1873. N°. 148.
Woensdag 10 December.
31 Jaargang.
AANBESTEDING.
NATIONALE MILITIE.
OPENBAKE KENNISGEVING.
BERM BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN.
Binnenland.
MELDERSCHE
VIËI WËDIËPEIt ('OIRAXT
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dinqspas-, Dpkdkïdao- en Zaïuudao namiddag.
^bormcmentsprijs per kwartaal1.30.
fraapo per poet - 1.65.
Uitgever A. ABAKKES. Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Adverteatiën Ven 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS
Naar Oost-Jndiê: via Triest 23 Dec. 's avonds 6 u.
Marseille 18 Dec., .'s avonds 6 u.
Brindisi 15 Dec., 's avonds 6 u.
Curaqao en Suriname, 16 Dec., 's morg. 6 u.
Kaap de Goede Hoop, via Southampton13 Dec.,
's morg. 6 u.
Op Vrijdag den 19 Becember 1873, des avonds ten
zeven ure, zal aan het Raadhuis der gemeente Helder, in
het openbaar, alleen bij inschrijving, worden aanbesteed
De levering van SCHOOLBOEKEN en
SCHOOIiBEHOEFTEHT voor de Openbare
Lagere Scholen in de gemeente Helder.
De voorwaarden van aanbesteding liggen op de gewone
kantooruren, ter lezing aan de Secretarie der gemeente.
Helder, den 9 December 1873.
Burgemeester en Wethouders dier
STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
L. VERHEY, Secretaris.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER gelast bij dezen
KASPER VOOGDT, plaatsvervanger bij de Nationale Militie voor
GERBRANDUS JBLGERSMA, loteliug dezer gemeente van de
ligting 1871, No. 49, om zich onverwijld en wel voor of op den
twee en twintigsten dezer maand December aan te melden bij den
Kommanderenden Officier van het 7de regiment Infanterie te
Amsterdam, voorzien van zijn verlofpas, het zakboekje en van de
kleeding en equipementstukken voor zooverre die nog bij hem
voorhanden zijn, ten einde in werkelijke dienst te worden gesteld.
Deze oproeping spruit voort uit de in de maand Junij 11. ge
houden inspectie over de milicien-verlofgangers.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
den 8 December 1873. STAKMAN BOSSE.
Uit het dagboek van een officier van het blokkade-escader deelt
de Arnh. Crt. van de reede van Atsjin, dd. 30 Sept. 11., het vol-
gepde mede:
„Omdat mijn dagboek een al te heldere spiegel is van de een-
toonigheid van ons leven, en ik uwe lezers wensch te sparen, zal
ik mij bepalen tot een uittreksel van alleen die aanteekeningen,
welke aanspraak op eenige belangrijkheid kunnen maken.
De Watergeus had eenige dagen geleden een praauw genomen,
bemand met tien Atsjinezen en waarop zich tevens bevond een
Maleijer, zich noemende Radja Bahra-Oedin. Het Metalen Krnis,
aan de Watergeus ververschingen brengende, bad die inlanders
overgenomen en kwam er mede op de reede alhier aan. Die Radja
Bahra-Oedin was een interessant persoon, van wien wij de bijzon
derheden vernamen, die ik bier laat volgen:
Toen de eerste expeditie mislukt was, begreep men te Batavia,
dat de hoofdoorzaak daarvan lag in onze totale onkunde met het
land en de bevolking. Radja Bahra-Oedin of Boehra-Noedin (of
ik den naam goed schrijf, weet ik niet), die geruimen tijd op
Sumatra's Oostkust had vertoefd en tijdens de Atsjin-expeditie in
1866 reeds het gouvernement goede diensten had bewezen; Radja
Bahra-Oedin, die sedert kommandant van een inlandsche wijk te
Batavia was, bood zich in de maand Mei aan, als spion naar
Atsjin te gaan, om de noodige gegevens omtrent dit land te ver
zamelen; de regering kon daarvan profijt trekken, wanneer zij
andermaal besloot eene expeditionaire magt derwaarts te zenden.
Hij wist, dat nam het gouvernement zijn aanbod aan hij
zijn leven in de waagschaal zette; maar hij kende de Maleisohe
volken, hij was ondernemend en sluw, en zijn verlangen om zich
te onderscheiden overwon de vrees om het slagtoffer van die ge
vaarvolle onderneming te worden.
Het gouvernement sloeg natuurlijk het aanbod niet van de hand,
en spoedig bevond Bahra-Oedin zich te Dehli. Slechts van een
paar volgelingen vergezeld, trok hij het vijandelijk land in, doch
reeds een paar dagen later werd zijne tegenwoordigheid en het
doel zijner reis door de onvoorzigtigheid van een zijner bedienden
in Atsjin bekend. Door allerlei listen gelukte het hem evenwel
het dreigend gevaar van zijn hoofd af te wenden; hij gaf voor,
dien spion zelf te zoeken, en na veel avonturen bereikte hij einde
lek de hoofdplaats. Daar liet hij zich onder een anderen naam
aan den jongen Sultan voorstellen, wist diens vertrouwen en gene
genheid te winnen, en logeerde zelfs in den kraton. Nu had hij
de gelegenheid om den kraton, den omtrek en de verdedigings
werken naauwkeurig op te nemen, en die gelegenheid liet hij niet
onbenut. Van al wat hij zag en hoorde werd aanteekening gehouden.
De jeugdige Sultan, zeide hij, was vriendelijk in den omgang,
en sprekende over de eerste expeditie, erkende hij er reeds aan
gedacht te hebben zich over te geven, toen de Hollanders tot nabij
den kraton voortrnkten. Alle weerbare mannen toch hadden de
versterkingen aan het strand en op weg naar den kraton bezet, en
slechts weinigen bleven over oin den kraton zelf te verdedigen.
Gelukkig ontbrak het den Hollanders aan magt om den strijd
langer voort te zetten.
Op de vraag van den Radja, of hij veel volk had verloren, had
de Sultan het verlies op 400 dooden geschat; hoeveel gekwetsten
er geweest waren, wist hij niet.
Blijken van ontmoediging gaf de bevolking niet; het had den
Radja bevreemd op te merken, hoe weinig men zich den oorlog
aantrok. Men werkte in opgeruimde stemming aan de verster
kingen, alsof dat hunne dagelijksche bezigheid wasveldarbeid
werd niet meer verrigt, daar men in het begin van Oetober een
nieuwen inval der Hollanders verwachtte. Ieder Atsjinees was
gewapend met een geweer, een klewang en een gollok; zelfs vrouwen
en kinderen droegen thans wapenen, omdat zij zouden deelnemen
aan den aanstaanden strijd. De Sultan verkreeg zoodoende 60,000
gewapenden, en toch vreesde hij deze keer het onderspit te kunnen
delven. De Radja geloofde dit ook; vooreerst omdat hunne ver
sterkingen, hoewel thans op veel grootere schaal, voor de kracht
van het Hollandsche gesehut zouden moeten bezwijken; ten andere
omdat de meeste geweren van het oude vuursteenslot-systeem
waren, en de Atsjinees gewoon is, als hij geschoten heeft zijn
vuurwapen weg te werpen en met den klewang aan te vallen.
Wel is waar bezat de Sultan een aantal chassepot-geweren en
revolvers, die hij na den Eransch-Duitschen oorlog van Singapoer-
sehe kooplieden had overgenomen, maar hij miste patronen en
had er dus niets aan.
Men oefende zich ook in de behandeling van het kanon, maar
het laden ging alles behalve geregeld en uiterst langzaam.
Of de Radja hierin het bij het regte eind heeft, betwijfel ik,
daar de eerste expeditie meer gewonden had aan kogelschoten dan
aan klewanghouiven.
De gevolgen van de blokkade, beweerde de Radja, waren niet
ongunstig. Alle levensmiddelen waren duur geworden, en ofschoon
er wel rijst uit het binnenland werd aangevoerd, ging toch vaak
de dag voorbij, dat menig Atsjinees geen korrel over de lippen
kwam. Visoh kon men in het geheel niet meer krijgen, omdat de
visscherspraauwen niet ver genoeg uit den wal durfden komen.
Maar met dat al heerschte er nog geen gebrek.
Onder meer bijzonderheden van den mislukten aanval in April,
vertelde de Radja, dat er verscheidene granaten in den kraton
waren teregt gekomen. Ten einde er de uitwerking van te ver
minderen, werd den kinderen gelast om, zoodra zij een granaat
zagen vallen, er zand op te werpen. Naar het zeggen van den
Sultan zou dit goed geholpen hebben, hoewel er toch veel kinderen
door waren omgekomen.
Toen Bahra-Oedin den geheelen toestand te Atsjin had leeren
kennen, peinsde hij lang op een geschikt middel om weg te komen.
Hij ontveinsde zich niet, dat dit meer moeite zou kosten, dan het
hem gekost had om in het land en in deu kraton vasten voet te
krijgen. Het gelukte hem evenwel eene officiële zending naar de
Batta-landen te krijgen, om dezen in opstand te brengen tegen het
Nederlandsch gouvernement. Toen hij afscheid nam van den"
Sultan, schonk deze hem een klewang en een kris. Met eer en
vriendschap overladen, verliet hij dus de hoofdplaats; maar hoe nu
zonder veel tijdverlies aan boord van een Hollandsch se'nip gekomen?
In een kampong nabij het strand gelegen, waar hij een paar dagen
vertoefde, wist hij een tiental inwoners over te halen om hem,
tegen eene goede belooning, naar Analaboe te brengen. De Radja
nam het roer in handen en stuurde in den eersten naeht veel verder
uit den wal dan de veiligheid veroorloofde. Toen de opvarenden
dit 's morgens ontdekten, ontstond er een hevige twistvan
woorden zou het spoedig tot daden zijn gekomen, daar de kle
wangs reeds voor den dag kwamen, als de Radja niet ijlings het
roer had omgelegen en men weder kustwaarts stevende. Maar nu
kwamen hem stroom en wind te hulp, die beiden de praauw dieper
in zee dreven, niettegenstaande de onvermoeide pogingen der op
varenden om den wal te halen. Eenige dagen storm maakten den
toestand nog ellendiger: slecht voedsel en woedende matrozen, die
den Radja slechts door zijn groote geestkracht in bedwang kon
houdeneindelijk uitputting. En toen de Radja zelf den moed
begon op te geven en den dood te gemoet zagtoen hij dit te
meer betreurde, omdat nu alle gevaren te vergeefs waren getrot
seerd en het gouvernement niets van zijne belangrijke mededee-
lingen zoude vernemen, toen zag hq den rook van een naderend
stoomschip, toen beduidde hij zijnen vreesachtigen togtgenooten,
dat de Hollanders, in den deerniswaardigen toestand waarin zij
verkeerden, hen niet deren zouden, integendeel hen van alles zou
den voorzien; en nadat ook deze laatste zwarigheid was overwon
nen, had het stoomschip de Watergeus de praauw reeds
ontwaard en er op aangehouden.
Dat Radja Bahra-Oedin buitengewoon slim en listig was, kon
men hem wel aanzien, maar toch kwam het ons, officieren, vreemd
voor, dat 't hem gelukt was de tien Atsjinezen te bewegen, zich
vrijwillig in handen der Hollanders te stellen. Hij beweerde
echter, dat alle Atsjinezen niet even krijgszuchtig waren en dat hij
overtuigd was, dat hun een togt naar Singapore of naar Batavia
wel toelachte. Toen wij den Radja vroegen waarom hij zijn leven
voor het gouvernement gewaagd had, flikkerde er een buitengewoon
vuur in zijne levendige oogen en, met de hand naar zijn hart
wijzende, antwoordde hij
„Ik wenschte het kruis te verdienen."
Door twee heeren in Indië is, zoo meldt men vandaar, eene som
van f 1600 uitgeloofd voor hem, die het eerst de vlag op de
benting van Atsjin plant.
HELDER en NIEÜWEDIEP, 9 December.
De mailboot Prins van Oranje is den 5 dezer van Port-
Saïd te Napels aangekomen, heeft daar passagiers ontscheept
en de reis naar hier weder aanvaard. Alles was wel aan boord.
Zr. Ms. schroefstoomschip Deli, onder bevel van den
luit. ter zee 1ste kl. P. Zwaan, is, op zijne reis naar Oost-
Indië den 7 dezer te Port-Saïd aangekomen. Aan boord
was alles wel.
Door de vereenigde Enkhuizer- en Urker visschers-
vloot werden in de afgeloopen week alhier ter afslag aan
geboden: 18,500 schelvisschen, 200 kabeljaauwen, 660
roggen, 52 wichtjes schol en eenige tongen. De geheele
besomming was f 10,000. De schelvisch gold van f 29
tot f 50 per 100 stuks, rog 54 ct. tot f 1 per stuk, schol
f 7.25 tot f 7.55 per wichtje. Door twee schuiten werden
van Terschelling 150 roggen, door een vrachtvaarder voor
eene firma alhier 2300 schelvisschen, 40 kabeljaauwen en
110 roggen aangebragt. Overigens hadden er geene buiten
gewone aanvoeren plaats.
Z. M. de Koning heeft eene gift van f 300 geschonken
ten behoeve van de eerste Hollandsche Vlaamsch-Evange-
lische kerk in Frankrijk, te Roubaix. Er zal een preekstoel
voor gebouwd worden.
Aangenomen het beroep naar Callantsoog door d».
A. F. van der Scheer, pred. te Gapinge.
Aangenomen het beroep naar de Waalsehe gemeente
te Rotterdam door ds. C. de Magnin, pred. te Parijs.
In de vorige week is te Hoorn in voorloopige hech
tenis gebragt de burgemeester van een dorp in den omtrek
aldaar als beschuldigd, naar men beweert, van verduistering
van gelden.
Men meldt ons van Lutjebroek, dd. 7 dezer:
„Heden ochtend wijdde de predikant alhier het nieuwe kerk
orgel in, met eene rede naar aanleiding van Psalm CXVIII24.
In den namiddag vergastte ons de heer Kloek uit Hoorn
op zijn spel, dat de kracht en liefelijkheid van dit orgel
heerlijk deed uitkomen, en ons vrijmoedigheid geeft den
maker, den heer P. Flaes, te Amsterdam, aan te bevelen.
Als men bedenkt dat dit orgel eenige duizenden kost,
dat de kerkelijke goederen dezer gemeente in de laatste jaren
vrij wat meer dan vroeger opbrengen, dat alle zitplaatsen
in het kerkgebouw vrij zijn en dat er zelfs niet voor het
kerkefonds gecollecteerd wordt, dan verwondert men zich
over eene kerkvoogdij die den predikant dezer gemeente
na 35jarige dienst zoo bezoldigt, dat het fonds voor de
schraalste predikants-tractementen bijspringen moet."
Jl. Zaturdag stonden voor het Prov. geregtshof te
Amsterdam krimineel teregt drie jongens uit Warmenhuizen
wegens het stelen van één dirkjespeerde zaak was krimineel
en kwam voor het hof, omdat twee hunner een hekje waren
overgeklommen om bij den boom te komen. Terwijl zij
aan het schudden waren, werden zij door twee veldwachters
in jlagranti delicta betrapt, en werd tegen hen geverbaliseerd.
De buitenstaande jongen is aan den haal gegaande tweede
werd dadelijk gevat, met de ééne peer in den zak; de
derde in de vlugt gegrepen zonder buit. Twee peren lagen
onder den boom. De peren waren nog niet rijp. De wet
sprak. No. 1 is vrijgesproken; No. 2 en 3 zijn ieder tot
3 maanden cellulair veroordeeld, de minste straf welke de
wet toestaat. Eene waarschuwing voor peren- en appel-
schudders. Maar de vraag van het Paleis van Justitie
moge wel degelijk overwogen worden door onze wetgevers:
„of het in het publiek belang is en in de bedoeling des
wetgevers kan gelegen hebben, dat wegens dergelijke nietig
heden en kwajongensstreken" door de ijverige veld
wachters „proces-verbaal opgemaakt en eene strafver
volging ingesteld wordt? "De redactie van het P. v. J.
meent dit „zeer ernstig te moeten betwijfelen", en zegt,
o. i. teregt, dat, „eerbied voor de wet daardoor bij het
publiek geenzins wordt verhoogd", neen, eer wrevel wordt
er door verwekt. Wij vragen ook: hoe moet het deftige
hof in toga en barret zich bij de behandeling van dergelijke
zaken gevoelen? en meenen met den pleiter mr. L. H.
Kuhn jr., dat het nuttiger ware geweest, indien de jeugdige
perenliefhebbers even met des veldwachters stok hadden
kennis gemaakt, en de zaak daarmee uit ware geweest.
Wij hebben het halve„eeuw jubilé onzer bevrijding van de
Fransche overheersching reeds voor 10 jaren gevierd; maar
al die 60 jaren heerscht hier nog Napoleons code pénal,
dat door het P. v. J. in vele opzigten èn onwetenschap
pelijk en onpraktisch wordt genoemd. Het zou dus wel
tijd worden om ons Nederlandsch strafwetboek, meer
praktisch te makenmaar als men er eens over eene eeuw
aan gaat denken, moge men ook wel zorgen, dat gevallen
als het hier vermelde op andere wijze, b. v. door den
lokalen regter, kunnen worden afgedaan. Het zou ook in
de kosten zuiniger uitkomen. (Amst. Crt.)