Benoeming-en, enz.
STATER-GENERAAL.
Buitenland.
van een algemeenen vaderlandschen gedenkdag, door den
heer Huet toegelicht en door de vergadering aangenomen.
Het laatste punt dat behandeld werd, bedoelde het
belang der volksontwikkeling voor den werkman en daarop
werd besloten, dat de volksvoordragten ook daartoe mogten
dienen.
Het volgend congres zal te Amsterdam worden gehouden.
De arrondissements-regtbank te 's Hage heeft uit
gemaakt, dat de heer Harder den heer Zaalberg heeft
gelasterd en eerstgenoemde veroordeeld tot twee geldboeten
ieder van vijftig gulden.
De positie van den persoon, wien jl. Dingsdag te
's Hage bij het springen van den tramwagen zulk een
ongeluk overkwam, is naar men verneemt, vrij wel, of
schoon het gevaar nog niet geheel is geweken. Het
verbrijzeld been is geamputeerd moeten worden.
De commissie uit het schoolverbond voor de leer-
pligtigheid heeft te Utrecht eene bijeenkomst gehouden.
Haar men verneemt, heeft zij den heer Nahuys, van Zeist,
tot haren voorzitter en den heer Pekelharing tot haren
secretaris gekozen. Na uitvoerige discussie over de nood
zakelijkheid en de uitvoerbaarheid van leerpligtigheid is
eene commissie van twee leden benoemd, de heeren Romeyn
en Pekelharing, die volledige gegevens zal verzamelen van
hetgeen het buitenland dienaangaande leert. In Februarij
hoopt de commissie weder bijeen te komen.
Jl. Maandag avond, na den afloop der beestenmarkt te
Genemuiden, is bij den veehandelaar A. Brouwer het kabinet
opengebroken en een notitieboekje met ongeveer f 14000
aan bankpapier ontvreemd. Proces-verbaal is reeds opge
maakt. Men vertrouwt den dader wel op het spoor te
zullen komen.
Er is sprake om Schokland met het vasteland te
verbinden, waardoor van zelf het belangrijke Kamper-eiland
wordt ingesloten. Niet minder dan 10,000 bunders puike grond
zouden daardoor gewonnen worden. Waren de dijken eenmaal
gereed, dan kon de plas in 8 maanden worden droog
gemalen. Daardoor zou Zwolle voor altijd van hoogwater
bevrijd worden en kostbare verbeteringen aan het Zwarte
Water en het Zwolsche Diep grootendeels ophouden.
Dit plan verdient zeker naauwgezette overweging. Ons
komt het nog altijd wenschelijk voor, dat de geheele
Zuiderzee worde droog gemaakt. De daaraan bestede milli-
oenen kunnen nooit rentegevender belegd worden. Daar
dit plan thans echter op den achtergrond geraakt, zou een
gedeeltelijke annexatie van kostbaar land, waaraan we zoo
groote behoefte hebben, zeer wenschelijk zijn en de weg
kunnen banen om eens van dien binnenlandschen plas water,
Zuiderzee geheeten, en die tot weinig nut is, voor goed te
worden verlost. (Arnh. Crt.)
De Ass. Crt. zegt over 't gekibbel over het kinder
geschenk aan den Koning: „Ach, is er dan nog geen twist
genoeg?
De mensch schijnt thans niet te vroeg met „geharrewar"
te kunnen beginnen. Op de schoolbank, met de moedermelk
nog op de lippen, moet men al leeren kibbelen, vooral over
de godsdienst. Wat krijgt de jeugd zoo respect voor den
bundel pijlen! Waarom niet eenvoudig gezegd: „Z. M.
de Koning viert in 1874 den dag, op welken hij, 25 jaren
geleden, de regering over het Nederlandsche volk aanvaardde.
Zal H. D. van alle kanten gelukwenschingen ontvangen,
dat ook de kinderen hem feliciteerden met zijn zilveren
krooningsfeest en hem een aandenken gaven, zou hem zeker
aangenaam zijn. Die meê wil doen, zegge het!" Dan was
het begin van de zaak goed en als ze verder geleid werd,
'door eenige verstandige lieden, zou zij ook goed eindigen.
Wij hebben in het dagelijksch en maatschappelijk en godsdienst
leven veel te veel menschen, die oogen zoeken in welke
zij haken kunnen werpen, om anderen te trekken en te
schudden, tot vervelens, ja tot nijdigwordens toe, en als
daaruit beroering en ellende voortkomt, dan zijn zij het
juist, die geen oogen vonden en geen haken uitwierpen!
Die hier het water troebel heeft gemaakt, had beter-gedaan
met Zr. Ms. zilveren feest maar te vergeten. Iets in de war te
sturen, daartoe is weinig noodig, maar dat weer ongedaan
te maken, valt meestal hoogst moeijelijk. Daarom moesten
de woordvoerders voorzigtig Wijn
Neemt men tot basis den gedenkwaardigen datum 1793
en telt men er de getallen bij op, die in het alphabeth den
rang aanduiden van elke letter van den naam van den heer
Thiers, dan -verkrijgt men
A. T H I E R S
1 20 8 9 5 18 19
1793 1 20 8 9 5 18 19 1873,
of het jaar van den val van den heer Thiers.
Doet men hetzelfde met het jaarcijfer 1814, in welk jaar
de Bourbons in Frankrijk terugkeerden, door dezelfde bere
kening toe te passen op
H E N R I V
8 5 14 18 9 5
dan is 1814 8 5 14 18 9 5= 1873,
of het jaar van de vermoedelijke troonsbeklimming van
Hendrik V. (D. v. 's Gr. en Zh.j
Het berigt aangaande den heer Nagel, kunstenmaker
bij Carré, thans te Weenen, als zou de zelfmoord van een
meisje oorzaak zijn der mishandelingen van haar ruwen
vader tengevolge eener fout bij de repetitie, is gebleken
onjuist te zijn; er is niets van aan; het berigt is het
eerst door Berlijnsche bladen vermeld. Het eenige wat
aanleiding kan hebben gegeven tot het verhaal van den
dubbelen indirecten kindermoord, is het feit, dat een meisje
van de familie Boorn, eveneens bij Carré werkzaam, eeni-
gen tijd geleden bij het baden per ongeluk is verdronken.
In een Amerikaansch blad vindt men de volgende
aansporing aan de geabonneerden om hun abonnement te
betalen
„Wij streven er naar, om een godsdienstig leven te leiden
en hopen daardoor in den hemel te komen; wij zouden
gaarne ook al onze abonnés daar ontmoeten dat echter
nimmer zal kunnen geschieden, als zij niet, zooals eer en
pligt gebieden, hun schuld aan ons voldoen."
Met ingang van 1 Nov. a. s. zijn benoemdtot kantonregter te
Leiden mr. W. van der Kaav, thans regter in de avrond.-regtbank
te Alkmaar; tot plaatsv. kantonr. in het kanton Helder (op het
eiland Wieringen) de heer P. Maats Jr., burgem. van Wieringen;
met ingang van 15 Nov.: tot griffier bij het kantongeregt te Zaan
dam rar. F. L. de Gavere, thans te Harderwijk.
Eerste Kamer.
Zitting van Donderdag 23 Ootober. In deze zitting zijn aange
nomen alle aanhangige ontwerpen, waaronder dat nopens de munt.
De minister van Financiën heeft verklaard het ontwerp omtrent de
regeling der muntkwestie van den llaad van State te hebben terug
ontvangen en hoopt het spoedig aan de Kamers te kunnen aanbieden.
De vergadering is tot nadere bijeenroeping geseheiden.
Tweede Hamer.
Blijkens het voorloopig verslag der Kamer nopens het
Vide hoofdstuk (Marine) der Staatsbegrooting voor het
dienstjaar 1874 (commissie van rapporteurs: Fabius, 01-
denhuis Gratama, Nierstrasz, Stieltjes, de Roo van Alder-
werelt) is in alle afdeelingen de kwestie van vertrouwen
in het beleid des ministers ter sprake gebragt. Verschei
dene leden stelden daarbij op den voorgrond, dat, zoo men
in het algemeen voor een pas opgetreden minister toege
vend kon zijn, er geen grond bestaat dit te wezen voor
een minister, sedert 3 Junij 1868, derhalve reeds ruim 5
jaren, aan het bewind en die dus ruimschoots den tijd en
de gelegenheid heeft gehad zijne denkbeelden omtrent de
inrigting en de 'roeping van ons zeewezen te verwezenlijken.
Aan dezen minister mogt men daarom, zonder onbillijk te
zijn, strenge eischen stellen; en wanneer men dan een
terugblik wierp op zijn vijfjarig beheer, kon men zich niet
ontveinzen, dat de indruk op hen, die de zaken onbevoor
oordeeld wilden beschouwen, niet gunstig kon zijn. Zij
wezen op het materiëel der zeemagt en meenden, dat de
aanbouw zoowel van schepen voor de dienst binnengaats,
als van die voor de algemeene dienst, veel te traag voort
ging. De magazijnen schijnen geenszins voldoende voor
zien. De toestand der schepen, die in dienst zijn, schijnt
maar al te vaak veel te wenschen over te laten. Dit is
gebleken, wat het auxiliair escader betreft, bij het uitbre
ken van den oorlog met Atsjin. Het personeel der marine
is onder het bestuur des ministers zoowel in getal als in
gehalte achteruitgegaan. De geoefendheid van het marine
personeel laat veel te wenschen over. Goede zee-officieren
en beproefde matrozen zijn, bij de wijze waarop de minister
zijne taak begrijpt, niet te vormen. Zee-officieren noch
matrozen zijn te vormen alleen door hen in Indië of op
monitors en ramschepen te laten dienen. En wat betreft
de opleiding der adelborsten, onder het bewind van den
minister is wel een weelderig instituut gebouwd, maar
voor hunne practische vorming wordt aldaar weinig verrigt.
Deze beschouwingen bleven echter niet zonder tegen
spraak. Wat vooreerst betreft den toestand van het per
soneel, merkte men op, dat Nederland niet het eenige land
is, waar gebrek aan zeevolk bestaat; Engeland ondervindt
hetzelfde ongerief. De schuld ligt meer aan de omstan
digheden, dan aan de personen, die aan het hoofd van het
zeewezen staan. Wat het materiëel betreft, is er verzuim
gepleegd, dan deelt de Tweede Kamer in de verantwoor
delijkheid. In elk geval laat de verdediging te water
minder te wenschen over dan de verdediging te land.
Sneller aanbouw zou meer geld hebben gekost. En zou
de Kamer hoogere begrootingen hebben aangenomen? Men
denke aan hetgeen met 's ministers voorgangers is gebeurd.
Zou de Kamer nog geneigd zijn hoogere begrootingen goed
te keuren? De minister is zuinig en' dit prees men in
hem. Daarbij is de klagt over den voorraad in de maga
zijnen schromelijk overdreven. Evenzoo de verwijten no
pens de marine in Indië. Het auxiliair escader is in vrij
voldoenden toestand. Alleen is de toestand der Indische
militaire marine gebleken minder gunstig te zijn. Nogtans
is in zeer korten tijd op de kusten van Atsjin eene
scheepsmagt bijeengebragt, zoo als wij in jaren in Indië
niet gekend hebben.
Tegenover deze laatste bewering werd echter opgemerkt,
dat, zoo wij spoedig eene toereikende scheepsmagt op de
kusten van Sumatra bijeen hebben gehad, dit meer aan de
activiteit van den minister van Koloniën, dan aan zijn
ambtgenoot van Marine schijnt te danken. Voorts dient
men het oog niet te sluiten voor het feit, dat, ja aan de
noordkust van Sumatra eene belangrijke scheepsmagt aan
wezig is, maar dat men dit resultaat slechts heeft kunnen
bereiken door de overige stations van oorlogschepen te
ontblooten, zoodat, wanneer elders in Indië maritime hulp
noodig mogt zijn, de verlegenheid niet gering zou wezen.
Ook schijnt het moeijelijk te ontkennen, dat het gemis
eener toereikende scheepsmagt bij het ontstaan van het
conflict met Atsjin, van grooten invloed op onze hande
lingen is geweest. Waren wij toen in staat geweest, in
den geest van het telegram van 6 Febr. onmiddellijk eene
sterke zeemagt naar Atsjin te zenden en de kusten van
dat rijk effectief te blokkeren, de oorlog had misschien op
den duur niet vermeden kunnen worden, maar men zou
er waarschijnlijk niet aan hebben gedacht om, onvoorbe
reid en op het meest ongunstige oogenblik, eene expeditie
te ondernemen. Door het auxiliair escader ontijdig in te
krimpen is, naar het gevoelen van sommige leden, dat
echter ook tegenspraak ondervond, de minister van Marine
wel degelijk mede-oorzaak geweest van de treurige gebeur
tenissen in Indië, en komt de verantwoordelijkheid daarvan
voor een groot deel op hem neder. De zoo geprezen
zuinigheid des ministers kost ons nu, gelijk elke kwalijk
begrepen zuinigheid, veel geld.
Nevens deze beschouwingen van meer retrospectiven aard,
werden in drie afdeelingen opmerkingen in 't midden
gebragt nopens de inrigting, welke aan onze marine
behoorde gegeven te worden. Wij moeten bezitten eenige
niet te groote houten schepen, zeer snel zeilende, van zwaar
geschut bewapend. Men wees daarbij op het voorbeeld der
Vereen. Staten van N.-Amerika. Na den oorlog tnsschen
het Noorden en Zuiden heeft men aldaar het gepantserde
materieël, dat voor de kustverdediging had gediend, opge.
ruimd, en louter schepen gebouwd als de hier bedoelde,
Omtrent het tweede gepantserde ramtorenschip, dat de
minister voor Indië op stapel wil zetten, liepen de meeningen
zeer uiteen. Sommige leden wenschten voor de dienst in
Indië kleine ramschepen. Wat de wijze van aanbouw
betreft, werd ook nu weder de wenschelijklieid betoogd om
de houten schepen, voor de Indische marine bestemd, ij
Indië zelf te bouwen. Nog werd in ééne afdeeling opgemerkt,
dat de controle over het aanwezige oorlogsmateriëel, zoowel
voor de zee- als landmagt, ten onzent op onvoldoende
wijze geregeld schijnt. De bij de wet van 5 Oct. 1841
(Staatsblad No. 40) voorgeschreven inventarissen worden
wel aan de Rekenkamer ingezonden, maar wie controleer!
die opgaven? Men verzocht den minister met den meesten
aandrang, alsnog zoodanige opgaven te willen inzenden,
waaruit zou kunnen blijken, dat de voorraad in de laatste
jaren, niet aanmerkelijk is verminderd en dat, moest onze
scheepsmagt in dienst worden gesteld, de noodige voorraad
aan steenkolen en uitrustings-behoeften voorhanden zou zijn.
Verder werd o. a. nog opgemerkt, dat de inkomsten van
het loodswezen nog eene zekere, ofschoon dan ook kleine
bate opleveren voor de schatkist, en dit moest, naar men
meende, niet het geval zijn. Vooreerst niet, omdat de
inkomsten ten deele voortspruiten uit interessen van het
loodsfonds, dat de Staat aan zich heeft getrokken, en ten
andere, omdat het loodswezen nog in zoo menig opzigt op
verbetering wacht. Zoo werd opgemerkt, dat de activiteit
van onze loodsen nog al te wenschen schijnt over te laten
en dat menigmaal in het Kanaal wel Belgische, maar geene
Nederlandsche loodsen te vinden zijn. Ook werd gewezen
op het bezwarende van de heffing der distantie-gelden.
Voorts werd opgemerkt, dat het in het belang der loods-
dienst noodig scheen tot het hrengen en afhalen det
loodsen stoomschepen te bezigenzonder deze zouden onze
loodsen, naar men meende, de mededinging met de Belgi
sche niet kunnen volhouden.
Wederom werd gewezen op de noodzakelijkheid om tot
eene wettelijke regeling der quarantaine over te gaan; de
wenschelijkheid daarvan werd reeds 13 Dec. 1864 door de
de Tweede Kamer uitgesproken.
Men achtte het vreemd dat de minister voor den elfden
monitor geen geld aanvraagt. Hij zelf heeft dien noodig
geoordeeld.
Op nieuw werd aangedrongen op een betere regeling
der pensioenen, zoowel van de officieren als van het minden
scheepsvolk. De noodzakelijkheid dier verbetering wordt
schier algemeen erkend en de belangrijke diensten, welke
de Marine ook nu weder bewijst, behoorden voor de rege
ring een spoorslag te meer te zijn om deze zaak ernstig
ter harte te nemen.
Aan het einde van het verslag spreekt de commissie vat
rapporteurs den wensch uit, dat, ten einde de Kamer it
staat te stellen tot eene juiste beoordeeling van den toestani
der marine in Indië, zoowel bij het uitbreken van det
oorlog met Atsjin als op dit oogenblik, door den minister
een naauwkeurige en gedetailleerde opgave worde gedaan
van den toestand, vooral wat romp en werktuigen betreft
der op beide tijdstippen in Indië aanwezige, in werkelijke
dienst en in reparatie zijnde schepen, van het auxiliair
escader en van de Indische marine, alsmede van de feitelijke
sterkte van de op die schepen aanwezige bemanningen.
België.
In zake den diefstal Peneranda gaat de instructie voort;
maar het geheim wordt streng bewaard. Er schijnt wel een
parool deswege gegeven. Evenwel schijnt een en ander uit
te lekken. Jl. Vrijdag, zegt men, heeft de hoofdcommissaris
van justitie te Mechelen met zijnen adjunct huiszoeking
gedaan, zeer naauwkeurig, bij den heer Deby, om onder
diens papieren eenig bewijs van schuld te vinden. Men
heeft er slechts gevonden een brief van Alphonse aan mevr,
Deby en een pet, welke zijn meegenomen. Den vorigen
dag was de weduwe Mohimont, moeder van mevr. Deby,
voor den regter van instructie te Brugge geroepen. Vóór
het verhoor kreeg zij vergunning hare familie te zien, in
tegenwoordigheid van een bewaker. Over het helen is zij
in het breede ondervraagd. Het is door onverdachte
getuigen geconstateerd, dat niemand van de familie Deb;
deel had aan het bedrijf van den diefstal. De bedrijvers zijn
in het oog der justitie Alphonse en Kerckhove, en misschien
de ex-pauselijke zouaaf, dien men in een klooster te Brussel
vergeefs heeft gezocht. Als het waar is wat verhaald wordt,
zou de weduwe Mohimont zeker vervolgd worden, wegens
het overbrengen van 85,000 fr. van Brussel naar Mechelen
in een reiszak, die haar door Alph. de Kerckhove was ter
hand gesteld, en dien zij met linnengoed gevuld achtte,
geloof hechtende aan hetgeen haar was gezegd. Alph. df
Kerckhove zou den volgenden dag bij haar te Mechelen zijn
gekomen, om dien zak tot zich te nemende zak was nog
met het hangslot gesloten. De justitie zou daarin mede-
pligtigheid als heler willen zien. Wat is te gelooven? D(
instructie moet bijna afgeloopen zijn. Men zegt reeds dal
zij afgeloopen is.
Frankrijk.
Drie prachtige Arabische paarden van zuiver ras,
door den Emir Abd-el-Kader aan maarschalk Mac-Mahoi
ten geschenke aangeboden, zijn van Marseille naar Versaille
verzonden.
Engeland.
Het transport van bevroren vleesch uit AustraB
naar Engeland is mislukt door het te snel wegsmelten val
het ijs, waarin de lading was verzonden. Men was verplig
geweest al het vleesch in zee te werpen. Niettemin geloof
de ondernemer Harrison dat door betere voorzorgen t<
nemen een tweede proef zal kunnen slagen.