STATEN-GEiVERAAL. Frankrijk. Engeland. Duitschland. Amerika. beste elementen verliest, omdat aan meerderen, zoowel als aan minderen bet leven totaal onmogelijk wordt gemaakt. Verhooging der ten eenenmale onvoldoende bezoldigingen van de subalterne officiersrangen, maar vóór alles eene billijke vergoeding voor de ruïneerende verhuiskosten, die alle energie en ambitie onmogelijk maken en zelfs de meer- gegoeden stelselmatig ruïneeren; en wat de minderen betreft, verhooging van de soldijen en verbetering van de kazer neering. Ziet daar noodzakelijke verbeteringen, die geen dag meer mogen uitgesteld worden. En wil men dit niet doen, dan geen woord meer over „de geheele defensie-kwestie" gesproken.... want, wat kan men verdedigen als men een leger heeft, waarin alles, te regt, een goed heenkomen zoektwat wil men van algemeenen dienstpligt spreken, als die dienst zelfs den militair van beroep afkeer inboezemt en de burger er nimmer goedwillig in zal berusten, om in onze tegenwoordige kazerne-spelonken te kruipen! „Onze onderofficieren hebben, na aftrek van de onver mijdelijke uitgaven voor een eventjes voldoende voeding, 7| cent vrij geld per dag, terwijl de grasmaaijers in Friesland des zomers een hoofdofficiers inkomen maken! Militaire geneeskundigen zijn naauwelijks meer te lokken! De su balterne officieren der genie hebben minder salaris, dan de poldergasten die zij aan het werk hebben! „De wijze waarop men den militair, onverschillig van welken rang dan ook behandelt, beknibbelt en besnoeit, is onze natie onwaardig. De wrange vruchten daarvan zal men plukken, wanneer het telaat is. Het „militaire problema" is de question bruiante van den dag geworden, en men gaat toch niet tot verbetering van den onhoudbaren toestand over! Maar de besnoeide officier, de mishandelde vrijwilliger, zij weten zich wel te redden. Alles wat daartoe de kans ziet, haast zich, de dienst te verlaten. Vrijwilligers bestaan niet meer! Honderde officieren en onder-officieren mankeeren! De bronnen, die officieren en het kader hadden moeten vormen, droogen op! De koninklijke academie levert niet meer. Kampen is in de verste verte niet meer in staat, om in de dringendste behoeften te voorzienHet is 's lands-belang, dat gebiedend eene werkelijke verbetering eischt. En zoo niet, dat men dan van alle pogingen, om onze onafhankelijkheid te verdedigen, kalm afzie. De schandelijke laauwheid in de regeringskringen wordt echter volstrekt niet door de natie gedeeld. En het is wel treurig, dat de goede bedoelingen van zeer velen in den lande magteloos zijn tegenover de tijdsverspilling en den onwil van die leden der Kamer, welke geene andere roeping schijnen te hebben, dan ieder gouvernement het regeren onmogelijk te maken en elkander met parlementaire woordenrijkheid op hatelijkheden te onthalen." In een vroeger nommer deelden wij mede, dat tot president der republiek van San Domingo benoemd was de heer Ganier d'Abin. Deze bekende avonturier ving zijne loopbaan aan in de straten van Montmartre. Toen hij gt'ooter was geworden, beproefde hij zijn fortuin in andere hemelstreken en toen hij ook daar niet slaagde, keerde hij naar zijn vaderland terug en werd soldaat. Hij bleef in de gelederen tot weinige jaren geleden, zonder eenige rol te spelen, en toen hij ontslagen werd, nam hij dienst bij een Siameesch edelman, die met eene zending te Parijs was belast en wien hij in die betrekking volgde. Ganier d'Abin werd in Siam gedurende den oorlog tot kolonel verheven, met den rang van generaal. Tijdens den Duitsch-Franschen oorlog keerde hij naar Frankrijk terug en bood Gambetta zijne diensten aan als generaal. Deze wilde hem echter slechts als kolonel aanstellen. Den 18den Maart voegde hij zich bij de opstandelingen van Parijs, en de commune maakte hem tot militair-bevelhebber in Mont martre. Toen de opstand overwonnen werd, wist hij te ontsnappen. Thans is hij president eener republiek en zal hij van de vertegenwoordigers van vreemde mogendheden de geloofsbrieven in ontvangst nemen, misschien ook wel van de Fransche zelve. Zooals men weet, gaat de graaf van Chambord mank, tengevolge van een ongeluk, dat hem in zijne jeugd over komen is. De graaf is namelijk, toen hij 13 jaar oud was, op een reisje met het rijtuig, waarin hij zat, omvergevallen en brak den hals van een zijner dijbeenen. Terstond werden uit Weenen en Parijs professoren ontboden, doch hoewel deze door eene operatie het gevaar wegnamen, was het eene been korter geworden dan het andere. De professoren waren van oordeel, dat dit teregt zou komen, indien de Prins een half jaar in uitgestrekte houding bleef liggen; 6 weken hield de Prins die marteling vol, maar gaf er toen den brui van en verkoos liever mank te blijven. Op het kerkhof te Laeken is dezer dagen een doode onder zonderlinge omstandigheden ter aarde besteld. Hit de lijkkist steekt een metalen buis tot boven de aarde; in de huis bevindt zich een koord, waarvan het eene einde om de hand van den overledene, het andere aan eene bel is verbonden. Deze ongewone maatregel is veroorzaakt door de inbeelding der zuster van den overledene, die zich niet kon voorstellen dat haar broeder overleden was. Tweede Kamer. In het antwoord der regering op het afdeelings-verslag der Tweede Kamer nopens de begrooting der Staats-spoorwegen komt o. a. het volgende voor: „De ondersteuning van Kijkswege is door de regering niet geweigerd ten aanzien van de spoorweg verbinding in Noordholland en Friesland. De inrigting van het plan, de mate en wijze van ondersteuning, door belanghebbenden verlangd, moeten echter aan de regering aannemelijk voorkomen, alvorens zij daaromtrent een voorstel aan de Staten-Generaal kan onderwerpen." Buitenland. Men is in den laatsten tijd te Parijs weder een paar volledig georganiseerde benden jonge gaauwdieven op het spoor gekomen, welker ontstaan misschien voor een gedeelte moet worden toegeschreven aan het ongelukkige prestige, hetwelk de overdreven ophef van vele Parijsche bladen de bende van Gélivier, of de zoogenaamde „zwarte petten- bende", heeft bijgezet. De thans ontdekte, uit nog zeer jonge knapen bestaande, benden voerden de namen van „zwarte messen-bende" en van: „varkenspooten-bende." De eerstgenoemde, van welke negen leden (waaronder de 17jarige aanvoerder, Murtraire geheeten) in hechtenis zijn genomen, legde er zich op toe om met behulp van messen met zwarte hechten de op vrachtkarren of achter rijtuigen geladen koffers en andere goederen open te snijden en uit te plunderen. Ten huize van den aanvoerder, die zich bij zijne arrestatie wanhopig te weer stelde, is een wel voor zien magazijn van op die wijze gestolen goederen in beslag genomen. De andere bende, van welke de justitie een zestiental leden magtig is geworden, stelde zich het bestelen der spekslagerswinkels ten doel, niet voor eigen gebruik, maar om het gestolene te gelde te maken. Door het rond venten der geroofde waar hebben deze jonge boosdoeners de justitie op hun spoor gebragt. Het geregtelijk onder zoek in deze zaak heeft, naar het schijnt, het bestaan van eene derde Parijsche dievenbende van gelijk gehalte aan het licht gebragt. Dezer dagen werd door eenige visschers aan de kusten van Pas-de-Calais des nachts een licht ontdekt, hetwelk te midden der golven scheen stil te staan. De kustwachter werd door hen onmiddelijk hiervan verwittigd en begaf zich, vergezeld van twee douanen, met een boot in de rigting van het licht. Na twintig minuten te hebben geroeid, naderden zij een klein vaartuig, dat aan den voor steven den naam Neptunus droeg; na te vergeefs de beman ning toe hebben geroepen, gingen zij aan boord. Een afgrijselijk schouwspel deed zich toen voor hunne oogen op drie matrozen lagen in de sloep uitgestrekt, een hunner was het hoofd letterlijk van den romp gescheidende twee overigen hadden messteken in de borst en in den onder buik. Er waren in de sloep noch netten, noch kompas, noch eenig ander tuig te vindener was niets aan boord dan de lantaarn, die nog altijd brandde. Men heeft de lijken en de sloep aan wal gebragt, doch de namen der slagtoffers zijn onbekend, evenals het land vanwaar zij afkomstig zijn. In de haven van Kingstown is jl. Maandag, terwijl een groot aantal schepen gereed lagen om uit te zeilen, een ijzeren schip, de Nangpore, van Calcutta bestemd naar Liverpool, met eene lading katoen, jute en salpeter aan boord, brandend, met volle zeilen binnengestevend. Het schip had vier dagen gebrand, en de bemanning was zoo uitgeput, dat zij niet bij magte was de zeilen te reeven. Na in de haven twee schoeners aangevaren te hebben, die dientengevolge zonken, is de Nangpore, intusschen door de bemanning verlaten zijnde, daar aan blusschen niet te denken viel, door het geschut van twee oorlogsbodems in den grond geboord. Het schrijven van Keizer Wilhelm aan graaf von Hoon, luidt als volgt: „Ik kan het niet ontkennen, dat uw herhaald verzoek om ontslag en overgang op pensioenstelling met 't oog op uw lijdende gezondheid te gegrond is, om zijn inwilliging af te wijzen of ook nog slechts te verdagen. 't Is daarom dat ik u, doch met een bezwaard gemoed, het gevraagde ontslag uit uwe, met zooveel onderscheiding vervulde functie van Minister van Oorlog verleen, onder toekenning van het u wettig toekomend pensioen. Gij zult evenwel den dienst-uniform blijven dragen en op de leger- lijst als actief generaal-veldmaarschalk blijven gevoerd, met handhaving voorts uwer verhouding als chef van het Oost-Pruissische fuselier regiment No. 73, ten einde gij, zoolang uw leven gespaard wordt, door een uitwendigen band deel zult uitmaken van het leger, op welks gedenk rol uw naam voor alle tijden gegrift staat. Ik dank u nogmaals vurig en uit geheel mijn hart voor alles, wat gij in uw langdurigen diensttijd in al de functiën, welke gij vervuldet, voor mijn leger hebt gedaanbovenal breng ik u mijn koninklijken dank, namens mij en mijn leger, voor uw leiding sedert ik u tot minister van Oorlog benoemde. Gij hebt mij toch bij de invoering der legerorganisatie met zeldzamen tact, konsekwentie en energie ondersteund, en de vruchten van uw belangrijken arbeid zijn niet uit gebleven. Twee glorierijke oorlogen hebben de deugdelijk heid onzer legerinstellingen bewezen, en bij de nu gevolgde uitbreiding was het wederom uw werk, haar binnen den kortst mogelijken tijd in het leven te roepen. Mogt gij u, na een trouwe pligtsbetrachting, nog in een langdurige en welverdiende rust verheugen; houd u er van verzekerd, dat ik nimmer zal ophouden, mijn in veeltijds moeijelijke en bange tijden steeds krachtigen minister van Oorlog, in vereerende en dankbare herinnering te houden. Als aandenken aan het pijnlijk oogenblik onzer scheiding, zend ik u hierbij mijn buste in marmer." Te Berlijn werd in den nacht van 9 Sept. door een nachtwacht een man, die in diepen slaap was, gevonden op straat voor de deur van een huis. De nachtwacht schudde hem om hem te wekken, waarop de man opsprong en den politie-dienaar een flinke oorvijg gaf met de woorden: „Gij wilt mij mijn horologie afnemen De nachtwacht nam hem daarop gevangen en bragt hem naar het politie-bureau, waar hij verklaarde, dat hij Karl Eduard Arndt heette, en een neef was van Bismarck. Voor het geregtshof is Arndt vrijgesproken wegens den slag aan den beambte gegeven, omdat aan geen boos opzet gedacht en moest aangenomen worden, dat hij zich tegen een zakkenroller bad willen verdedigen. Wat het neefschap van Bismarck betreft, dat werd door Arndt daardoor verklaard, dat hij het was die in 1866 Karl Blind, die op Bismarck schoot, het pistool ontrukt heeft; dit beweren is gebleken waarheid te zijn. Voor het Criminele hof te Breslau stond onlangs teregt Beate Weiss, de bekende man-vrouw. Zij maakt volkomen den indruk van een als vrouw verkleeden man. Zij heeft eene krachtige, mannelijke houding, een breede gestalte, ernstige mannelijke trekken en eenvoudig zwart haar. Op de tot haar gerigte vragen antwoordt zij met keur van woorden en met een diepe, schorre stem. Ds beschuldigde is 27 jaar oud, te Schöneberg bij Goldapp geboren, was vroeg wees en werd toen de pleegdochter van een advokaat, die haar zeker een goede opvoeding gaf, daar zij zich in het Fransch en in het Duitsch zeer goed weet uit te drukken. Zij verhaalt dat zij vroeger met schilderen en andere werkzaamheden haar levensonderhoud verdiende. Zij heek zich reeds in de meest mannelijken vermommingen bewogen en heeft met behulp van vervalschte papieren haar bedrog weten vol te houden. Onder de vonnissen, welke zij reeds heeft ondergaan, is, behalve die wegens diefstal en oplig. terij, ook een wegens ongeoorloofd gebruik van schiet geweer en een wegens het dragen van uniform zonder daartoe geregtigd te zijn. Als soldaat was zij in eet zuid-Duitsch regiment gedrild en zij wilde tijdens den laatsten veldtogt, als vaandrig, onder den naam van Bernhari von Weiss, in een Pruissisch regiment dienst nemen; daar zij echter met het zündnadelgeweer niet goed wist om t« gaan, werd zij uit het veld teruggezonden. Onder dien- zelfden naam verzocht zij in het begin van Sept. 1871, om in het klooster der Barmhartige broeders te Breslau te worden opgenomen, voorgevende op het slagveld verwond te zijn, en thans, naauwelijks hersteld, rust te behoeven. Zij werd voorloopig, door hare verklaring zich geheel aan het kloosterleven te willen wijden, als novice aan genomen, onder voorwaarde dat zij zich zou legimiteren, Toen daarop krachtig werd aangedrongen, verdween Berbari von Weiss, met een groot aantal kleedingstukken, te: waarde van 25 thaler en met de portemonnaie van broeder Amantius waarin 3 thaler waren en die uit de met geweld geopenden koffer van dien broeder was genomen. Ook nam Beata Weiss toen 1 th. 10 sgr., een zilveren en een gouden horologe mede, die haar ter bewaring gegeven waren. Gedurende haar verblijf in het klooster, dat zei weken duurde, had zij in een cel te zamen gewoond mei de broeders Amantius en Fortunatus, zonder haar geslactl te verraden. Over de borst droeg zij steeds een grootea band, voorgevende dat dit voor de volkomene genezing van hare wond noodzakelijk was. Op sluwe wijze had zij zich aan een onderzoek onttrokken, door aan den doctor vaa het klooster op ridderlijke wijze te verklaren, dat zij zoo gezond als een visch en reeds onderzocht was. Ook na hare vlugt duurde het geruimen tijd, eer dat ontdekt weri dat de kloosterbroeders eene jonge dame in hun midden hadden gehad. Beata Weiss begon nu elders te ageren, Op de hotel-rekeningen, die overgelegd zijn, ontbrak zelf geen sigaar. Eindelijk schijnt zij voor ontdekking te hebben gevreesd en in Augustus 1872 verhuurde zij zich als knecht in de gemeente Eichkirch in Wurtemberg. Spoe dig verliet zij deze betrekking ook op heimelijke wijze, in gezelschap van de kleedingstukken harer kameraden. Te Mariazell werd zij gearresteerd, wegens vroegere dief stallen veroordeeld en daarna uit Feldkirch in Vorarlberg voor andere vergrijpen, waaronder de bovengenoemde, naar Berlijn gebragt. Zij bekende alles, zonder daarom brutaal te zijnintegendeel zij was eenigermate berouwvol. Het publiek keerde zij standvastig den rug toe. Toen het O. M. een jaar en zes maanden tuchthuisstraf eischte, verzocht zij tot gevangenisstraf te worden veroor deeld, daar zij niet op lage wijze gestolen had, doch alleen door de noodzakelijkheid om haar incognito te bewaren de vergrijpen had gepleegd. Toch werd Beata Weiss tot een jaar en drie maanden tuchthuisstraf veroordeeld, benevens twee jaren verlies van burgerregten en politie- toezigt. Toen zij weggevoerd werd schenen de vrouwen kleederen haar in haren fermen mannelijken gang hinder lijk te zijn. De gele koorts, dus schrijft men uit New-York van 13 October, is door gebrek aan slagtoffers, (ieder wien hel mogelijk was vlugtte uit Shreveport in Louisiana) aan het ver minderen. Nu heerscht in Memphis (Tennessee) sedert eenigen tijd deze verschrikkelijke ziekte met zulke hevigheid, dat de berigten van daar allertreurigst zijn. Het grootste gedeelte der bevolking is, evenals van andere plaatsen waai de plaag uitbrak, gevlugt. De sterfte is intusschen zdó groot onder de overgeblevenen, dat niet alleen alle handel en verkeer stil staan, doch de stad beschreven wordt ali een groot hospitaal en begraafplaats. Men ziet geen wan delaars, geen menschen, die naar hunnen arbeid gaan, des Zondags geen kerkgangers niets dan lijkkoetsen, die zich haasten in vollen draf nieuwe slagtoffers te gaan halen- Van alle kanten in de Vereenigde Staten wordt hulp betoond De gelden, overal bijeengezameld, bedragen een aanzienlijke som. Vrijmetselaarsloges, liefdadige instellingen en vooral vereenigingen tot ziekenverpleging verleenen alle hulp door geldelijke bijdragen, medicijnen, apothekers en geneesheere» te zenden. President Grant heeft herhaaldelijk 5000 leger rantsoenen naar de geteisterde plaatsen gezonden. Vele priesters, ziekenoppassers, zusters van liefdadigheid zij» aangetast en bezweken. Tot heden zijn andere plaatsen ii de Zuidelijke Staten nog niet hevig geteisterd en he vriezende weer, dat 's nachts geheerscht heeft, geeft hoo] op een verbetering in den verschrikkelijken toestand.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 2