groene, staan schoon en hebben in vele jaren zooveel niet
doen verwachten als dit jaar het geval is."
Op het huis ten Bosch te 's Hage wordt alles in
gereedheid gebragt voor de ontvangst van de Engelsche
Prins en Prinses Christiaan, die eerstdaags in de residentie
verwacht worden en tijdens hun verblijf aldaar de gasten
van H. M. de Koningin zullen zijn.
Wegens ongesteldheid der Prinses is hare komst nog
eenige dagen uitgesteld.
Te 's Hage is jl. Donderdag aanbesteed: het maken
en stellen van den bovenbouw der draaibrug bij de Ooster-
doksluis te Amsterdam voor den spoorweg Nieuwediep
Amsterdam. Minste inschrijvers waren de heeren Bollen
en Co., te Braine-le-comte voor f 172,800.
Jl. Woensdag namiddag is te 's Hage uit de weide
van den landbouwer O., even buiten de kom der gemeente,
een ezel gestolen. De politie, van den diefstal onderrigt,
haalde ezel en daders (twee knapen) in, nog voor zij Delft
hadden bereikt. (Vad.)
In de jl. Donderdag te Botterdam gehouden derde
zitting van het Nederlandsch zendeling-genootschap is de
begrooting vastgesteld, tot een bedrag van 92,000; aan het
hoofdbestuur werd echter opgedragen de uitgaven zooveel
mogelijk in te krimpen.
Voor de blijken van warme sympathie, zegt de N.
Bott. Crt., den generaal van Swieten bij zijn vertrek ge
geven, bestond alle reden. Van Swieten is een man van
gevorderden leeftijd. Zijne haren zijn in 's lands dienst
vergrijsd; zijne gestalte is onder den last der jaren gebogen
de mannelijke gelaatstrekken dragen de sporen van de ver-
moeijenissen des levens. De heer van Swieten is daarbij
met de zorg belast voor een talrijk gezin, en heeft geen
schatten weten te garen bij de vervulling van de vele
gewigtige betrekkingen, die hij achtereenvolgens met eere
vervulde. Welnu men had behoefte aan van Swieten
om de Atsjinesche expeditie tot een goed einde te helpen
brengen, gelijk hij vroeger de expeditiën naar Bali en Boni
tot een goed einde gebragt heeft. Uit Indië zelf ging de
stem op, die aandrong op de komst van van Swieten, van
wiens inzigt, beleid en kennis men het beste verwacht. En
de minister van Koloniën, daartoe door Z. M. den Koning
gemagtigd, bood den generaal het oppercommando aan over
de expeditie tegen Atsjin. Niettegenstaande zoovele redenen
aanwezig waren, die door hem gebezigd hadden kunnen
worden om zich te onttrekken, aarzelde van Swieten geen
oogenblik. Waar men verklaarde dat zijne diensten voor
Koning en Vaderland noodig waren, was hij bereid te
doen* wat men van hem verlangde. En niet slechts was hij
daartoe bereid, maar hij was het onvoorwaardelijk. Hij
heeft geweigerd voorwaarden te stellenhij heeft de zware
taak, die men hem op de schouders wilde leggen, aanvaard,
zonder meer.
In tegenstelling van bovenstaand berigt lezen wij het
volgende in de Arnh. Crt., welk blad uit goede bron ver
neemt, dat de generaal van Swieten onder de volgende
voorwaarden naar Indië is gezonden. Hij ontvangt: 1. eene
gratificatie in eens van f 40,000; 2. van den 11 Junij af
het activiteits-tractement van luitenant-generaal van het
Indische leger a f 30,000; 3. van den dag van vertrek uit
Europa tot dien van terugkeer in Europa eene toelage van
f 100 per dag, dus per jaar f 36,500; 4. vrijen overtogt
naar en van Indië. Ingeval van overlijden blijven zijne
kinderen het volle pensioen van luitenant-generaal genieten,
totdat het jongste meerderjarig is.
De aandacht der bezoekers van het koloniaal militair
invalidenhuis Bronbeek wordt tegenwoordig vooral ge
trokken door een roode Atsjinesche vlag, met witte klewang
en dito zilveren maan daarop, en voorzien van een aantal
Arabische inscripties. Deze vlag werd in het begin van
April 1840, toen de Atsjinezen hunne bentings in het
gezigt van onzen post Baros, Sumatra's westkust, hadden
opgeworpen, en die stormenderhand door onze dapperen
onder bevel van den kolonel Michiels werden genomen, bij
dien stormloop door luitenant Bisschoff, die het eerst
op de borstwering was, naar beneden gerukt. Gewikkeld
in die vlag, die gedrenkt was in zijn bloed, moest Bisschoff,
met elf klewang-wonden bedekt, zijn veel belovend leven
verliezen.
In de omstreken van Mastenbroek is alles druk in
de weer met den hooibouw; men kan duidelijk zien, dat
de boeren het oude spreekwoord begrijpen„men moet
hooijen als de zon schijnt. Zoowel daar als op het Kamper
eiland is zeer goed hooi gewonnen. De opbrengst is
bevredigend, wat men met het schrale voorjaarsweer niet
vqrwacht had. Voor nieuw gewas besteedt men f 18 a
f 20 per 500 kilogram. De verzendingen van het eiland
nemen een aanvang.
Als bewijs van de hooge loonen, thans in Friesland
besteed, meldt men dat twee grasmaaijers te Wolsum in
22 dagen, behalve hun gebruikelijk maaijersvoedsel, de som
van f 180 verdiend hebben.
In de zitting der Provinciale Staten van Groningen
van jl. Donderdag is o. a. besloten tot het verleenen van
een subsidie van f 150,000 voor den aanleg der noorder
buurtspoorwegen.
Als curiositeit, zegt de H. N., verdient melding, dat
dezer dagen aan het stationsgebouw te Deventer het volgende
billet was aangeplakt:
Station Deventer. Het publiek wordt bekend gemaakt,
dat heden ten 5.30 publiek zullen worden verkocht: 2
Haringen, (get.) De Stationschef.
Waarschijnlijk, zegt het blad, waren de haringen door den
geadresseerde en daarna weder door den afzender geweigerd
en moest de directie door de opbrengst der verkooping de
vracht dekken.
Uit New-York meldt men o. a. dd. 1 Julij aan de
N. Bott. Crt.:
,,'t Is mij onmogelijk de groote verscheidenheid van
zomer-costumes te beschrijven. Laat mij echter aanstippen,
dat zelfs op straat velen zich zonder jas, enkelen ook
zonder vest, zeer weinigen met een halsboord of das en
bijna allen met zonnescherm en waaijer vertoonen. Yan
hoeden ziet men de bontste schakeeringen, van den kost-
baren Panama-, Manilla- en Canton-hoed tot den eigen-
gemaakten, hoogst aanbevelenswaardiger: luchtigheids-hoed,
bestaande uit een ouden stroo- of viltenhoed, hier of daar
opgepikt en waarin groote gaten in den bol gesneden zijn.
Zonder dat hiervoor nog octrooi is aangevraagd, zijn zij
welligt de meest practische van allen. De sleperspaarden
hebben een natte spons of een zonneschermpje, niet veel
verschillende van êen dameshoed, op den kop, of somtijds
wel een oude strooijen of vilten heeren- of dameshoed met
de noodige luchtgaten.
Onder den titel: „Iets middeleeuwsch" lezen wij in het
Leidsch Dagblad het volgende:
„Tot de heilzame vruchten der beschaving behoort zeker
in de eerste plaats de afschaffing der slavernij, die heden
ten dage uit de koloniën der beschaafde rijken van Europa
is of wordt gebannen en zelfs in de buiten Europa gelegen
staten, vooral door Engeland, zooveel mogelijk geweerd
wordt. En toch, de bewoners van datzelfde Britsche rijk
zien, in hun ijver om hunne natuurgenooten de zoo onschat
bare vrijheid te verzekeren, maar al te zeer voorbij dat zij
zeiven gebukt gaan onder een slavernij, waaraan niemand
zich nog ooit geheel heeft kunnen onttrekken: de slavernij
der gewoonte.
De laatste dagen hebben er een sterksprekend voorbeeld
van geleverd. Volgens de dagbladberigten toch is het
alleen aan de tussclienkomst der politie te danken geweest
dat. honderden, ja welligt duizenden Britten zich niet hebben
verlustigd in de aanschouwing van een internationaal hanen
gevecht, dat te Weaverham zou worden gehouden, bij welke
gelegenheid 34 levende hanen in beslag werden genomen.
't Is een onoplosbaar raadsel, het menschelijk gemoed.
Men trekt te velde tegen alles wat naar wreedheid zweemt
en een bewijs levert van ruwheid van zeden, men wordt
lid van een maatschappij tot bescherming van dieren en
houdt hanengevechten en bokspartijen. Juist aan de over
zijde van het Kanaal wij geven het toe vindt men
bij voorkeur dergelijke eigenaardige afwijkingen, waarom
men, niet ten onregte, den Engelschman het woord excen
triciteit naar het hoofd werpt, maar in dit geval schijnt er
veeleer te moeten worden gedacht aan het volgen eener
oude gewoonte.
De hanengevechten toch zijn een misbruik van zeer
ouden datum en waren ook bij ons eenmaal in zwang
evenals in Italië, ja somtijds hoort men er bij ons te lande
nog wel eens van gewagen als het gedeelte van het programma
der volksvermakelijkheden van een of andere afgelegen
plattelandsgemeente, evenals een enkel nieuwsblad ons er
soms aan herinnert dat barbaarschheden, zooals katknuppelen
en dergelijke zoogenaamde uitspanningen ook heden ten
dage nog niet ten eenenmale tot de onmogelijkheid behooren,
evenmin als tooverheksen en geestenbezweerders voor som
mige eenvoudige lieden hebben opgehouden te bestaan,
waarvan nu én dan een regterlijke vervolging nog wel eens
het bewijs levert.
Beeds de Grieken en Bomeinen hadden hunne hanen
gevechten. Daartoe werden die dieren op bijzondere wijze
afgerigt en, in tegenstelling met de leeuwen- en tijger
gevechten, waarvoor men de aanstaande kampvechters
uithongerde om ze met des te meer verwoedheid op hun
tegenpartij te doen aanvallen, werden de hanen goed gevoed,
teneinde ze des te sterker te maken en door overvloed
van bloed de hun van nature eigene drift en strijdlust te
verhoogen. Daarmede nog niet tevreden, liet men ze knof
look eten, daar men immers de mensch is vernuftig
ook in het wreede, had opgemerkt dat dit hun woede deed
toenemen, zoodra zij onder het bereik van eikaars adem
waren gekomen. Bovendien bevestigden de Grieken aan
de pooten van den haan-kampvechter nog daartoe vervaar
digde sporen, ongetwijfeld van metaal, ten einde de slagen
van het woedende dier des te beter te doen treffen.
Wanneer men nu in aanmerking neemt dat de strijd van
twee hanen in den gewonen natuurstaat dikwijls reeds
eindigt met den dood of de verminking van een der beide
partijen, zal men ligt begrijpen hoe verwoed de hanen
gevechten worden met daartoe afgerigtte en toegeruste
dieren, en wij vragen of zulk een schouwspel thuis hoort
in een beschaafde maatschappij.
Ook de eerste christenpredikers zagen er al het onge
oorloofde van in en trokken er tegen te velde, maar konden
niet beletten dat zij in de middeleeuwen allerwege in zwang
bleven. Wel hadden wij dus het regt ze het uitvloeisel
van een oude gewoonte te noemen, waarvan de oorsprong
waarschijnlijk in het Oosten moet worden gezocht, althans
in China en Perzië zijn ze inheemsch, en ook de Maleijer
in onze Oost-Indische bezittingen weet mee te spreken van
het genot dat een hanengevecht oplevert voor hem, die
barbaarsch genoeg is er zich in te verlustigen. De beschaafde
Nederlander op Java zal dat moeijelijk kunnen tegengaan,
zoolang hij zelf nog gehoor geeft aan de uitnoodiging van
een aanzienlijk landheer of rijkgewoekerd Chinees om,
en dat nog wel met dames, een tijgergevecht op zijn land
goed te komen bijwonen, of deelneemt aan het afmaken
van een troep door gebrek aan voedsel verdwaalde en door
de inlanders ingesloten buffels, wat men dan nog wel
„jagt" gelieft te noemen.
Zij, die steeds den mond vol hebben van lof over den
ouden tijd, vergeten het maar al te dikwijls, dat vele van
de thans nog heerschende misbruiken het uitvloeisel zijn
van in dien tijd gevolgde gewoonten. Die tegen te gaan
is de roeping van elk, die ware beschaving op prijs stelt
en wars is van alle barbaarschheid, die zich onder verschil
lende vormen nog zoo menigvuldig voordoet, met hoeveel
snelheid wij dagelijks ook vooruitgaan op den weg van het
schoone en goede, dat wij wel niet geheel en al kunnen
bereiken, maar toch zooveel mogelijk moeten trachten
te naderen.
Een 1ste klasse waggon van den uit Nederland voor
Brussel bestemden trein is jl. Woensdag door het breken
van een petroleum-lamp in brand geraakt. Twee passagiers
zijn met moeite gered.
De diamantwerkers te Amsterdam.
Dikwijls worden er ware of overdreven staaltjes in de dagbladen
medegedeeld van de buitengewoon hooge verdiensten der diamant
werkers, doch wat ik daarover uit den mond van een hunner |keb
vernomen, wensoh ik (zoo lezen wij in een schrijven uit Amsterdam
aan de Asser Crt.) hier mede te deelen.
„Het loon van de diamantklovers loopt, volgens bekwaamheid
van circa f 140 tot f 200 wekelijks, dat der diamantslijpers
lager, doch die f 70 wekelijks verdient behoeft nog geen heksen
meester in 't vak te zijn. Hun werktijd is hoogstens 10 uren
daags en ze zijn onderling zoo vereenigd, dat nog geen vader zijn
zoon bij 't vak mag opleiden buiten toestemming der vereeniginv
Dat de fabrikanten evenwel ook goede zaken maken kan uit het
volgende staaltje blijken. Eenige dagen geleden kwam een juwelier
met een grooten diamant aan een der fabrieken alhier om dien te
laten kloven. Hij vroeg naar den arbeidsprijs en ontving ten
antwoord „tachtig gulden." „Dat is veel," zei de juwelier, en 't
antwoord was een onverschillig schouderophalen. Eerst besloot de
juwelier naar eene andere fabriek te gaan, maar bedenkende dat
hem daar wel f 100 kon worden gevraagd, vroeg hij wanneer hij
den diamant kon terughalen. „Och wacht maar even," zeide de
chef der fabriek, en waarlijk binnen 15 minuten was de diamant
naar opgave gekloofd. Overigens bloeit dat vak heden zeer.
Gedurende den Fransch-Duitschen oorlog stond het bijna totaal
stil, nadat het reeds lang kwijnende was geweest, zoodat meni"
diamantwerker destijds zijn leven rekte door met den schoenenbak
te staan. Blijven de werkzaamheden dan ook nog drie jaren zoo
als ze op heden zijn, zeker zal er dan ook geen onbemiddelde
diamantwerker meer gevonden worden. Uit het boven medegedeelde
laat zich ligtelijk verklaren, hoe de diamantwerkers-vereeniging een
zoo duur terrein heeft kunnen aankoopen, waarop een reeks van
burger woonhuizen wordt opgetrokken. Ofschoon de geheele koopsom
en bouwkosten door een rijk particulier zijn voorgeschoten, zijn er
toch vele der aandeelhouders, die, zonder dat zij zich de minste
ontbering behoeven te getroosten, wekelijks f 100 van hun aandeel kunnen
aflossen, terwijl zij voor de rente van het gestorte kapitaal onmiddelijk
reeds 4 pCt. ontvangen tot het aandeel hun eigendom is. Overigens
vergeten de diamantwerkers ook niet dat er minder goed bedeelden
dan zij bestaan. Milde nitdeelingen aan de armen hebben van
wege hunne vereeniging geregeld wekelijks plaats. Ook steunen zij
de strijdende sigarenmakers-gezellen, ofschoon steeds ongenoemd,
krachtig in hun strijd."
OORLOG MET ATSJIN.
Door welwillende tusschenkomst van een harer vrienden is de Amst. Ct.
in staat gesteld tot het mededeelen van het hier volgende uittreksel
uit een brief van een onderofficier bij de Atsjin-expeditie, en wel
den sergeant bij het 3de bataillon infanterie J. M. E. Braskamp,
die bij de eerste bestorming van den missigit op 30 April gekwetst
werd. Dit uittreksel komt voor in een brief zijner te U. wonende
zuster aan hare betrekkingen.
„Te Batavia ging zijne kompagnie met het 9de en het 12de bat.
van het stoomschip Willem III over op het stoomschip Cores de
Vries, waar zij het zeer goed hadden, een goede tafel en goed logies;
bij goed weder gingen de tafels op zijde en hielden zij bal,
natuurlijk zonder dames; de tijd ging in goede harmonie spoedig
voorbij, en men stoomde naar Singapore; ze hebben daar een paar
uur voor anker gelegen en gingen verder door de straat vau
Malakka naar Poeloe Penang, een eilandje in die straat, om daar
te vereenigen. Daar aangekomen gingen bijna alle officieren aan
den wal en bleven de schepen twee dagen ankeren. De kusten
zijn zeer mooi, hoog gebergte en bosschenhet eiland zelf is zeer
lief, het ligt zoo goed als in een dal, de stad op zijn Europeesch
gebouwd; vele Chinezen en Klinganezen drijven er handel met
Atsjin; zij spreken daar niets dan Engelsch en Chineesch en een
weinig Maleisch. Zoo doende konden zij zich amuseren, daar er
schoone jonge Chinesche vrouwen waren, die heel aardig met de
blonden spraken. Eindelijk kwamen zij den 5 April op de reede
van Atsjin, een prachtige kust, aan beide zijden hoog gebergte,
daar zij tusschen een eilandje en Atsjin in lagen en zeer veel bosch
en kampongs. Verscheidene oorlogschepen lagen reeds op de reede
en waren aan het bombarderen van de bentings (versterkingen met
dikke klipsteenen muren omringd, zoodat het zeer moeijelijk was
om een bres te schieten). Den 8sten gingen zij aan land, nadat
het openliggend terrein schoon geveegd was door het geschut.
Dienzelfden dag werd een benting aan het strand door hen ge
nomen met weinig verlies aan hunnen kant en zeer veel aan dien
van den vjjand. Ook verscheidene kleine versterkingen. De tweede
benting werd eenige keeren bestormdtelkenmale werden zij terug
geslagen. Tegen den avond trokken zij een weinig terug, om het
terrein open te laten voor eenige welgelukte schoten der marine.
Terstond trok de vijand dieper het land in en werd de benting
door hen genomen en verlaten bevondeneen paar vaatjes buskruid,
eenige wapenskleedingstukken, prachtige Chineesche schotels,
borden en ander porcelein, ook een klok werden door hen gevonden.
Den 9den werd eene verkenning gemaakt naar den kraton, de
sterkste benting, waar de Sultan en alle voornamen zich bevinden.
Voorts hadden zij dien dag rust., om den volgenden, den lOden,
met een flinke magt naar den kraton op te rukken, maar om daar
te kunnen komen moesten zij eerst twee bentings en een versterkte
moskee innemen; de moskee is vier dagen daarna pas genomen,
na enorme verliezen aan beide zijden. Jan werd met een luitenant
en ruim dertig man uitgezonden om een boschje te verkennen,
waar zij onverwacht aangevallen werden, met het ongelukkig gevolg
dat op acht man na de geheele manschap vlugtte. De luitenant
de Sturler, zes man en Jan stonden alleen tegenover een aantal
Atsjinezen. Zij werden dan ook niet weinig toegetakeld de luitenant
kreeg een sabelhouw in de zijde; Jan twee sabelhouwen in zijn
linkerbeen, twee lanssteken in den linkerarm en een kleine steek
bij de linkerpink; vier van de manschap werden gedood en twee
zwaar gewond. Door een wonder werd hij gered. Nadat zij gekwetst
waren, vloog het grootste gedeelte der vlugtende manschap
hen achterna, en zoo doende kwamen zij in de gelegenheid weder
bij de troepen terug te keeren. De vijand keerde zich om, daar
hij te digt bij de troepen kwam en toen kwamen zij hem weder
te gemoet; op dat oogenblik was hij geheel alleen, en viel telkens,
door den houw boven zijn enkel van zijn linkerbeen, daar de voet
ieder keer zwikte. Hij dacht op dat moment aan ons allen en had
zijn testament reeds gemaakt, maar de kerels vlogen als de bliksem
voorbij, daar zij op hen begonnen te vuren. Jan kwam dood af
en zwaar vermoeid bij de troepen, werd naar de ambulance gebragt
en terstond door een doctor verbondenden volgenden dag werden
de gekwetsten naar de reede getransporteerd, waar een schip voor
zieken was ingerigt. De behandeling was prachtig, alle doctors
stellen veel belang in de troepen, daar zij zich ook flink gehouden
hadden. In zeven dagen tijd, waarvan twee rust, waren 459 man
dooden en gekwetsten. De Atsjinees komt onverschrokken op je
aan, met in iedere hand een klewang en dikwijls nog een lans;
hij is zeer sterk en woedend door de opium; het is een dappere
kerel. Hun sterkte wordt op dertig duizend man geschat en de onze
vier duizend man met de artillerie.