STATEN-GENERAAL. Benoemingen, enz. Buitenland. Engeland. Duitschland. aUernuttigst en aangenaam was besteed; oud en jong, tot I zelfs de dames, stonden van hunne zitplaatsen op, om den weisprekenden Nederlander hartelijk de hand te schudden en hem te bedanken. In den avond van den lOden werd het congres gesloten met eene dramatische voorstelling in het Grand-Hótel. Acteurs en toeschouwers waren allen leden". Aan den jl. Dingsdag te Beverwijk gehouden hard draverij hebben 12 paarden deelgenomen. De prijs is behaald door den heer L. Dijkshorn met „Slimme Jan," bereden door J. de Boer en de premie door P. C. Bulk met „Snel," bereden door den eigenaar. De vele regen, in den laatsten tijd gevallen, heeft de landbouwers, in Haarlemmermeer veel schade veroorzaakt. Men schat dat nog ongeveer de helft der gewassen op het veld staan, welke allen zoodanig door den regen zijn beschadigd, dat zij nu bijna zonder waarde zijn. De aard appelenteelt is ook geheel mislukt. De werking der machines is uitmuntend. De meeste dagen staat het water te Hoofd dorp (middenpunt der gemeente) op zomerpeil. Ten behoeve van het standbeeld van van der Werff te Leiden is circa f 12,000 ontvangen, d. i. de helft van 'het vereischte bedrag. Men meldt uit Helmond, dd. 15 dezer: „De besmettelijke ziekte, die in naburige Rijken heerscht, 'heeft het gemeentebestuur genoopt eenige bepalingen met het oog op de openbare reipheid vast te stellen. Zoo moeten alle mesthoopen opgeruimd worden. Geen nieuwe mogen binnen 10 meters afstands van bebouwde eigendommen worden aangelegd. De huizen moeten inwendig worden gereinigd, gewit en de goten leêggehaald. Privaten moeten met carbolzuur worden gedesinfecteerd. Deze en enkele andere bepalingen zijn prachtigop het papier. Van stadswege moesten zij allen geschieden en de uitvoering niet overgelaten worden au bon plaisir der inwoners, die van zulke preventieve maatregelen weinig begrip hebben. De omroeper, die met de bel in de hand deze verordening overluid afkondigde, las in de plaats van carbol-, carribalzuur, hetgeen tot groot vermaak der omstanders oogenblikkelijk in „garibaldizuur" werd omgezet." De Arnh. Crt. besluit zijn hoofdartikel „Eene Troonrede met hindernissen" met de volgende regelen: „Deze openingsrede zou tevens zeer goed voor eene sluitingsrede kunnen dienen. Zij is eene achteruitziende openingsrede; er is een weemoedige toon in en een wee moedige tint over; een echte lierfst-geest heerscht er in; zij doet denken aan afgevallen, afgewaaide en verdorde bladeren, aan mislukte oogsten, aan de enkele zonnige, zomersche dagen die voorbij zijn gegaan, en aan de sombere, kille, gure, buijige dagen, met nevel en stormen, die wij te gemoet gaan. Justitie zwijgt. Financiën zwijgt. Binnen- landsche Zaken zwijgt. Buitenlandsche Zaken, Oorlog en Marine bewegen even de lippen om te verzekeren, dat zij niets bijzondei-s te zeggen hebben, niets anders dan wat zij elk jaar zeggen. Geene verwikkelingen met het buitenland; het leger en de marine zijn er nogbeide, naar omstandig heden, redelijk welvarende. Alleen Koloniën is wat spraak zamer en onderhoudender, en vertelt het een en ander van Atsjin, van Suriname en Cura9ao. Koloniën is de eenige in de troonrede die een woord van toekomst spreekt, die gewaagt van voorzieningen die genomen worden." De overigen voorzien niets, ten minste niets goeds. De openingsrede is dus al even zwaarmoedig als de sluitingsrede. Somber als trappisten schijnen de ministers elkander aan te zien en toe te fluisterenFrère, ilfaut mourir! Wanneer de adressen van antwoord ook dit jaar zijn wat zij gewoonlijk zijn: weêrklanken der troonrede, dan zullen zij de derde en vierde zwaarmoedige parlementsstukken van deze melancholieke laatste dagen zijn. Het zal zijn of men een doodenmarsch hoort, een dof roffelen op omfloerste trommeneen laatste afscheid aan de gesneuvelden op het parlementaire slagveld, die ten grave worden gedragen. Gelukkig zij, die nog aan eene weder-opstanding gelooven." Bij vonnis van den kantonregter te Hoogeveen is de eisch van kerkvoogden te Peize tegen een lidmaat der Herv. gemeente aldaar, die weigerde zijn aandeel in den kerkelijken omslag te betalen, toegewezen. Bedoeld lidmaat is tot betaling der belasting veroordeeld. Hét aanhoudende natte weder doet de groote hoeveel heden, als hooi op 't veld liggend etgroen in 't kwartier Vollenhoven totaal bederven; terwijl de sla- en andere boonen, waarvan, om dezen tijd, te Giethoorn wekelijks 3 a 400,000 worden uitgevoerd, beginnen te rotten. Het water, dat den geheelen zomer laag heeft gestaan, is aan merkelijk gestegen. Met den aardappelbouw, die in Friesland steeds meer en meer in omvang toeneemt (de uitgestrektheid van de aardappelvelden ten vorigen jare was 2150 hectaren meer dan gemiddeld in de laatste 10 jaren) en dit jaar op buiten gewoon groote schaal is toegepast, moet het, naar men verneemt, niet te gunstig uitzien, een gevolg van de vele regens in de laatste dagen. In sommige oorden toch wordt de ziekte onder dit gewas in vrij hevige mate aangetroffen. De zoogenaamde fokkalveren worden tegenwoordig in Friesland tegen enorm hooge prijzen verkocht. Voor kal veren van naauwelijks een half jaar wordt van f 80 tot f-100 betaald. Ze worden naar het buitenland verzonden, en daar de longziekte nog al in de kleistreken heerscht, veel in de woudstreken opgekocht. De reis van ds. A. J. Schröder, president der Evaug. Luth: Synode; die zich mét zijn ambtgenoot, den heer W. D. Statius Muller, uit Schiedam, naar Groningen begaf, ware bijna door een betreurenswaardig ongeval gekenmerkt geweest. Op de hoogte van een der kleine stations gekomen, werd d's. Statius Muller door een beroerte getroffen. Verder te rijden was onmogelijk. Een herbergier van het nabijgelegen dorp weigerde opname in zijn logement, daar hij vreesde, met een lijder aan een besmettelijke ziekte te doen te hebben. Gelukkig stelde een baanwachter zijn kleine woning en zijn bed beschikbaar, zoodat de. noodige hulp kon worden ver leend. Den volgenden dag kwamen de beide predikanten aldaar aan; de zieke was inmiddels beterende. I Dr. David Friedrich Strauss is ernstig ongesteld en verpligt zich van letterkundigen arbeid te onthouden. Dezer dagen werden door helmduikers eenige werk zaamheden verrigt op den bodem van de Kjögebucht. Zij stietten op een scheepsromp, en men leidde uit de ligging af, dat dit geen ander wrak kon zijn dan dat van het Deensche linieschip Danebrog, welks ondergang een der merkwaardigste bladzijden in de Deensche krijgsgeschiedenis beslaat. Bij een bloedig treffen in de Kjögebucht op 4 Oct. 1710 tussehen een Deensche vloot onder Göldeniöwe en een Zweedschen onder-admiraal-wachtmeester geraakte het linieschip Danebrog in brand. De bevelhebber, Ivar Huitfeld, deed eerst pogingen om het vuur te blusschen, maar vruchteloos. Het eenige middel dat hem tot redding van zijn manschap overbleef, was dat hij het schip door de Deensche linie trachtte heen te sturen; maar, gelukte hem die poging, dan liepen de overige schepen daarbij groot gevaar om door het zijne aangestoken te worden. Hij koos dus liever den dood voor zich en de zijnen, dan de vloot van zijn vaderland in zulk een oogenblik aan gevaar bloot te stellen. Derhalve wierp hij het anker, opdat het brandende schip aan de plaats geketend bleef, en vuurde van daar, rustig ondanks het meer en meer naderend doodsuur, op den vijand door, tot dat het vuur zijne kruid kamer bereikte en het schip met zijne heldhaftige bemanning, 500 koppen, in de lucht vloog. Slechts enkelen bragten er het leven af. Een naauwkeurig onderzoek heeft thans in allen deele bewezen, dat het gevonden wrak van de Danebrog is. Men heeft er nog de geraamten in gevonden van eenige der helden, die er hun leven zoo duur op verkochten, en de duikers hebben ook nog eenig touwwerk geborgen, dat in den leemgrond goed bewaard gebleven was; voorts 11 metalen kanonnen, die alle vóór 1710 gegoten zijn en duidelijke sporen dragen zoowel van door vijandelijke kogels getroffen te zijn geworden, als vuur gegeven te hebben." Eenige dezer stukken schijnen in den zeeslag van 1677 op de Zweden veroverd te zijn, en ver scheidene zijn, afgescheiden van dit historisch belang, ook voor de geschiedenis der vuurwapenen merkwaardig. Waar schijnlijk zullen deze overblijfselen van een roemrijk ver leden in het Deensche tuighuis worden geplaatst. Na den Sultan van Turkije bezocht te hebben is de Shah naar zijn land teruggekeerd onder belofte, dat hij later aan den Sultan een langduriger bezoek hoopte te brengen. Er wordt berigt dat de Shah geen geld meer had om de terugreis te aanvaarden, en den Sultan, die het maar voor het leenen heeft, hem de noodige middelen verschaft heeft. De toestand van Perzië schijnt gedurende de afwezig heid van den vorst er niet op verbeterd te zijn; het land moet aan de grootste wanorde, aan rooverij en allerlei ellende ten prooi zijn geweest. Eerste Kamer. Zitting van Dingsdag 16 September. De beer van Bylandt heeft het voorzitterschap aanvaard met eene rede, waarin hij met het oog op de vele gewigtige onderwerpen die in de afgeloopen zitting onafgedaan zijn gebleven, aanspoort tot ijverige en ernstige opvatting der taak, en hoopt dat de getrouwheid aan beginselen steeds waarborg zij tegen de nadeelen van te groote gehechtheid aan individueele gezigtspunten. en opvattingen, waar behartiging der algemeene belangen van het vaderland, en de handhaving der grondwettelijke instellingen het doel van het streven is. - De heer Messchert van Vollenhoven berigt dat hij ontslag neemt als lid. Er is besloten tot beantwoording der troonrede in een adres van antwoord, met de zamenstelling waarvan de commissie zich heden bezig zou houden. Tweede Kamer. Zitting van Dingsdag 16 dezer. Heden zijn alle nieuwe of herkozen leden toegelaten. Daarop is een lijst gevormd van candi- daten voor het voorzitterschap der Kamer. Als eersten candidaat werd gekozen de heer Dullert met 38 stemmen, tegen 35 stemmen op den heer van Reenen uitgebragt. Op de candidatenlijst zijn mede geplaatst de heeren Storm van 's Gravesande en Luyben. Op hun verzoek is bij de dd. schutterij eervol ontslag verleend bij die te Wormerveer, aan D. Laan als 1ste luit. en K. Vis, als 2de luit.; bij die te Zaandam, aan P. H. Perk, als 2de luit.; en zijn benoemd tot 2den luit.: bij die te Wormerveer, J. A.Laan, thans schutter; bij die te Zaandam, J. Blauwboer, thans fourrier. De heer T. Koek, thans ontvanger der dir. bel. en ace. te Borger, is als zoodanig benoemd te Schermerhorn. Tot hulponderwijzer te Wieringerwaard (salaris f 500) is benoemd de heer P. v. d. Wey, thans te Sneek. Bevorderd zijn: tot luit. ter zee 1ste kl., de luit. ter zee 2de kl. A. de Bruyne; tot luit. ter zee 2de kb, de adelb. 1ste kb A. C. van der Sande Laeoste. Met 1 Oet. a. s. worden geplaatst: aan boord van het sehroef- stoomschip Deli de luits. ter zee 2de kb H. J. de Wal (als oudste off.) en J. V. Wierdsma, de adelb. 1ste kb G. J. Sluyterman en H. J. E. van Gogh, de off. van gez. 2de kb F. H. L. Roessingh van Ilerson en de off. van adm. 3de kb N. de Ronde Bresser; aan boord van het ramschip Buffel de luit. ter zee 2de kb G. F. A. Gregory. Bij res. van den minister van Finaneiën zijn gerangschikt: de ontvangkantoren der directe belastingen en aecijnsen te Noord- Scharwoude en te Schermerhorn in de zevende en achtste klasse. Met ingang van 1 Oet. worden de te Texel gevestigde post- en telegraafkantoren vereenigd onder het beheer van den directeur van het postkantoor, den heer J. Hoek Bent. Te Parijs is dezer dagen een Engelschman aangekomen uit Afrika, die in Julij 11. Livingstone gesproken liad; de laatste was wel. Merkwaardig is het, hoe weinig Fransche journalisten, wanneer het belang der partij verlangt, dat men van batterij verandert, zich om feiten bekommeren, die men zou mee- nen, dat hunne lezers zich nog moesten herinneren. Eduard Lockroy, die zijn sporen in de Figaro verdiend heeft, schreef dezer dagen in de Rappel„Wie dacht er na de nederlagen van het keizerrijk aan, om vrede te vragen? Niemand. Frankrijk stond op. De boeren namen hunne geweren; de stedelingen verlangden wapenen, de franctireurs verspreidden zich door de bosschen. De natio nale oorlog begon, vreeselijk door zijn roemrijke hinderlagen en heldhaftige valstrikken. Men loerde achter een boom op den vijand; bruggen werden vermeld, tunnels stortten in, Laon vloog in de lucht: overal brandden de boeren plaatsen en een leger was achter de Loire gevormd, om den strijd te hervatten, Sédan te wreken en Elzas-Lotha- ringen aan de Pruisseri te ontrukken." Alles' ging goed, toen de royalisten van vrede begonnen te spreken en tot de soldaten zeiden: „„Het gouvernement heeft geen kanonnen, geen voorraad, geen patronen. Uw generaals weten niets. Gij wordt naar de slagtbank gevoerd." De heer Lockroy blaakt van verontwaardiging, als hij er aan denkt, hoé de royalisten de soldaten verleiden. Maar voor den oorlog was het juist de Rappel, die de krijgstucht ondermijnde. In het nommer van 2 Jan. komen niet minder dan 9 artikels tegen de krijgstucht voor, naar aanleiding van het verplaatsen van twee soldaten naar Algerie wegens insubordinatie. Eerst komt een brief van Victor Hugo, waarin hij spreekt van Vhomme guillotine aan het eene einde der maatschappij en Vhomme chassepót aan het andere. Het eene is van Michelet, die een in schrijving voor de beide soldaten wilde openen en een regiment verheerlijkte, dat tijdens de revolutie geweigerd had op het volk te schieten. Dan volgt een vers van Victor Hugode dichter stort tranen over het lot der sol daten en spoort hen aan, hun nieuwe adelaars weg te jagen. In het vierde artikel jammert Félix Pyat: „Arm leger! Uw vrijheid is het consigne, uw gelijkheid een sou, uw broederschap de chassepót!" Charles Hugo beantwoordt de vraag: wat is de soldaat? aldus: „Een werkman uit zijn vreedzaam bestaan, een burger uit zijn stad, een kind uit zijn familie gerukt. Zijn leven, zijn vrijheid, zijn jeugd, zijn lied, zijn hart, zijn ziel, alles is, hem ontnomen!" De overige artikels, van Francois Hugo, Lockroy, Flourens, zijn allen in denzelfden geest. De jury te Lyon zal eerstdaags uitspraak doen over twee vrouwen, beschuldigd van den 4 September haar rooden. onderrok in het raam te hebben gehangen. De heer Henry Dunant, de stichter van de vereeni- ging van het Roöde Kruis, is te Londen aangekomen, om voor het tot stand komen van eene internationale conventie te werken, ten einde het lot der krijgsgevangenen te ver zachten. Hij heeft jl. Maandag te Brighton eene voorlezing gehouden, om te betoogen, dat, zoolang het lot der krijgs gevangenen niet door eene internationale conventie is gere geld, zij van de willekeur van weinigen afhankelijk zullen zijn. Eene petitiè zal aan de Britsche regering worden verzonden, om de mogendheden uit te noodigen, ter ver wezenlijking van het plan te Londen eene conferentie te houden. De admiraliteit heeft van den ter westkust van Afrika gestationeerden schout-bij-nacht Commerell dépêches ont vangen, die van den 15 en 20 Augustus gedagteekend zijn. Den 14den was de schout-bij-nacht met verscheidene booten van Hr. Ms. schip Rattlesnake de rivier Prah opgevaren, ten einde hare bevaarbaarheid te onderzoeken. Nadat de booten ongeveer een mijl gevorderd waren, werd door de bevolking van Chamali uit het kreupelhout op de booten gevuurd. De schout-bij-nacht, dé bevelhebber der Argus, een kapitein der infanterie, acht mariniers en vier inland- sche soldaten werden ernstig gewond, en bij de landing dei- bemanning van eene der booten sneuvelde een marinier en werd een 2de luitenant gekwetst. Chamah werd ver nield tot straf voor het gepleegde verraad. De wond van den schout-bij-nacht was zoo ernstig, dat zij zijn vertrek naar de Kaap de Goede Hoop noodzakelijk maakte. Hoe moeijelijk armverzorging en liefdadigheid is, ondervinden tegenwoordig de voogden van de Holborn- Union in Londen. Wekelijks komt het voor, dat een vrouw, soms met zes kinderen, zich aanmeldt, met het berigt, dat haar man weggeloopen is. De vrouw wordt dan naar het werkhuis gezonden en de kinderen naar de Mitchamscholen, waar zij gekleed en gevoed worden. Na verloop van een week krijgt de moeder verlof hare kinderen te gaan op zoeken, zij ziet ze goed bezorgd en verdwijnt even als vroeger de vader. De kinderrijkdom van de Mitchamscholen wordt zoodoende bijzonder groot. De laatste berigten melden dat in dit land de cholera meer en meer afneemt. Duitschland heeft op denzelfden dag, waarop Verdun voor goed bevrijd is van de Duitsche troepen en Frankrijk dus weder geheel heer en meester is in zijn land, een cadeau ontvangen, dat langen tijd een souvenir zal blijven. Dat geschenk toch bestaat in 69 tot dwangarbeid veroor deelde boeven uit Caledonië, die tegen hunne veroordee ling volgens de Fransche wet hebben geprotesteerd, door in hunne hoedanigheid van Elzassers en Lotharingers voor zich de Duitsche nationaliteit tekiezen. Duitschland zal zeker met niet-onverdeelde blijdschap dien nasleep van de annexatie der twee provinciën afwachten. Het kan hen iederen dag bij den prefect van het departement Finistëre in ontvangst nemen, doch schijnt daarmede zoo weinig haast te-hebben, dat de Fransche autoriteit de Duitsche reeds tot tweemaal toe heeft moeten verwittigen, dat de 69 nieuwe onderdanen van Keizer Wilhelm te zijner beschikking zijn gesteld. Drie officieren van het Fransche leger, een luitenant kolonel en twee mindere officieren, wonen in deze oogen- blikken in den omtrek van Berlijn de manoeuvres der Pruissisclie garde bij. Zij worden daarbij vergezeld door den militairen attaché bij het Fransche gezantschap te Berlijn, Prins de Polignac, en zullen, gelijk de Corres--

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 2