gelegenheid van den gedenkdag der overwinning van
Waterloo, de invalieden te Leiden allen onthaald zijn op
nieuwe aardappelen, hetgeen voor hen een groote verras
sing was. (L. D.)
Jl. Zondag namiddag is per spoor van 3 u. 39 m.
te Leiden door twee agenten van politie uit Amsterdam
overgebragt Johannes Delp, verdacht van medepligtigheid
aan den diefstal van horologiën bij den heer van der Togt
aldaar. Genoemde J. Delp is reeds in 1842 zijn loop
baan begonnen en is het laatst sedert een maand ontslagen
uit de gevangenis te Leeuwarden, waar hij twaalf jaren
had doorgebragt.
Ter gelegenheid van den verjaardag van H. M. de
Koningin is jl. Dingsdag op het Huis ten Bosch te's Hage
eene receptie gehouden en des namiddags heeft in het
koninklijk paleis in het Noordeinde aldaar een familie-diner
plaats gehad.
De illuminatie van het Bosch is, door zeer fraai weder
begunstigd, uitstekend goed geslaagd. H. M. de Koningin
is in een open rijtuig het Bosch doorgereden, om de illu
minatie in oogenschouw te nemen. Niettegenstaande de
zeer groote drukte is, voor zoover bekend is, nergens een
ongeluk gebeurd.
De meeting der Internationale, jl. Zondag in de
Lombardstraat te 's Hage gehouden, heeft totaal fiasco
gemaakt. Niet meer dan 40 leden waren tegenwoordig en
daaronder naauwelijks 10 sigarenmakers, terwijl ook burger
Gerhard bijna geheel alleen het woord moest voeren.
Hoe diepe wortels soms de dankbaarheid schiet en
waartoe deze leiden kunnen, blijkt uit het volgende: Een
onderofficier uit het Pruissische leger werd tijdens den
Fransch-Duitschen oorlog door een kogel in het hoofd
getroffen en als zoovelen, van wege het Roode Kruis
verzorgd en opgepast. Een Haagsche schoone, onder de
vanen dier vereeniging dienende, en hem als verzorgster
toegevoegd, heeft zich zoo liefderijk van haar taak ge
kweten, dat de krijgsman, van zijn wond hersteld, dezer
dagen naar 's Hage is overgekomen, om zijn vroegere
oppasseresse hart en hand aan te bieden. Deze stap schijnt
goede resultaten te hebben opgeleverd, althans verneemt
men dat, zoodra hij zijn ontslag uit de dienst zal hebben
verkregen, het huwelijk zal gesloten worden. (D.)
De N. Rott. Crt. meldt dat haren stadgenoot, den
heer J. H. Sikemeier, eene vereerende en voordeelige aan
bieding is gedaandie, namelijk, van eene opengevallen
plaats van professor voor de hoogste piano-klasse aan het
conservatorium te Genève. De heer Sikemeier heeft nog
geen besluit genomen.
Naar de N. Rott. Crt. verneemt, is thans te Middel
burg het officiëel berigt ontvangen, dat de plegtige opening
van het kanaal door Walcheren op 8 Sept. e. k. door
Z. M. den Koning bijgewoond zal worden.
Te Schoonhoven arriveerde vóór 14 dagen een vreem
deling, die zich uitgaf voor een schatrijk heer, met name
S., en in den omtrek vee wenschte te koopen voor zijn
boerderijen. Ook een dame, die voor zijn echtgenoot moest
Onder de voorbereidingen voor bet aanstaande huwelijk verliep
voor de jonge lieden de eene week na de andere en het werd voor
een zeer gewichtige gebeurtenis gehouden, als er een brief van
den voormaligen jager kwam. Dan kwamen de meisjes des avonds
allijd bij elkander, dan werd regel voor regel gelezen en nog eens
gelezenover het antwoord beraadslaagde men met Frans en Resei
bracht het op het papier. Hart en hand van Lenc sidderden,
zooals zij zeide, zoo sterk, dat het haar onmogelijk was zelf de
pen te kunnen besturen. De tijdingen van haar Karl, dien zij
nog altijd het liefst Max noemde, luidden steeds gunstig. Zijn
vader, die hem reeds nu de geheele uitgebreide zaak had over
gegeven, had hem met liefdevolle hartelijkheid ontvangen en zocht
het onrecht, dat hij hem aangedaan had, op alle mogelijke wijzen
weder goed te maken; zijn zuster was na een zware ziekte weder
hersteld en zijn verlangen naar het lieve bergmeisje groeide met
iederen dag aan. De rozen bloeiden weder op de bleeke teere
wangen van Lene en toen nu de laatste brief kwam, die de toe
stemming van zijn vader tot hunne verbindteuis meldde en de
dag van den terugkeer des geliefden bepaalde, klopte haar hart
hevig en een liefelijk lachje verhelderde de zachte en zwaarmoedige
trekken, toen zij dit kostbaar schrijven in haar keurslijf stak en
van dien dag af telde zij de uren tot zijn aankomst.
In de herberg heerschte intusschen de grootste drukte; de voor
bereidingen tot de bruiloft werden met ijver gemaakt en Frans
regelde en bestuurde reeds gedurende den geheelen oogsttijd alles
in d^ schuren. De door Karl Steiner bepaalde termijn voor zijn
aankomst was nog niet verstreken, toen op zekeren dag, terwijl
de middagzon hare gloeiende stralen naar beneden zond, de post
wagen langs den straatweg kwam aanrollen.
"„Blaas, koetsier, blaas!" riep de passagier het portier uit,
toen de wagen reeds voor de herberg stond en zich nog niemand
liet zien.
„Ja, mijnheer, de menschen hier zien en hooren in het geheel
niets meer, door al die voorbereidingen voor de bruiloft.
„Wat duivel! daar is de jager al," klonk het den reiziger nu
op vroolijken toon tegemoet, terwijl het portier door een knapen-
hand werd opengerukt.
„Wel Klaas! zijt gij het," riep Karl Steiner, want deze was hel
werkelijk, vroolijk uit en wilde den hem verheugd aanstarenden
knaap zijn pakkage overreiken. Maar Klaas was verdwenen.
In gelagkamer, stal en schuur verkondigde Klaas jubelend dat
de jager Max er weer was en toen Resei dit hoorende in den
gang kwam en den aangekomene vroolijk begroette, was Klaas
reeds de heg van den tuin overgesprongen en ging in vollen draf
naar de woning van Lene.
Het duurde niet lang of Karl zag weder in de bedeesde blauwe
oogen van het beminnelijke jonge meisje, dat hem reeds morgen
naar zijn vaderland zou volgen, waarmede hjj zelf nu weder geheel
en al verzoend was, nadat zijn vader had verklaard, dat het meisje,
dat. hij zich zelf tot levensgezellin had uitverkoren, hem een lieve
dochter zou zijn en dat hij hoe eerder hij ze bracht, des te liever
hun bond zou zegenen. Hartelijk drukte hij de handen der vrienden
die hij zich hier verworven had en een feestmaaltijd, zooals de
herberg te Brannenburg nooit gezien had, vereenigde des avonds
een vroolijk gezelschap, waarbij met inbegrip van den houtvester
en den schoolmeester niemand ontbrak, die in eenige betrekking
tot het vertrekkende bruidspaar stond.
Vertrouwelijk fluisterend zaten de beide oude vrouwen, de waardin
en de moeder van Lene, naast elkander en bespraken onderling
doorgaan, werd in het logement de Druif, van mej. de
wed. den Hoed, geherbergd.
De zoon van deze weduwe leidde den „Croesus" per
rijtuig overal rond, de aankoopen werden op tijd gedaan
en ten laatste zou de vreemdeling naar Emmerik vertrekken
om vee te koopen. Alvorens heen te gaan, leende hij van
mej. de H. daar hij zeide niets dan effecten bij zich te
hebben de som van f 400. De zoon zou te Driebergen
op hem wachten, doch de zoogenaamde millionair moet nog
terugkomen.
„Mevrouw" was er evenwel nogdeze werd om betaling
aangesproken en gaf een wissel van f 12,000 op een
bankierskantoor te Amsterdam in betaling, doch deze
werd niet gehonoreerd, daar de trekker volstrekt niet
bekend was. Natuurlijk kwam de politie bij de zaak te
pas. Drie heeren van de Rotterdarasche regtbank arri
veerden en de dame werd in verhoor genomen. Zij heette
niet mevr. S., maar mej. E., en verzekerde, zelve door den
zich noemenden S. te zijn bedrogen. (D.)
Het coöperatief congres voor Nederland, te Utrecht
vergaderd, heeft, volgens een verslag der Zutph. Crt., zich
vereenigd met drie motiën van mr. Pekelharing, luidende:
„De vergadering acht de oprigting en handhaving van
winkelvercenigingen in Nederland weuschelijk." „Zij is van
oordeel dat onder de onmisbare grondslagen, waarop de
vereenigingen gevestigd moeten zijn, behoort de aanneming
van den gewonen winkelprijs, alsmede eene verdeeling van
de winst, in evenredigheid van hetgeen door de leden is
ingekocht, en niet in evenredigheid van het kapitaal" en
„zij noodigt de aanwezigen uit, elk in zijn kring, mede te
werken tot opwekking van sympathie en van ondersteuning
ten behoeve van winkelvereenigingen."
Ingevolge de aanneming van eene motie van mr. Kerdijk
is, volgens het U. D., eene commissie benoemd die door
woord en schrift de beweging tot oprigting van winkel
vereenigingen tracht te bevorderen en te leiden. De com
missie bestaat uit de heeren Kerdijk, de Witt Hamer, ter
Haar, Goeman Borgesius en Wagner.
Verder achtte de vergadering het wenschelijk dat in den
zomer van 1874 een tweede coöperatief congres in Neder
land zal worden gehouden. Zij noodigt de benoemde commissie
uit dat congres voor te bereiden en zich met de voorloopige
regeling te belasten.
Van 20 tot 30 dezer heeft te Utrecht wederom een
feest op groote schaal plaats, het Xlde Nederlandsch Nati
onaal Zangersfeest, te geven door de liedertafel Aurora.
Daar de feestwijzer verschenen en verkrijgbaar gesteld is,
melden wij alleen, dat 26 liedertafels en 10 solo-kwartetten
aan den wedstrijd zullen deelnemen.
Jl. Dingsdag, ter gelegenheid van den verjaardag van
H. M. de Koningin, heeft te Utrecht een nationaal gym-
nastiekfeest plaats gehad, dat zeer goed is geslaagd. Aan
de vooroefeningen namen 120 personen deel. Bij den
prijskamp, waaraan ongeveer 90 turners deelnamen, is de
lste prijs voor vereenigingen, lauwerkrans met diploma,
zilver vergulde medaille en bocaal, van Z- K. H. Prins
nog zeer gewichtige zaken, want Lene's moeder, die sedert jaren
weduwe was, wilde haar eenig kind naar Passau volgen en de
oude waardin had haar huis gekocht om daar later stil te gaan
leven. Niet minder druk had het jonge volk het. Blozend nam
Lene de gelukwenschen harer vriendinnen aan en Karl zag zich
omringd door jongelingen, die den jager Max vroeger nooit de
hand hadden aangeboden. Immer levendiger werd het gesprek en
menig aardig liedje uit den mond van Frans verhoogde de vroolijkheid
niet weinig.
Daar verschenen tegen den avond nog twee gasten in de open
staande deur, een paar prachtige gestalten, die er, in weerwil van
de grijze haren van den een, frisch en vroolijk uitzagen.
„Weest allen gegroet," had Andreas nog nauwelijks gezegd, toen
allen uitriepen: „Andreas! Klaas!"
Vader en zoon droegen hun buis zamengerold op den schouder,
want slechts zoo kon men de witte hemdsmouwen zien, waarmede
zij prijkten. Resei, die hare goede vrienden snel te gemoet gegaan
was, had ze beide zoo deftig opgesierd, en terwijl zij den oude
naar haar moeder bracht, bleef Klaas met van vreugde stralend
gezicht voor het gezelschap staan en liet zieh van alle kanten be
wonderen. Nu eens betastte hij zijn nieuwen gemsleereu broek, dan
weder zag hij naar de nette groene bretels, die niet weinig uitkwamen
op het witte hemd, en terwijl hij het hoofd trotseh in den nek
wierp, stak hij zijne duimen onder de breede dwarsche banden,
want daarop stond in groote letters met zijde gestikt: Nikolaas
Flinsberger 1824.
„Daar gebeuren bij u boven op den Sulzberg mooie dingen,"
zeide de oude waardin aan het bovenste einde der feesttafel gezeten
tot Andreas, maar daarbij lachte zij zoo goedig, dat het niet
den minsten schijn had, alsof zij hem een verwijt wilde doen. „Ik
meende dat daar boven alleen vossen en hazen kwamen?"
„Dat is in den winter zoo, moedertje," zeide de wilddief
lachend, terwijl hij de witte punten van zijn baard in de hoogte
draaide, „maar in den zomer ook wel knappe jongens en meisjes."
Resei wees hem en Klaas hunne plaatsen onder de gasten aan
en de tegenwoordigheid van den vroolijken oude, wien zij allen
gaarne mogten lijden, verhoogde nog de algemeeue vreugde.
De maan verbreidde reeds haar helder en zacht licht over het
wonderschoone landschap, toen de laatste gasten de herberg ver
lieten en naar hunne huizen terugkeerden. Slechts drie van het
gezelschap, Frans, Andreas en diens zoon, sloegen, met allerlei
gereedschap beladen, in den helderen nacht den weg in naar den
Inn. De dochter der bergen zou op de echte wijze der berg
bewoners haar reis naar het nieuwe vaderland over water doen
en de mannen trokken nu een reeds vroeger daartoe gereed gemaakt
vlot dichter aan den oever. Vervolgens ging men bedaard aan het
hameren en timmeren en de morgen was nog nauwelijks aange
broken, toen zij reeds een prachtige hut op het vlot gebouwd
hadden. Klaas had den geheelen nacht door ijverig kransen ge
vlochten, die het vlot, den ingang naar de hut eu zelfs de riemen
versierden. Blauw met witte vlaggetjes, heimelijk door Resei bezorgd,
waaiden reeds in den frisschen morgenwind heen en weer en ernstig
liep Andreas den oever op en neder en beschouwde met een scherp
oog het gemeenschappelijk werk. Hoofdschuddende wendde hij zich
vervolgens tot Frans, die juist nog twee frissche groene dennen
op den rand van het vlot geplaatst bad.
„Een ding ontbreekter toch nog aan, Frans," zeide hij, „en
dat is een paar eikenbosschen met een schijf in het midden. Dat
hoort zoo voor een jager."
Hendrik, behaald door de vereeniging „Lycurgus," te
Amsterdam, met 80 punten.
De fabrikant J. S. Spanjaard, te Borne, heeft aan
het personeel zijner fabriek, wel 400 personen tellende, bij
de bruiloft zijner dochter een groot feest gegeven. Bij'die
gelegenheid is een muzikant onder 't spelen van: „lang
zal hij leven" op zijne plaats doodgebleven.
De ingezetenen van Doesburgh, die, als zij per
spoorweg willen reizen, zich eerst naar het station Dieren
moeten begeven, ergeren zich er aan, dat hun, als zij 0p
de terugreis aan dat station aankomen, door den conducteur
wordt toegeroepen„Dieren uitstappen
Te Heteren zal een vlugtheuvel gemaakt worden.
Althans de minister heeft de toezegging gegeven, daarvoor
een post op de begrooting te brengen.
De hooibouw valt, wat hoeveelheid betreft, in de
omstreken van Deventer niet tegen, de hoedanigheid is
uitmuntend.
Te Leeuwarden is dezer dagen in 76jarigen ouderdom
overleden de heer R. H. S. G. Juckema van Burmania
baron Rengers, oud-betaalmeester in het arrondissement Leeu
warden, enz.
Te Terwispel had jl. Zondag een treffend ongeluk
plaats. Twee kinderen van den veenwerker B., een jongentje
van drie en een meisje van vijf jaren, vonden in het land
eene zekere plant, die zij in hunne onwetendheid voor
koolraap aanzagen en nuttigden. Tegen den avond werden
de beide kinderen ongesteld en leden de verschrikkelijkste
pijnen. Nog voor dat er geneeskundige hulp ingeroepen
kon worden, bezweek na een kortstondig maar vreeselijk
lijden het meisje, terwijl de toestand van het jongentje
hoogst zorgwekkend is. Bij onderzoek is gebleken, dat
hetgeen de kinderen voor koolraap hadden aangezien niets
anders was dan de vergiftigde waterscheerling (cicuta virosa).
Wel eene aansporing tot voorzigtigheid
De Standaard geeft in een derde artikel „Atsjin'' het
slot van den brief door haar uit Indië ontvangen. Daarin
wordt o. a. gezegd, dat onze annexatietogt naar Atsjin een
waagstuk is zonder voldoenden grond, zonder onbetwistbaar
regt, zonder beleid, in onbesuisdheid ondernomen. Het
heeft millioenen schats verslonden, de kern van ons Indisch
leger gehavend, honderden menschenlevens verwoest en
oneere gebragt, niet over ons dapper leger, maar over de
Nederlandsche staatkunde.
Men is nu vol vertrouwen dat de tweede expeditie beter
zal slagen. Maar men vertrouwde ook, dat de eerste
zou gelukken. Mag ons bestaan in Indië, onze heerschappij,
op het spel worden gezet voor de twijfelachtige voordeelen
eener tweede expeditie? Al werd de overwinning behaald
en Atsjin ingelijfd, wij zouden met de winst verlegen zijn
en het behoud van het verkregene zou ons nog te
meer zorg baren, en de middelen uitputten. Maar al
behoefde geen van al deze bezwaren te wegen, een tweede
annexatie-togt moet ontraden, reeds hierom, dewijl de eerste
geene regtvaardige zaak is. De eer onzer wapenen kan
misschien gewroken worden, maar de verantwoordelijkheid,
die Nederland op zich laadt, door het onregtmatig oorlog-
„Dat is goed, Andreas, maar maak voort, anders krijgen wij den
heelen troep nog op onzen hals." En het zagen en hameren klonk
op nieuw door de stilte van den morgen.
Het dal werd juist door de opgaande zon beschenen, toen een
lange feestelijke trein zich van den berg af in beweging stelde. De
oude schoolmeester had alle musikale krachten van het dorp bijeen
geroepen en door het geluid van violen en trompetten begeleid,
kwamen Karl en Lene, door bet halve dorp vergezeld, aan den
van oever den Inn.
Zij schenen zeer aangedaan te zijn, toen zij het rijk versierde
vaartuig zagen, bij welks riemen vier stevige zonen van het gebergte
met hunne hoeden zwaaiden en het bruidspaar een „hoera!" toe
riepen. Zeer hartelijk was het afscheid van al die goede menschen
eu er was nauwelijks een oog dat droog bleef. De waardin en de
moeder van Lene w.eenden, de beide jonge bruiden omhelsden
elkander herhaaldelijk en toen de donkere Resei, die het zeer speet
dat Lene niet zoo lang bleef om op haar bruiloft te dansen, hare
vriendin vroeg of zij niet vreesde zoo ver van de bergen het heimwee
te zullen krijgen, zag het blonde meisje naar haar Karl met een
blik die duidelijk zeide: „Waar hij is, is mijn vaderland, mijn
leven, mijn hemel."
De vroegere jager schudde den houtvester, Frans en Andreas de
hand zonder een woord te spreken en toen hij zijn vochtig oog
nogmaals over al die krachtige gestalten en trouwhartige gezichten
liet heengaan, vestigde hij het op den kleinen Klaas, die geen oog
van het prachtige vlot afwendde en plotseling, alsof hij behoefte
had behalve zijne liefde noch een levende gedachtenis uit de berg
streek mede te nemen, zeide hij tot den knaap
„Klaas, als je meê wilt gaan, je zult het goed bij ons hebben,
ik zal voor je zorgen."
De knaap zweeg aangedaan, het aanbod kwam zoo onverwacht,
het klonk zoo uitlokkend op het prachtige vlot de wereld in te
gaanDe oude Andreas echter zag met angst naar den knaap,
daar hij zoo lang met zijn antwoord draalde. Maar deze, die met
gloeiende wangen voor zich gezien had, had nauwelijks zijn hoofd
opgeheven of hij wees met uitgestrekten arm naar de bergen, wier
reusachtige koppen en kegels trotseh in de morgenzon schitterden;
hij wees naar den wilden Kaiser daarboven, wiens ruwe kanten
als zilver flonkerden en zeide met fonkelend oog: „Zeg het zelf.
mijnheer! kan iemand die daar tehuis is weggaan?"
„Nu ken ik u, mijn zoon," riep de oude verheugd uit, en hij
drukte den echten kleinen bovenlander aan zijn kloppende borst.
Een paar minuten later gaf hij zijn zoon een wenk en zij ver-
dwenen ongemerkt tusschen de boomen aan den oever.
Het uur der afvaart had geslagen. Het jonge paar en de oude
moeder, die toch zeer moeielijk van haar geboortegrond scheiden
kon, waren in het vaartuig gegaan, en toen het vlot met stokken
van den oever afgestooten werd, kwam er geen einde aan het hoera
roepen en het wuiven met de hoeden, en de vroolijke toonen der
muziek, die door het maatslaan van den schoolmeester bestuurd
werden, vielen ruischend in.
Reeds dreef het vlot midden op den trotschen stroom, toen er
plotseling een schot knalde en honderdvoudig weerkaatst als een
donderslag door de bergen rolde. Allen zagen verwonderd achter
zich naar de opene plek in het bosch, waaruit een lichte rookwoli
opsteeg. Karl Steiner echter trad op den rand van het vlot en
wuifde ten hoogste aangedaan nog eens met zijn hoed, terwijl Frans
hein toeriep: „Dat was de laatste groet van Andreas van dn
Sulzberg/"