1873. N°. 113.
Vrijdag 19 September.
31 Jaargang.
BEKENDMAKING.
Onverdiende invloed f
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT
„Wij huldigen het goede."
QVersehijnt Dinosdao-, Dondeïdao- en Zatuïdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
f franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën ,Van 1—4 regels 60 cent,
elke regel meer i5 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS:
Naar Oost-lndië: via Triest 30 Sept. 's avonds 6 u. 25 m.
tut Marseille 25 Sept., 's avonds 6 u. 25 m.
Brindisi 22 Sept., 's avonds 6u. 25 ni.
t Curagao en Suriname, 1 Oct., 's morg. 6 u. 25 m.
t Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 23 Sept.,
's morg. 6 u. 25 m.
2?
De BURGEMEESTER der gemeente ANNA PAULOWNA,
brengt ter algemeene kennis dat van af heden is opgeheven het
verbod, honden binnen deze gemeente los of ongemuilband te
laten loopen.
Anna Paulowna, De Burgemeester voornoemd,
den 17 September 1873. C. E. PERK.
De Standaard, het orgaan der anti-revolutionaire partij,
heeft onlangs gesproken over „het overwicht van het
liberalisme." Het twijfelde aan een overwegenden invloed
daarvan, op grond van het aantal stemmen, bij de ver
kiezingen van 1871 en 1873 op ljberale en niet-liberale
candidaten uitgebracht, en schreef het feit, dat de liberalen
niettemin de meeste leden in de Kamer tellen, toe aan de
kieswet en aan de kiestabel, die op weinig neutrale wijze
zou zijn ingericht. Om te betoogen, dat eene Vertegen
woordiging niet uitdrukt de meening der natie, waardoor
zij gekozen is, kan men gewis geen gemakkelijker argument
aanvoeren dan dit: dat de wijze van hare samenstelling,
dat de kieswet niet deugt. Maar de Standaard kon evenwel
de oogen niet sluiten voor het beteekenisvolle feit, dat het
liberalisme in onze dagbladpers, onze letterkunde, ons
academisch onderwijs, met één woord in onze publieke
opinie een onmiskenbaar overwicht bezit, dat in onze steden
in het toongevende deel van het kiezerspersoneel het
liberalisme stellig de overhand heeft. Het blad erkent dan
ook dat alles, maar tracht het gewicht dezer werkelijkheid
te verkleinen en er zulke redenen voor te geven, dat het
overwicht den schijn verkrijgt van onwettig en ten onrechte
toegeëigend te zijn. De kleine burgerij zegt het in
de steden en de bevolking van het platteland, Groningen
en Drenthe uitgezonderd, is hardnekkig anti-liberalistisch
gebleven. In het hart van ons land,in de bakermat onzer
nationaliteit in Zuidholland en Utrecht, heeft het liberalisme
betrekkelijk weinig invloed. De Standaard meent, dat een
betrekkelijk klein deel van onze bevolking, door zich
meester te maken van wetgeving, magistratuur en onderwijs,
zijne liberalistische denkbeelden, tegen den geest der natie,
tot eene macht heeft weten te verheffen in het staatsbeleid,
in de publieke opinie en in de pers, hetgeen aan het
liberalisme gelukt zou zijn vooral door de hulp van het
conservatisme, dat, ondanks zich zelf, de brug voor het
liberalisme legt.
Indien een betrekkelijk klein deel onzer bevolking zich,
tegen den geest der natie, tot zulk eene macht heeft weten
te verheffen, dan moet het in zijne beginselen wel zeer
groote kracht kunnen vinden, dan moet de meerderheid der
natie of zeer slaafsch zijn of de zedelijke overmacht van
dat kleine deel erkennen. Maar wij willen, op gezag van
de Standaard, evenmin aannemen, dat het liberalisme in
strijd is met den geest onzer natie, als dat de liberalen in
wetgeving, magistratuur en onderwijs meerder gezag voeren,
dan zij door hun aantal en hunne ontwikkeling verdienen.
Hebben zij zich daarvan meester gemaakt, zooals de Standaard
zulks beweert, dan toch zeker niet door overweldiging,
door kuiperij, door begunstiging. Wie hier te lande tot
openbare ambten benoemd worden, hebben in den regel
daartoe hunne studiën gemaakt en hunne examens afgelegd,
zoodat, mochten de liberalen in het bezit der meeste be
trekkingen zijn, dit voor hunnen ijver en jhunne bekwaam
heid zou pleiten. Niet anders is het ten opzichte van het
onderwijsonze leeraren bij het hooger-, middelbaar- en
lager onderwijs danken hunne betrekkingen niet aan
hunne politieke gevoelens, maar aan hunne wetenschappe
lijke verdiensten, en vindt men onder hen meer libe
ralen dan andersgezinden, dan ligt de gevolgtrekking voor
de hand, dat het liberalisme aan wetenschappelijke ont
wikkeling meer verwant en bevorderlijk, dan hinderlijk
en vijandig is. Bevindt zich ook de dagbladpers voor het
grootste gedeelte in de handen der liberalen, dan blijkt al
wederom, dat onder hen de meesten zijn, die ziph bezig
houden met de publieke belangen, die ter harte nemen en
bestudeeren, en den aandrang en de vermogens bezitten
om daarover tot hunne medeburgers te spreken. Zoo dus
het liberalisme in het toongevende deel van het kiezers
personeel der steden de overhand heeft, dan heeft .zulks
plaats met volle recht, tengevolge van het standpunt van
ontwikkeling, dat door de liberalen ingenomen is. De
invloed, door hen uitgeoefend, is die van de zedelijk-
meerderen, waaraan zedelijk-minderen, die het wel meenen
en niet door eigenwaan op partijdrift verblind zijn, zich
gaarne onderwerpen.
Dat de invloed der liberalen een doorn is in het oog
der partij van stilstand en teruggang, laat zich begrijpen.
De leiders der reactionaire partij kunnen geene onder
steuning erlangen van hen die zelf denken, geen bijval die
gegrond is op overtuiging, zij verlangen onderworpenheid
hunner volgelingen, zij zweren bij het gezag, of van hunne
geboorte, of van hunnen rijkdom, of van hunne schriftuit
legging. Verstandelijke ontwikkeling komt bij hen minder
in aanmerking en kan hunne belangen weinig dienen,
zedelijke meerderheid geldt hun weinig, zij zoeken hunnen
steun bij de numerieke meerderheid, d. 'i. bij de ruwe kracht.
Vandaar hun drijven om uitbreiding van het kiesrecht tot
het zoogenaamde „volk achter de kiezers," tot de minder
ontwikkelde, door behendige lieden gemakkelijk te leiden
menigte. De Standaard weet te goed, om de aanwending
van het middel niet op nieuw te verlangen, welke invloed
de anti-revolutionaire richting verschuldigd is aan de ontij
dige invoering van een nieuw kiesstelsel in de hervormde
kerk, dat aan onmondigen het stemrecht verleend en die
kerk in een toestand van verwarring gebracht heeft en met
eene noodlottige scheuring bedreigt. De kleine burgerij,
zeide de Standaard, is hardnekkig anti-liberalistisch gebleven,
en inderdaad, zij heeft dit getoond op godsdienstig gebied
tot schade der kerk, naar onze meening. Moet de proef
voortgezet en zij in staat gesteld worden om dit ook te
toonen op politiek gebied ten nadeele van den Staat?
De Standaard wënscht het klaarblijkelijk, hij wil de kerke-
lijk-orthodoxe partij invloed op het staatsleven verschaften,
hij wil, door de onnadenkende menigte geholpen, den geest
der eeuw, den voortuitgang bestrijden, de zegeningen der
omwenteling doen verloren gaan, het vrije onderzoek terug
brengen onder den dwang van kerkelijke begrippen. Daar
voor blijve ons vaderland, dat zich een eervollen naam
heeft verworven door zijnen vrijenverdraagzamen en
wetenschappelijken zin, immer bewaard!
Waar is de geest der natie te vinden, bij onze letter
kundigen, professoren, rechtsgeleerden en journalisten, of
bij de kleine burgerij die, verdiept in de zorgen voor het
dagelijksch brood, geene meening doet kennen omdat zij er
geene heeft? Wie heeft recht tot spreken over de belangen
en behoeften des volks, die behooren tot en steunen op
het denkend gedeelte der natie, of zij die hoe bekwaam
voor zich zeiven hunne hulptroepen zoeken onder de
weinig onderwezene, volgzame kleine burgers? Wie behooren
mede te werken tot de samenstelling onzer Vertegen
woordiging, wie daarop een overwegenden invloed uit
te oefenen, de meest- of de minst-ontwikkelden? Wie
komt het gezag toe, aan de moreele of aan de materieële
kracht, aan het verstand of aan het getal? Voor de Standaard
schijnen dit vragen, zij zijn het nochtans niet.
De bloem onzer natie rijkdom en getal komen hierbij
niet in aanmerking het meest verlichte deel onzer bur
gerij, dat door mond en pen zijne meening doet kennen,
is liberaal. Schijnt deze bewering en ons betoog, dat er
aan vooraf ging, aanmatigend, wij beroepen ons op hetgeen
de Standaard omtrent het bestaan van een overwicht der
liberalen erkend heeft, welk overwicht eene onnatuurlijk
heid, een raadsel zou zijn, jndien het niet gesteund werd
door,het tot oordeelen bevoegde gedeelte des volks.
Binnenland.
HELDER en NIEUWEDIEP, 18 September.
De mailboot Prins van Oranje is den 15 dezer, 6 uur
's avonds, te Batavia aangekomen; alles wel.
Aan ,de Rott. Crt. wordt gemeld, dat met de mail
boot Holland, die bij het Vlissingsche feest naar Atsjin is
vertrokken, de laatste bezending materiëel en ammunitie is
meêgegaan tot voortzetting van den oorlog, zoodat, wat
dat gedeelte betreft, nu alles tot hervatting van den krijg
gereed schijnt.
Aan een ons welwillend ter inzage afgestaan schrijven,
gedateerd 8 Aug. uit de Zuid-Chinesche Zee, ontleenen
wij het volgende:
„Wij zijn Maandag avond 8 uur vertrokken van Batavia
met de orders te zorgen, den 14 dezer op de kust van
Simpanoeli te zijn, om dien rooversstaat te bemagtigen.
Met alle snelheid stoomen wij er heen, komen van nacht
om 1 uur op Singapore, laden oogenblikkelijk kolen, zoodat
wij morgen avond weer van daar kunnen vertrekken, om
eerst op Deli aan te leggen, van waar wij een compagnie
soldaten meenemenstoomen dan naar Atsjin en vertrekken
in escader, zijnde Vice-Admiraal Koopman, Zeeland, Citadel,
Watergeus en Metalen Kruis naar Simpanoeli, een nog
nooit onderdrukten roofstaat benoorden Edi. Wij zullen daar
landen met 1500 man, dus kunnen wij wat uitvoeren. De
marine zal daar de hoofdrol spelen." (D. v. 's Gr.)
Het hoofdbestuur der Nederl. Vereeniging tot beperking
van openbare dronkenschap heeft een adres aan den Koning
ontworpen, waarin gevraagd worden: wettelijke bepalingen
tegen dronkenschap in het openbaar en dergelijke bepalingen
die den drankverkoop regelen, terwijl tevens Z. M. verzocht
wordt in overweging te nemen, of en in hoeyerre aan het
vereischte van gezonde en goedkoope volksdranken (bier)
kan voldaan worden door de wegneming van drukkende
bepalingen, die de vervaardiging en het gebruik van zulke
drupken in den weg staan. Wij willen hopen dat het wat
helpen zal!
De bisschop van Haarlem heeft benoemdtot kapel laan
te Hoorn, den heer H. W. Strijdhout, kapellaan te Berkenrode,
en in diens plaats, den heer J. F. G. Rutten.
Yoor en na zijn op de algemeene vergaderingen van
het Nederl. Onderwijzers-Genootschap punten van bespre
king aan de orde gesteld, die de wenschelijkheid der wijzi
ging van het een of ander artikel in de onderwijswet van
1857 bedoeldenzoo ook weder op de vergadering in de
laatste dagen van Julij te Arnhem gehouden. Toen werd
besloten om eene commissie te benoemen, belast met liet
in overweging nemen van beschouwingen en voorstellen
betrekkelijk wetsverandering, door de gewestelijke veree-
nigingen en afdeelingen vdór den 1 Januarij 1874 aan het
hoofdbestuur in te zenden. Naar aanleiding van een en
ander zal genoemde commissie bepaald geformuleerde voor
stellen aangaande de hoofdbeginselen der wet van den 13
Aug. 1857 moeten concipiëeren en op den beschrijvings
brief voor de eerstvolgende vergadering brengen. Door het
hoofdbestuur zijn uitgenoodigd om als leden dier commissie
zitting te nemen de heerenS. Gille Heringa, te Utrecht
D. de Groot, te GroningenJ. Jelgerhuis Swildens, te
Amsterdam; P. Molenbroek, te Rotterdam en J. F.Jansen,
te Harlingen, ten einde met een paar leden des hoofdbe-
stuurs het bedoelde werk te verrigten.
Door den raad der gemeente Schagen is tót wethouder
benoemd de heer Jan Ligthert.
Op Vrijdag 3 October a. s. zal te Schagen in de
zaal van den heer A. Knikker plaats hebben de jaarlijksche
algemeene vergadering der onderwijzers in het 7de district
van Noordholland, onder voorzitterschap van den schoolop
ziener, den heer P. J. Heijning.
Een wijze van adverteren, niet minder vernuftig dan
Multatuli's spoorweg-kaartjes-annoncen-systeem, heeft men
reeds eenige jaren geleden uitgevonden. Men adverteert
namelijk te Amsterdam, te Haarlem en te 's Hage op de
kerkbriefjes.
De Tijd deelt het volgende mede omtrent het Internatio
naal Qrientalistisch Congres te Parijs, den 1 dezer geopend
„De eerste zitting, bijgewoond door 300 leden, had dien
dag plaats ongeveer ten 2 ure des namiddags. Alstoen
werden de leden van den raad gekozen, en onder de namen
der gekozenen kwam ook die voor van onzen landgenoot,
den wel-eerw. heer J. J. Langenhoff. Zes zittingen han
delden achtereenvolgens over Japan en de Japansche taal.
Met betrekking tot dit punt werd een belangrijk besluit
genomen, en wel dit, dat aan een comité de taak is opge
dragen de Japansche letterteekens door Latijnsche te ver
vangen, en zoocjoende de studie der Japansche taal zoowel
voor Oostersche als Westersche volkeren te vergemak
kelijken.
Yoor de zitting, waarin de Chinesche taal werd ter sprake
gebragt, koos men den wel-eerw. heer Langenhoff tot
president, die, met het oog op de hoffelijkheid, daardoor
aan Nederland bewezen, meende niet te mogen weigeren.
Het door den wel-eerw. heer Langenhoffbegonnen Chinesche
volkswoordenboek vond algemeene goedkeuring. Zijn wel-
eerw. werd dan ook verzocht, schriftelijk een verslag in te
dienen omtrent de strekking en regeling alsmede de vordering,
wel een blijk, dat van den kant van het congres de hulp
niet uit zal blijven.
In de zitting, loopende over de talen en volkeren van
den Indischen archipel, voerde onze geleerde landgenoot,
hoewel onvoorbereid, gedurende 1-i uur het woord over
zijne reis in de binnenlanden vau Malakka, Riouw, Sumatra,
Borneo enz. enz., over de taal en volkeren met hun zeden,
godsdienst en afkomst, en gaf ten slotte betreffende die
landen zijne „impressions et reflections de voyage.".Dewijl
er besloten was dat iederen spreker slechts 10 minuten
zouden worden toegestaan, wilde de heer Langenhoff, nadat
die tijd verstreken was, zijne speech afbreken, doch van
alle kanten werd hem toegeroepen: „Continuez, continuez,
monsieur l'abbé; ceci fait une exception!" Toen eindelijk het
j'ai dit werd geuit, was een daverend applaudissement i het
beste bewijs, dat het surplus van niet minder dan 80 minuten