niet waren, maar integendeel bezadigde lieden, die de orde lief hadden en eerbied voor de wetten predikten, dan was het antwoord gereed„gij oordeelt dus naar de tamme libe ralen, die gij in uwe omgeving zietmaar weet, dat zij op een hellend vlak staan, en dat hunne zoogenaamde vrij gevige, maar inderdaad allerverderfelijkste, beginselen hen noodwendig moeten voeren tot bevordering van en tot medeplichtigheid aan de daden der woestelingen, die Parijs verbrand en uitgemoord hebben. Brandstichting en doodslag zijn de noodzakelijke gevolgen van het liberalisme, of liever (want het ware liberalisme is bij ons, conservatieven, te vinden) van het radicalisme, radicaal en petroleur zijn woorden van eenerlei beteekenis." De behendig beraamde poging mocht niet batenhet Bij den Oude op den Sulzberg. Vervolg De kleine gelagkamer van de herberg te Brannenburg en de daaraan grenzende tuin waren dien avond vol gasten uit de om liggende landstreek. Oud en jong zat naar landelijk gebruik gescheiden van elkander aan afzonderlijke tafels, en terwijl de eersten bij het volle bierglas praatten over het zaad, den stand der bosschen of den toestand van het vee op dezen of geenen berg, vermaakten de anderen zich vroolijk met het kegelspel. De jonge roodwangige meisjes, die tusschen de jongens in zaten, zorgden er ook voor, dat het gesprek niet bleef steken, want men had zeer veel te vertellen van alles wat er op de bergen gebeurd was, en wanneer men over andere dingen sprak stelde men minder belang in de beschrijving van een vluggen knaap of mooie herderin, dan in de nauwkeurige beschrijving van een gevlekt paard met tier eveneens gekleurde pooten of van een roode kui met een witte vlek op haar voorhoofd. De meisjes waren juist op het punt naar huis terug te keeren, want de tijd om te melken naderde weder, toen er onder de gasten een algemeene beweging ontstond, die vergezeld ging van «n dof en ontevreden gemompel. De oorzaak daarvan was de daar juist binnentredende jager Max, die door zijn verschijnen alle vroolijkheid stoorde en niet met een zeer vriendelijk gezicht ontvangen werd. «Laten wij een beetje uit elkander schikken, opdat hij niet bij ons komt zitten." Dergelijke wenken werden vrij algemeen en 'rij hoorbaar aan de tafeltjes der ouden gegeven. De jonge knapen «taken ook de hoofden bij elkander en een van hen zeide tamelijk luid op hoonenden toon „Hij zal er nog zoo lang meê pralen, dat hij een wilddief geraakt heeft, totdat een hem eens goed beet hijgt, zoodat hij het bluffenvergeet." Reseï, die juist met haar huisgewaad aan en met verscheidene glazen in haar hand uit het huis kwam, had den jager nauwelijks bemerkt, of zij wierp hem een strengen blik vol haat toe. «Dien daar moogt ge geen bier brengen," riep zij een van de knapen toe, die hielp bedienen, terwijl zij minachtend op den jager wees. Daarbij beefde haar stem van inwendigen toorn. De jager was, naar het scheen, slechts gekomen om den hout- 'ester of anders een van zijne kameraden bij een glas bier te 'iaden en toen hij, ha den tuin met een onderzoekenden blik overzien te hebben, geen enkel vriendelijk gezicht ontdekte, ging 'ij ter zijde zitten en verliet kort daarna de herberg. Den heuvel sfdalende, slenterde hij, in gedachten verzonken, naar een klein gehucht, dat door de golvende koornvelden en den groenen boom- geard er voor, bijna geheel verborgen was. Een paar goed ver- t°'gde met goudsbloemen en anjelieren bezette bloembedden waren ingeven door een sterke omheining van stokken, waarnaast zich weder een met groen begroeide rij boonenstaken verhief. Achter het hooge groene latwerk stond het jonge blonde meisje, «lat wij dezen morgen zoo bedroefd aan de oevers van den Inn achterlieten. Met een wit schort voor en de lokken zoo helder uls goud om haar voorhoofd gewonden hebbende, plukte zij met 'rage hand de rijpe boonen van de stokken. De vriendelijke blauwe oogen waren nog rood van het weenen, maar naar de uitdrukking van berusting in haar stil en aanlokkend gelaat te oordeelen, scheen haar bewogen gemoed toch eenigzins tot rust Nederlandsche volk kent de vrijheid niet sedert gisteren, maar is er sinds lange jaren mede vertrouwd; het weet wat het aan de vrijheid te danken heeft en wat het er ook voor de toekomst van verwacht; het weet te onderscheiden tusschen ware vrijheid en schijnvrijheid, tusschen het gebruik en het misbruik er van, tusschen verstandig genot en uit spatting. De meerderheid der kiezers liet de conservatieven praten en koos weder liberalen tot hare vertegenwoordigers, zonder dat nog eenige stad het lot van Parijs te vreezen heeft gehad.... behalve in de opgeschroefde verbeelding van dezelfde boetgezanten, toen de Internationale in den Haag zou vergaderen. Wat in 1871 de Commune was, moet thans de mislukte aanval op Atsjin zijn; de Commune werd gebezigd om te waarschuwen tegen de gevolgen van het liberalisme; Atsjin strekt om het liberale wanbestuur in het licht te stellen, beide tot hetzelfde doel: het ten einde raad zijnde volk te bewegen, de conservatieven als zijne redders te beschouwen en hen zijne vertegenwoordiging in de Kamer, de leiding van zijn lot toe te vertrouwen. „Waarom dien dwazen oorlog ook begonnen, heet het die ons aanvankelijk met oneer heeft beladen, die schatten en menschenlevens heeft gekost, en nog meer zal kosten eer zij ten einde gebracht is. Was ons Indisch gebied niet reeds uitgestrekt genoeg, zoodat het bij verdere uitbreiding onmogelijk zal worden ons er in te handhaven? Wat hadden wij ons met dat schier onbekende land te bemoeien, waarom den Sultan vertoornd, die wij door vriendschap hadden moeten zoeken te winnen?" Zoo hebben de conservatieven in en buiten de Kamer gevraagd, ja, zij hebben zelfs voor den Sultan en tegen onze regeering zoo krachtig partij getrokken, dat de twijfel geoorloofd was, of zij zich de Vertegenwoordigers van Atsjin in plaats van die van Nederland waanden. Zij veroordeelden den minister van Koloniën, den gouverneur- generaal en den Raad van Indië, de verklaring en de leiding van den oorlog, reeds toen hier te lande nog niet anders dan korte telegrafische berichten ontvangen waren gekomen te zijn. Plotseling hield zij op met plukken zij zag den jager, terwijl hij langzaam de helling afkwam. Met een snel kloppend hart en starend oog volgde zij iedere beweging van den knappen jongen man van uit haar verborgen schuilplaats. Weinige minuten te voren meende zij nog zijn beeld geheel en al uit haar hart verdrongen te hebben en nauwelijks zag zij hem nu weder, of smart en liefde ontwaakten op nieuw, en alle kwellingen der ijverzucht en jaloerschheid knaagden aan haar diep bedroefd hart. Zij was er zeker van overtuigd, dat hij uit de herberg kwam, en toen zij nu zag, dat hij, in plaats van als gewoonlijk met vluggen tred naar haar toe te ijlen, nu daar onder den grooten beuk op de steenen bank ging zitten, haastig een in den vorm van een brief samengevouwen papier te voorschijn haalde en dit begeerig begon te lezen, zeide zij handenwringend „Nu is het zeker dat ik bedrogen ben, hij heeft al een brief van haar." Zij lette er nu in het minst niet op, dat de in haar voorschoot geplukte boonen verspreid op den grond nedervielen, maar verschool zich in het diehtste loof om daar ongezien en ongestoord uit te schreien. Het was slechts een stuk van een brief, dat de jager in zijne handen liad en het scheen, dat hij deze eenzame plaats had op gezocht om zich ongestoord te kannen verdiepen in den inhoud van het verscheurde blad papier. Verscheidene malen aehtereen las hij de weinige regels, die ongeschonden gebleven waren, en bekeek vervolgens ieder woord en iedere letter met de grootste aandacht. Het bovenste en het onderste gedeelte van het eerst beschreven blad ontbraken geheel en al, terwijl het adres, dat op de sclioone achterzijde van den brief gestaan had er insgelijks afgescheurd was. Men kon er nog slechts de aanmerking op lezen „per oecasionem" (met gelegenheid) benevens de sporen van de sluiting door middel van een ouwel, waarin men den afdruk van bet zegel nog even zien kon. „Hoe langer en hoe meer ik naar dit schrift zie," zeide de jager als onder den indruk van een sterke gemoedsaandoening, „des te bekender komt liet mij voor. Er is geen twijfel meer, het is de hand van mijn vader, maar niet meer die vaste en zekere hand, die hem vrobger onderscheidde. Wat zou den ouden man overkomen zijn, dat zijn hand zoo doet beven? Of is de schrijver van dezen brief mij vreemd, is het een bedrog, een spel van het toeval, is het een vermaning van het lot om weder naar mijn geboorteplaats terug te keeren?" En hij begon weder te lezen. hebben haar naar het kerkhof gedragen naar hare moeder, haar, mijn eenige steun. Het was voor mij een nieuwe en ver schrikkelijke slag en toch was ik nog niet genoeg beproefd, want zwak, zooals zij van hare kindsehheid af was, wierp dit zware verlies ook „Als dit stuk hier maar niet ontbrak, dan zou het volgende me nog eenig licht kunnen geven in de duisternis," zeide de jager klagend, terwijl hij nog altijd op het blad staarde. „Zoo moet ik, oude man," las hij op de ommezijde verder, „misschien mijn laatste kind nog naar het kerkhof brengen, of leeft er werkelijk, zooals ik onlangs hoorde, daarboven in de hergen nog een zoon van mij? Als dat zoo is, o keer dan terug mijn lieve zoonlaat al het verledene vergeten zijn, laten wij...." Hier j kon hij weder niet verder lezen. „Hoe kan ik nog twijfelen," zeide de jonge man levendig en I en meer uitvoerige nog ontbraken. Toch wist iedereen, dat de bewoners van Atsjin onverbeterlijke zeeroovers waren dat het in Oost-lndië machtige Nederland zulks jaren lang tot zijne schande en tot schade van handel en scheepvaart had moeten dulden, totdat eindelijk een tractaat met Engeland het vrijliet om zijne policie uit te oefenen zooals het zou noodig oordeelenen dat sedert alle minlijko pogingen om den Sultan te overreden, het vroeger met Atsjin gesloten verdrag tot wering der zeerooverij behoorlijk na te komen, waren afgestuit op verklaarden onwil, die zich kennen deed door misleiding en het zoeken van buiteniandsche hulp, eene daad voor het behoud van ons gezag op Sumatra zoo ernstig, dat eene oorlogsverklaring van onze zijde het eenig mogelijke antwoord moest zijn. Van dat alles wisten of begrepen de conservatieven niets, en zij bleven, geholpen door den heer Haffmans steeds „meer licht" vragen, dat de minister van Koloniën bij de interpellatie-Nierstrasz niet kon, bij de discusie over de nota omtrent onze betrek kingen tot Atsjiu en bij de behandeling van het aangevraagde oorlogscrediet niet wilde, laat ons liever zeggen niet mocht verschaffen. Hij beloofde volledige mededeelingen na het eindigen van den oorlog en beriep zich voor het tegen woordige op art. 89 der grondwet, 't welk de ministers verplicht om aan de Kamers de inlichtingen te geven, „waarvan het verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang en de zekerheid van liet Rijk, de koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen-" Vaderlandsliefde moest dus in ieder geval ook aan de oppositie het zwijgen opleggen, en haar en hare organen weerhouden om telkens terug te komen op den onberaden oorlog, den onbesuisden minister van koloniën, zijn onbe kwame ambtgenooten en de ontzinde liberalen, die met elkander dezen krijg op hun geweten hebben, de koloniën verspelen en het moederland ten verderve voeren. Buiteniandsche bladen, die buiten onze partijtwisten staan en de zaken dus met onpartijdiger oog beschouwen, hebben een fijner gevoel in het beoordeelen onzer regeering, in pbaewhrbbgffktlmhbmim&im—iummiw iibbwbihij ttfflwiuwi.mvwmf muuwcb—m—mm—bb—m opgewekt. „Het is mijn vader, die dat geschreven heeft! Dan is het gerucht van mijn verblijf alhier toch tot hem doorgedrongen Hij wil, dat ik terug kom, ik begrijp den samenhang, ik versta allesMijn broeder Coenraad, die mij zijne liefde ontstolen en mij van mijne plaats in het vaderlijk huis verdrongen heeft, leeft niet meer; misschien is ook de arme Marie niet meer in leven. Ik moet zekerheid hebben. Ik moet de man uitvinden van wien de knapzak is, waarin ik dezen brief gevonden heb. Hij moet mij zeggen, vanwaar hij den brief heeft, die voor langen tijd geschreven en langen tijd gedragen moet zijrf, voordat hij zoo aan stukken zijn kan. En wanneer het, zooals ik vermoed, de houtvlotter Frans is, die zoo dikwijls naar Passau vaart.... Maar nu," zeide hij, alsof hem plotseling een nieuwe gedachte inviel, „nu naar mijne Lena, ik mag ze waarlijk niet langer laten wachten." De jager stak snel den brief in zijn zak en ijlde, over de heining heenspringende, door den boomgaard naar het huis toe, waaruit Leua, zijn meisje, hem van daag niet vroolijk te gemoet vloog. Daar hij haar niet in de kamer vond, maar slechts het donkere gezicht van de moeder zag, die anders altijd zeer vriendelijk tegen hem was, maar nu zijn groet nauwelijks beantwoordde, ging hij pijnlijk aangedaan naar den tuin en bleef, toen hij de dochter daar weenendc zag zitten, getroffen voor haar staan. „Wat is er, Leua! is u een ongeluk overkomen?" vraagde hij onrustig, en daar het meisje zonder op te zien hoe langer hoe heviger begon te snikken, trad bij verschrikt nader en sloeg den arm om haar heen. Zij rukte zich echter onstuimig los en zeide met ongewone heftigheid: „Met ons is het uit; wij hebben gedaan met elkander. Ik zou mijn leven voor u gegeven, alles voor u opgeofferd hebben, maar nu zijn mijne oogen mij geopend en nu is het voorbij, voor altijd voorbij," riep zij in de grootste opgewondenheid en ijlde hem voorbij naar het huis. De jager stond daar als door den bliksem getroffen; hij wilde haar volgen, toen hare moeder, die uit de kamer hierheen was gekomen, hem met een gelaat, rood van toorn, in den weg trad. „Geef u geen moeite, mijnheer Max," zeide zij op heftigen toon, het beteekent toch niets meer. En als gij niet uit mijn huis van daan blijft, zal ik mijn dochter wel op een andere wijze rust weten te verschaffenWij hebben niets meer met elkander te maken; God behoede u." Met een ondubbelzinnige beweging van hare hand wees de vertoornde vrouw naar de poort van den tuin. De jonge man was verstomd van verbazing. In de eerste verwarring voordat hij tot bezinning kwam, had hij den tuin reeds verlateu. Allerlei gedachten woelden in zijn hoofd door élkauder zijn hart klopte als met hamerslagen en met de grootste snelheid stormde hij voort langs den straatweg naar Nutzdorf. Spoedig kreeg de smart over den toorn de overhand en hij dacht slechts aan den plotselingen slag, die zijn levensgeluk vernietigd had. Ook» zij, het eenige wezen dat hem met zijn ongelukkig leven verzoend? had, maakte zich van hem los en verscheurde den laatsten band, die hem aan een ander hart geketend had. Rustig over het onver wachte ongeluk na te denken en de oorzaak van de ongehoorde door niets gerechtvaardigde behandeling te zoeken, die hem in het huis, waar hij gisteren nog als een geliefd lid der familie ont vangen was, was hem onmogelijk daartoe was zijn hartstochtelijk karakter niet in staat. „Dat ontbrak er nog aan," mompelde hij tusschen de tanden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 1