1873. N°. 72.
Zondag 15 Junij.
31 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BERIGTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET AT3JIN.
Binnenland.
MËLOERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
aZ2aKES2BE5a3aESHS22a:«£Eia2gKS3iS5aza?S^D
Verschijnt Dingsijag-, Donderdag- eu Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
tt franco per post - 1.65.
Bureau: M O L E NP L E Itf, M°. 163.
Prijs der Advertentiën Ven 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN" DER BRIEVENMAILS:
Naar Oo.it—Indië: via Triest 24 Junij 's avonds 6 u. 25 m.
„na Marseillc 19 Junij, 's avonds 6 u. 25 m.
H Brindisi 26 Junij 's avonds 6u. 25 m.
Curagao en Suriname, 16 Junij 's morg. 6 u. 25 m.
Kaap de Goede Hoop, via Soutiiampton23 Junij,
's morg. 6 u. 25 m.
Bij gelegenheid der ter aarde bestelling van het stoffelijk
overschot van generaal Kohier, hield de gouverneur-gene
raal de volgende rede, welke diepen indruk maakte:
„„Wij zullen onzen pligt doen!" Dit waren de kern
achtige woorden, waarmede de dappere Kohier voor eenige
weken van mij afscheid nam. Hij bevestigde die met een
hartelijker! handdruk, hij bezegelde ze met den heldendood.
Hij hee/t zijn pligt gedaan.
Wij brengen hem hier onze hulde en met hem aan
al degenen die daar, ver van ons verwijderd, met hem
gevallen zijn.
Een helaaskostbare bladzijde is toegevoegd aan de schoone
geschiedenis van het Ned. Indische leger.
Maar wij zijn mannen en kennen geen kleinmoedigheid.
Ook wij zullen onzen pligt doen en het Ned. Indische
leger zal, evenals Kühler gedaan heeft, tot het uiterste den
roem van onze wapenen weten te handhaven.
De Vader in de Hemelen zij de weezen en de trooste-
looze familie, die achtergelaten wordt, genadig!"
Na Z. Exc. sprak de lnit.-generaal, comm. van het Ned.
Indische leger, de volgende woorden
„Dappere onvergetelijke Kohier! namens het Ned. Ind.
leger breng ik u met dezen immortellenkrans hulde.
„Braaf kameraadgij zijt ons voorgegaan. Adieu
Een berigt uit Atsjin, dd. 14 April, luidt:
„De oorlog neemt hier een hoogst ernstig karakter aan,
vooral voor de Nederlanders. Uit het heden geleverde
"gevecht blijkt dit ten duidelijkste. Heden morgen werd
een aanval op den kraton gedaan door de troepenmagt, die
in 't bosch gekampeerd was geweest. Zij rukte met het
aanbreken van den dag op. Onder weg moest men door
twee kleine dorpen trekken. De inlanders heschen de witte
vlag; zij zeiden vreedzame menschen te zijn die geen oorlog
wilden. De troepen marcheerden door; maar naauwelijks
bad de achterhoede de dorpen verlaten, of de inlanders
schoten op de Hollanders, die daarop terugkeerden en de
dorpen verbrandden. Het bosch was vol rook. Daarna
trokken de Hollanders tegen den kraton op. Nog zijn
geen bijzonderheden bekend omtrent de wijze, waarop de
aanval plaats vond; maar de strijd was zeer hevig. De
Hollanders slaagden er in eenige werken te vermeesteren,
maar moesten het duur betalen, door het sneuvelen van
hun generaal, die een schot in de borst kreeg. Dit zware
verlies heeft 't geheele legerkorps ter nedergeslagen, want
de troepen hadden veel vertrouwen in zijn maatregelen en
plannen. Het commando gaat over op den oudsten kolonel,
maar 't is niet bekend, wat nu verder zal gedaan worden.
Men zegt dat de troepen in en rond den kraton liggen,
waarin zij bij den aanval vasten voet kregendat 10,000
Atsjinezen daar tegenover hen staan en dat het totaal der
gewapende inlanders, in de forten en in het bosch, tot
40,000 klimt. De Hollanders beginnen zoo ernstig over
deze expeditie te denken, dat sommigen bijna aan succes
Wanhopen. Het verlies was heden morgen betrekkelijk
gering, voor zoover het bekend is: 10 dooden, het getal
gekwetsten niet opgegeven; maar de grootste slag is
verlies van den beminden generaal.
Door een soldaat werd aan een vriend het volgende over
zijne ontmoetingen ter expeditie geschreven
Atsjin, 17 April 1873.
Waarde Vriend!
„Daar ik van daag in de gelegenheid gesteld ben om u
e® klein briefje ter hand te stellen, zoo moet ik u melden,
dat er verscheidenen hun dood hebben gevonden. De namen
er van zal ik later laten volgen.
Op Samarang zijn wij gegaan in praauwen tot de stoom
boot Willem III, en dat was daar erg vol, maar op Batavia
zijn wij overgeplaatst op de Cores de Vries en daar hadden
wij het zeer goed, onze eerste comp. en de comp. sappeurs.
Alzoo zijn wij 22 dagen aanboord geweest.
Gij moet u niet voorstellen dat wij hier met inlandsch
wolk te doen hebben, maar het meest bestaat uit Europeesch,
tal minste hun commando, hunne werken, hun doen en
laten. Toen wij op de reede van Atsjin kwamen hoorden
*ij het bombardement van de oorlogschepenhet geleek
het bombardement van Frankrijk en Pruissen wel. Toen
ie oorlogschepen de versterkingen voor aan den wal hadden
bres geschoten, wat verscheidene kogels heeft gekost, zijn
wij allen aan wal gegaan, ook al weer met groote moeite.
Wij moesten tot onder de armen in het water. In praauwen
gingen wij van boord en toen wij wat digt onder den wal
kwamen kregen wij eenige honderden kogels op ons gerigt;
gelukkig is er niemand van ons geraaktde kogels gingen
tot den rand van de bootjes. Nu, wij kwamen aan wal.
Daar begon het, geen vechten, maar moorden. Die kerels
hier zijn gewapend met 4 wapens, dat isgeweer, lans,
kris en een langen sabel, dien gij wel zult zien, want M
brengt er eene mede. Schieten doen zij eerst, daarna komen
zij tegen het schot in van ons en werpen dan hun geweer
wegdansende komen zij op ons af. Het zijn flinke kerels
zij bieden goed weerstand, zij hebben zoo een taai leven
als katteneen paar schoten en steken doen hen niets, nog
leven zij. Toen wij aan wal kwamen, moest dadelijk de
vijfde en zesde compagnie van ons op hen af en de eerste
die sneuvelde was uw goede vriend en landsman Heireijgers.
Hij werd op militaire wijze begraven, waarna onze chef
eene aanspraak hield, waarin voorkwam, hier ligt ons
eerste slagtoffer, treurt over hem, zijne ziel zal gewroken
worden (zijne ziel ruste in vrede, het zij zoo); den eersten
dag verloor de vijand p. m. 200 dooden. Daarna zijn wij
opgerukt; zoo wat een half uur ver ontmoetten wij eene
benting waarin hun Tempel stond, de zoogènaamde Missigit;
al weer moest ons bataillon vooruit om deze in te nemen,
wat ons ook gelukt is met verlies van verscheidene onzer
kameradentoen wij er in waren en een paar uren er in
vertoefd hadden moesten wij er weer uit, niet door den
vijand, maar op last van den generaal. Op het open veld
hebben wij bivouak moeten houden en de vijand zat in
de benting in boomen en boschjes en beeft er ook weer
velen van ons uitgepiktwij lagen in carré en zijn op de
vier hoeken aangevallen, waarbij ook weer dooden en
gekwetsten vielen. Den dag daarop is dezelfde benting
weer moeten genomen worden en weer door het 3de bat.
Officieren en kameraden vonden daar weer hun ongeluk;
2 dagen hielden wij daar rust en 's morgens tegen 41, uur
rukten wij op om den kraton in. te nemen, maar dat gelukte
ons niet. Veel gewonden en dooden zijn er gevallen, toen
moesten wij terugtrekken en zijn weer teruggetrokken tot
onze eerste plaats, dat is aan het zeestrand. Wij weten niet
wat met ons gebeuren zal, of wij terugkomen of op ver
sterking wachtenwat er gebeurt, zal ik u later schrijven."
Een particuliere correspondentie van de Javabode, ge-
dagteekend: „Aan het strand van Atsjin, 18 April," bevat
o. a. het volgende:
„Wij moeten terug.
Het is een hard iets voor den soldaat die zijn pligt en
meer dan zijn pligt, die bijna het onmogelijke gedaan heeft,
om tot zulk een maatregel over te gaanmaar hier was
liet urgentie of het geheele 3de bataillon was verloren.
Van 26 officieren waren nog 7 present. Als op het parade
plein werd die terugtogt bewerkstelligd in gesloten orde,
onder het hevigste vuur. Met ontbloot hoofd ontvingen
wij de terugkeerende troepen; zij hebben gedaan wat mogelijk
was en waarachtig ongeschonden is de- eer van onze vlag;
maar ik lieb tranen gezien in liet oog van menigen dappere,
dat het niet anders lieeft kunnen zijn, dat wij onze vlag
niet hebben kunnen planten op den kraton. De storm-
kolonne heeft een verlies van 10 dooden en 90 geblesseerden.
Tegenover dit zwaar verlies, tegenover de onmogelijkheid
om meer troepen van het strand aan te voeren, zonder
onze operatie-basis te verliezen, en tegenover een stout-
moedigen vijand, die zooveel duizenden als wij honderden
telt, werd door den opperbevelhebber, na in een krijgsraad
de meening der commandanten gehoord te hebben, tot den
terugtogt besloten en werd deze op den 17 April, 's morgens
ten 7 ure, bewerkstelligd. Het 9de bataillon, dat de achter
hoede had, was weldra met den vijand in 't gevecht, zonder
dat deze echter met kracht opdrong; hij volgde ons echter
tot in de nabijheid van het strand. Zoo zijn wij dan weder
hier, na 8 warme dagen, en wij zullen ook hier wel spoedig
de handen vol krijgen. Intusschen moet de regering be
slissen wat gedaan moet worden. Men wist te weinig van
het land om met zekerheid de magt te kunnen bepalen,
die voor het bereiken van ons doel voldoende moest wezen,
maar dat is zeker, dat wij niet sterk genoeg zijn, veel te
weinig artillerie hebben en van te gering kaliber; want wij
staan tegenover eene bevolking van eenige honderd duizend
zielen, die aan den oorlog gewend is en volop ammunitie
en vuurwapens heeft."
Omtrent het gerucht, dat de Atsjinezen door Europesche
officieren, waaronder vele Nederlanders, aangevoerd worden,
verneemt het Bataviaasch Handelsblad van goed ingelichte
zijde, dat is: van iemand, die nog eerst kort geleden
te Atsjin heeft vertoefd, dat slechts één Nederlander
zich te midden der Atsjinesche troepen bevindt. Geboortig
uit de stad Leiden, bleef bedoelde persoon eenige jaren
i geleden van een koopvaardijschip, aan boord waarvan hij
zeilmaker was, door toevallige omstandigheden te Penang
achter. Later met een Bengaalsche schoone in den echt
getreden, stak hij naar Atsjin over, waar hij heden nog
verblijf houdt en aan het hoofd van eene troepenmagt
staat. In geen enkel opzigt zou men echter in hem den
Hollander herkennenvan nature eenigzins donker gekleurd,
is hij geheel als inlander gekleed, ja, men zegt zelfs dat
hij volgens Mohamedaansch gebruik de besnijdenis heeft
ondergaan.
Volgens een brief van Atsjin, te Batavia ontvangen, weten
de Atsjinezen thans ook onze oorlogsbodems tot op een
afstand van 1600 ellen van den wal te raken. De Sumatra
kreeg een raakschot onder de waterlijn, dat echter snoedis
gedigt werd.
Van verschillende zijden, zegt het D. v. N. I., wordt
het gerucht verspreid, dat de Koning van Siam voor de
volgende expeditie naar Atsjin zijne hulp aan de Nederl.-
Indische regering heeft aangeboden. Hij wil eenige zijner
troepen aan de expeditie doen deelnemen, omdat hij, naar
men zegt, met den Atsjineschen vorst nog eene rekening
te vereffenen heeft.
Aan de partikuliere berigten, gerigt aan het Alg. Dagbl.
van Ned.-Indië, wordt het volgende ontleend:
„Van het inlandsch gedeelte onzer bemanning (de corres
pondent bevond zich 'aan boord van een der oorlogschepen)
waren slechts twee man vroeger in het vuur geweest. Al
de anderen gedroegen zich voorbeeldig slecht, kropen achter
de stukken en, op het dek, in alle hoeken en gaten. Van
den roerganger was niets te zien dan de eene arm waarmede,
hij het rad omklemd hield. Voor het overige had hij zich
volkomen geëffaceerd. De commandant, die van zijne hooge
plaats tusschen de raderkasten een dier knapen zich zoo
mogelijk nog benaauwder zag aanstellen dan de overigen,
wierp hem een aker over het hoofd. Die kerel rilde van
angst, wanende een eerste schot ontvangen te hebben en
zich op een tweede te moeten voorbereiden. Bij de stukken
was het niet anders. Hier een oorveeg, daar een ribbestoot,
daar een tik met Petrus-Driestreng, alle middelen moesten
te baat genomen worden, om het inlandsch ^volk tot pligts-
betrachting te nopen."
Een krijgsgevangen Atsjinees heeft, uit afkeer voor zijne
overwinnaars, op het schip waar hij zich bevond, geweigerd
eenig voedsel te nuttigen, tengevolge waarvan hij gestorven is.
„Zoolang wij overtuigd blijven," schrijft de Indiër o. a.
in een artikel omtrent den oorlog met Atsjin, „dat de
oorlog met dat rijk het gevolg is van ons eigen drijven,
geprikkeld door vreemden invloed en op grond van over
dreven vrees voor eene vreemde interventie op Sumatra,
keuren wij den strijd in beginsel af. De oorlog moet thans
voortgezet worden. Maar een spoorweg op Sumatra ware
nuttiger en heilzamer voor ons prestige geweest dan de
verovering van Atsjin en zou niet zooveel kosten.
De Indische nieuwsbladen behelzen van ooggetuigen ver
halen van de krijgsverrigtingen in Atsjin, die in de beschrijving
van vele bijzonderheden tamelijk uiteenloopen. Zoo wordt
omtrent het gerucht, dat er Europeërs onder de troepen
van den Sultan zouden zijn, door den een verhaald, dat
zich daaronder slechts één Nederlander bevindt, geboortig
uit Leiden, door een ander, dat hij in de gelederen der
Atsjinezen herhaaldelijk overluid Hollandsch en Fransch
heeft hooren spreken.
Ook omtrent het sneuvelen van den generaal Köhler zijn
de verslaggevers het niet eens. De een zegt, dat hij bij
den aanval op den kraton een kogel in de borst kreeg,
een ander, dat hij, toen de troepen bij het oprukken naar
den kraton op een riviertje stuitten, zich te ver vooruit
waagde om het terrein te verkennen en bij die gelegenheid
is doodgeschoten. Het wel eens geopperde vermoeden,
alsof de opperbevelhebber het noodig zou hebben geacht
om, ten einde zijne troepen aan te moedigen, zich aan hunne
spits te stellen, wordt door geen der berigtgevers bevestigd.
Van regeringswege zijn omtrent die gebeurtenis geene bij
zonderheden bekend gemaakt.
HELDER en NIEUWEDIEP, 15 Junij.
Politiek nieuws van eenig aanbelang is er niet als alleen
uit Spanje, waar de heer Pi y Margall, de republiek en de
openbare orde zal trachten te redden. In een land als
Spanje behoort er waarlijk moed toe om zulk een taak te
durven aanpakken. De heer Figueras, die te vergeefs
zijne krachten aan 't heil van 't vaderland gewijd heeft,
en er alles van weet te vertellen, heeft na zijn aftreden in
grooten haast naar elders 'He wijk genomen. Er is door de