1873. N°. 76. Woensdag 25 Junij. 31 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Binnenland. EUERSCHE U NIEUWEDIEPER COURANT, ,,Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Prijs der Advertentiën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS Naar Oost-lndië: via Triest 8 Julij 's avonds 6 u. 25 m. n u Marseille 3 Juli), 's avonds 6 u. 25 m. t Brindisi 26 Junij 's avonds 6u. 25 m. Curacao en Suriname1 Julij 's morg. 6 u. 25 m. Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 3 Julij, 's morg. 6 u. 25 m. De BURGEMEESTER der gemeente ANNA PAU- LOWNA brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de Landmeter van het Kadaster op Woensdag den 25 Junij e. h. een aanvang zal maken met het opnemen der Kadas trale veranderingen in deze gemeente, voor de dienst van 1874. Anna Paulowna, den 21 Junij 1873. De Burgemeester voornoemd, C. E. PERK. HELDER en NIEUWEDIEP, 24 Junij. De mailboot Prins Hendrik stoomde jl. Vrijdag ten 10 ure voormiddags voorbij Gibraltar. Alles wel. De mailboot Willem Kroonprins der Nederlanden van hier naar Batavia is den 3 dezer bet Suez-kanaal gepasseerd en niet den 7den, zooals vroeger is gemeld. Zr. Ms. schroefstoomschip Bommelerwaard den 22sten te Port-Saïd aangekomen, zou heden de reis voortzetten. Aan boord was alles wel. Brieven uit liet Noorderkwartier. XIV. Levende in een tijd, dat er meer dan vroeger gereisd moet worden, genieten wij niet slechts liet voorrecht ons sneller en gemakkelijker te lunnen bewegen, maar wij hebben bovendien nóg een ander genot, lat zegenrijker voor onze ontwikkeling is. Iri vroeger tijd als wij zaten te wachten om met de bestaande gelegenheid te vertrekken, waren we genoodzaakt ons allerellendigst te moeten vervelen, want op ide plaats van het wachten was niets, waarmede wij ons bezig konden houden. Nu echter kunnen wij bijna nergens komen (de marktlierbergen in Alkmaar zonder i.k uit), of wij vinden er eenige lectuur; soms zijn het wel dag- en weekbladen van dagen en weken oud, maar toch in den regel vindt men op de plaatsen waar men ver toeft iets te lezen en door dat te kunnen doen, kunnen wij den ver velenden tijd van wachten (want behalve de vrees om te laat te zullen komen, gaan onze dorpsklokken in den regel veel voor) zonder ons te vervelen doorbrengen, ja, ongedacht leest men soms wel eens een artikeltje dat gedachten in ons opwekt, ons tot na denken aanspoort, op bestaande gebreken in onze samenleving wijst en onwillekeurig naar middelen doet uitzien om het bestaande ge brekkige te verbeteren. Zoo vind ik het een goed en aangenaam gebruik dat in koffiehuizen, spoorwegstations, enz. dag- of weekbladen voor het reizend publiek ter lezing worden nedergelegd. Niet lang geleden komt ook mij zoo geheel toevallig (zooals wij gewoon zijn ons uit te drukken) het bijvoegsel van de Groninger Courant van 13 April 11. in handen. Ik heb ook zoogenaamden ledigen tijd, lees dat bijvoegsel en tref daarin een stukje aan, dat tot titel draagtVan 't Hoogland en ondcrteekend is door een zich noemenden: „Civis Hooglandicus." Die burger van liet Groningsche Hoogland spreekt in dat stukje over een zaak, die de brandende kwestie van den dag genoemd mag worden, namelijkOver werk gevers en arbeiders. Denk nu niet, dat die Hooglandsche burger zich een staathuishoudkundige waant te zijn, die over werkstakingen, arbeiders-vereenigiugen, sigarenmakers-bond, enz. spreekt, en middelen aan de hand geeft om die maatschappelijke vraagstukken op te lossenop dat staathuishoudkundig gebied waagt hij zich niethij geeft heel eenvoudig een schets van de verhouding die in het Groningsch Hoogland tusschen werkgever en arbeider bestaat. Dat stukje lezende zijn wij genoodzaakt te zeggenwat is de verhouding tusschen menschen die elkander zoo dringend noodig hebben treurig. Wat iaat het Groningsch Hoogland nog veel te wenschen over wat ware beschaving en redelijke verlichting betreft. Wat doet de werkgever daar weinig tot ontwikkeling van den arbeidenden stand, bij laat hem volkomen aan zijn treurig lot over. Die Hooglandsche burger spreekt in dat artikel eveneens als de persoon, die mij eenige jaren geleden mondeling mededeelde, dat de Groninger boer w den waan verkeert, dat geen andere verplichting op hem rust •ls de bedienden, die hij in huis of op het land gebruikt, goed toer, een warmen stal en het wekelijks verdiende loon te geven. Onder het lezen van dat artikeltje in het bijblad van genoemde •ourant herinnerde ik mij niet slechts de vroeger medegedeelde woorden, maar hopende, een geopend oog voor mijne dagelijksehe omgeving te hebben, trok ik onwillekeurig een parallel tusschen daar en ons Noorderkwartier. Wij handelen wel anders met onze arbeiders dan de bewoners van liet Groningsche Hoogland, onze arbeiders mogen bij ons wel binnen komen en aan onze tafel plaats •amen, misschien zijn wij met onze dienstbaren wel wat' al te familjaar, maar wat onze zorg voor onze arbeiders betreft, wat hunne redelijke en zedelijke ontwikkeling aangaat, geloof ik niet dat het bij ons iets beter is dan daar. Ik wil in dezen brief op de ver houding tusschen de boeren en arbeiders wijzen. Bewegen we ons onder de bewoners van ons Noorderkwartier, wij zullen overal klachten vernemen. De werkgever klaagt over den I werkverriehter, om het even of het mannelijke dan of het vrouwelijke I Het aantal ingeschreven voor de loting der dienst doende schutterij alhier, bedraagt 91. De jaarlijksche collecte ien behoeve van het Vader- landsch Fonds tot aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst in de Nederlanden, in den loop dezer maand alhier gehouden, heeft opgebragt f 80.35. Omtrent den op 6 en 7 Julij a. s. te houden Provin cialen Schietwedstrijd alhier zijn wij in staat gesteld het volgende te berigten. Bij de verschillende corpsen in deze provincie is de uitnoodiging tot deelneming met bijval begroet. Deelneming is toegezegd door de sociëteit Mars alhier, dooi de vereenigingen Claudius Civilis, Propatria en Neêrlands Burgerwacht te Amsterdam, alsmede door de schutterij aldaar, door de scherpschutters-vereenigingen te Alkmaar, te Haarlem en te Schagen, door de vereeniging Vaderland en Oranje alhier, door de schutterij van Alkmaar en man schappen van de zeemagt alhier. Van nog enkele vereeni gingen en korpsen worden antwoorden ingewacht. Door 't bestuur van 't Artillerie-Vrijkorps alhier zijn of worden, naar wij vernemen, de noodige maatregelen genomen om de goede uitvoering van dit scherpschutters-feest te bevorderen. Tot sergeanten bij het Vrijkorps zijn benoemd: W. Kosten en F. J. Parras en tot korporaals C. Vis en L. M. Jansen. Jl. Zondag is nabij deze kust opgevischt het lijk van een bejaard ingezetene dezer gemeente, die sedert vier maanden werd vermist. bedienden zijnen welke verschillende inzichten en begrippen onder ons menschen ook mogen bestaan, hierin zijn wij het eens: het werkvolk deugt niet. Maar beweegt men zich onder de andere partij, men verneemt dezelfde klachten; de boeren en boerinnen, de heeren en jufvrouwen of mevrouwen deugen evenmin. Al die klachten op te sommen zou dwaasheid zijn, men zou er een lijvig boekdeel meê knnnen vullen. Maar zooveel blijkt uit de weder- keerige besehuldigingen, dat de verhouding tusschen den een en den ander verre van de ware is. Wie de schuld daarvan dragen moet, zal ik niet beslissen, maar hier zal wel het spreekwoord waarheid zijn: waar twee kibbelen liebbeu beiden schuld. Omdat ik in de eenmaal bestaande twist beide partijen als de schuldigen aanneem, zoo zou ik, ware ik arbeider, maar dat ben ik gelukkig niet (ik zeg geluleldgwant dien stand vind ik in onze dager, in ons Noorderkwartier volstrekt niet benijdenswaardig) op het minder goede, op het bepaald niet goede, ja op het verkeerde dat ik in dien stand meen te zien, wijzenmaar nu ik, zooals ik zeg, gelukkig geen arbeider ben, mag ik ook niet op hem wijzen, maar moet ik eerst en vooral op het minder goede, op het bepaald niet goede, ja op het verkeerde het oog vestigen, dat daar leeft en werkt in den stand waarin ik leef en werken als wij nu, burgers en boeren gesamenlijk eerst onzen stand trachten te ver beteren en te reinigen, waarlijk dit zal niet zonder gevolg blijven, ons werk in eigen stand zal een terugwerkende kracht op den arbeidenden stand uitoefenen en ook daar zal zonder eenigen twijfel verbetering en reiniging ontstaan. In den laatsten tijd hebben wij, die geen arbeiders zijn en dus wel eens iets lezen en iets anders hooren dan de chronique scan- daleuse van de plaats onzer inwoning, wel eens hooren spreken over de theoriën van Danviu. Deze groote wetenschappelijke man is volgens zijne leer de overtuiging toegedaan, dat het mensohen- geslacht zijn oorsprong ontleent uit den aapmensch der voorwereld. Die theoriën hebben over het algemeen de sympathie van ons, menschen, nog niet verworven. Ofschoon wij wel de overtuiging zijn toegedaan, dat er in ods geslacht een voortdurende ontwikke ling plaats heeft en dat door die ontwikkeling ons geslacht ver edeld wordt; ofschoon wij gaarne willen toestemmen dat onze 19de eeuw veel voortretfelijker is dau de 1ste eeuw onzer jaartelling en het mensehengeslaeht enorm is vooruitgegaan in kennen en weten, in ontwikkeling en beschaving en wij dus ook als menschen van de 19de eeuw veel voortreffelijker en voornamer zijn dan de menschen van de 1ste eeuw, zoo zijn wij toch te trotsch en misschien ook wel te wreed om onze eerste ouders in het apengeslacht te gaan zoeken. En toch mij dunkt, dat die theoriën van Darwin veel voor zich hebben als wij ons oog op onze dagelijksehe ervaring slaan. Wij mogen onze afkomst verloochenen zooveel wij willen, het blijkt in ons dagelijkscli leven maar al te duidelijk, dat wij het „naiipen" maar niet kunnen nalaten. Zou hier het spreekwoord van toepassing zijn: de natuur gaat boven de leer? Dat naiipen nu, dat wij bij alle menschen, en waarlijk niet het minst in onzen burger- eu boerenstand aantreffen, dunkt mij, brengt ons van zelf tot het besluit: de mensch moet van het apengeslacht af stammen, want hij kan zijn oorspronkelijke natuur maar niet verloochenen. Ik schrijf daar dat wij burgers en boereu rechte naapers zijn en om dat te bewijzen is niet moeielijk. In vroegeren tijd bestond er een mensehenras, dat zieh veel voortreffelijker waande dan het algemeen mensehengeslaeht. Dat ras beschouwde zieh als de natuur lijke beheerschers vau de overigen. Hun levenswijze was veel voornamer, hun kleed van fijner stof vervaardigd en had een andere snede, hunne handen waren volkomen ongeschikt om het grovere werk, dat het menschelijk leven vraagt, te verrichten. Dat mensehenras werd betiteld met den naam van adelijken en geestelijken. De adel is thans wel onttroond en het priesterkleed, of laat mij liever zeggenhet dominé'skleed (want of het te spreken woord in onze dagen op het priesterkleed toepasselijk is betwijfel ik) is door ons Door H. M. de Koningin is, ter gelegenheid liarer verjaring, de som van f 100 geschonken ten behoeve van de Moederlijke Liefdadigheid (ondersteuning van behoeftige kraamvrouwen) alhier. Het jaarlijksch volksfeest, de kermis, nadert. Even als vroegere jaren- doen we ook thans eene voorloopige opgave van hetgeen er met dat volksvermaak te zien, te genieten zal zijn. Onder degenen, die aanstalten maken naar hier te komen, ontmoeten we verscheidene oude bekenden, inzonderheid onder hen die zich voorstellen de eischen der maag te zullen bevredigen. Voor een groot aantal carroussels, beignets- en poffertjeskramen is reeds plaatsruimte aangevraagd. Blanus zal met zijn groot inter nationaal paardenspel hier komen; Dassi heeft reden gevonden te berigten dat hij op de Heldersche kermis door zijne afwezigheid zal schitteren; verder vinden we vermeld een Japansch Thefitre van den heer Jean Base; een reuzenkind (vrouwelijk natuurwonder) oud 11 jaar en 6 maanden, 350 ponden zwaar, en voorzien van een doop-acte; twee Eskimo's Zunka en Stienee; de tweelingzusters Marietje en Eefje Sanders; die 8 jaar oud, 75 Ned. duimen lang zijn en ieder 10 Ned. ponden wegen; een kunstglasblazerij; een Theatre Mechaniek van den heer Logger; een Theatre van den heer Stranger, gevende vaudevilles, ballet-panto mimes, acrobatische voorstellingen en tableaus vivants eindelijk de tooneelgezelschappen van de heeren Stoete Comp. en van de firma Boas, Judels en L. Bouwmeester. De weduwe van den gesneuvelden generaal Kohier is dezer dagen met de Fransche mail in ons land aangekomen. aan flarden gescheurd. Maar zijn wij, burgers en boeren, nu ook de gewoonten, gebruiken, in één woord: het beginsel, dat adel en priesterdom kenmerkte, te boven? Ik geloof het niet. Het beginsel dat vroeger die beide zoogenaamde standen kenmerkte, is op ons overgegaan en wat vroeger door den adel werd verricht, apen wij thaus na. LetteD wij slechts op ons huiselijk leven, onze kleeding, onze behandeling 'der dienstbaren, enz. De mensch is afhankelijk; hij heeft de ondersteuning, de hulp, het werk van zijn medemensch noodig. Dat ons afhankelijkheids gevoel vervult, als het door verstand geleid wordt, is goed, en naar mijne overtuiging kan dat gevoel ons niet te diep en te ernstig worden ingeprent. Het is voor ons menschzijn noodig, want zijn wij er innig van overtuigd, dan blijven wij bewaard voor dien laffen en kinderachtigen hoogmoed, die helaas den mensch nu zoo dikwijls oDtsiert en die den eenen mensch doet wanen, dat hij boven den andere verre verheven is, omdat hij wat meer geld bezit, of omdat hij wat meer land het zijne noemt, of omdat hij wat meer verstand heeft. Zieh afhankelijk te gevoelen kan niet anders dan goed zijn, want dan zullen wij altijd den mensch in den mensch eeren, al is het, dat die ander werk moet verrichten, waarvan wij verschoond kunnen blijven. Maar het afhankelijkheids-gevoel, dat ons, burgers en boeren, eigen is, is niet zelden misplaatst. Dikwijls wanen wij ons afhankelijk van zulke zaken, waar we ons verre verheven boven moesten rekenen. Het zoogenaamde fatsoen bekleedt misschien wel een eerste plaats. Wij bekleedeu in de maatschappij een betrekking eu zien nu op anderen, die met ons in diezelfde betrekking werkzaam zijn. Maar die anderen zijn menschen, die niet alleen van het inkomen, aan de vervulling der betrekking ver bonden, behoeven te leven en kunnen dus fijner kleederen dragen, mooier meubelen zich aanschaffen, fijner eten, meer uitgaan, enz. enz. maar nu verbeelden wij ons niet zelden, omdat wij met die personen iu gelijke maatschappelijke betrekking leven, dat dat door ons nageaapt behoort te worden en wij praten ook al: dit te doen, o neendat komt in mijn stand niet te pasdat na te laten, o wat zouden de menschen daarvau zeggenDat de huismoeder iu de zoogenaamde groote wereld zelve de handen uit den mouw steekt om huiselijk werk te verrichten komt niet te pas, dat moeten de meiden doen; zij occupeert zich met een sentimentele roman of met de Gracieuse, om toch vooral op de hoogte te wezen van de laatste mode. En is het bij ons, bewoners van het Noorderkwartier, wel anders. Het is bij ons niet fatsoenlijk meer, dat een boer op een boerenwagen rijdt, neen, het moeten karretjes, charetten en jachtwagens op veeren zijn. Maar of wij nu groote of kleine boeren, eigenaars van ferme plaatsen of ellendige huurboertjes zijn, wij allen willen nu ons karretje en ons jachtwagentje op veeren hebben, en dan moeten het geen knijp-, neen raamveeren wezen, want immers het strijdt tegen ons fatsoen dat ook wij niet zulk een ding er zouden op nahouden. Yrosger deden de groote heeren het alleen, later de dikke vette boeren en thans doet de geringste huurboer het even goed. Wij maken ons nu niet af hankelijk van ons inkomen maar van het zoogenaamde fatsoen, en ik geloof dat dit een groote fout bij den burger- en boerenstand is. Er is een spreekwoord, waarvan te weDsehen ware dat wij burgers en boeren liet wat meer ter harte namen. Dat spreekwoord isWerken is gezond en zalig. Over het algemeen willen wij, bewoners van het Noorderkwartier, nog al voor liberaal gehouden worden (ofschoon de laatste verkiezing voor een lid van de Tweede Kamer er niet voor pleit). Wij willen liberaal wezen maar we zijn het niet. Wij zijn integendeel zeer orthodox, want wij houden het werken voor een straf. Wij veranderen het spreekwoord: Werken is gezond en zalig, dan ook in dit woord: Het werken is voor de blommen. Dat dit zeggen ons van harte gemeend is blijkt duidelijk, vvaut waarlijk wij, boeren, arbeiden niet veel en niet hard. Omdat wij op het land en in huis niet druk werkzaam zijn, onze arbeiders niet voor gaan in den arbeid, te lang en te dikwijls tijd behoeven om koffie te drinken, volgen zij ons daarin na. Ook zij kennen het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 1