1873. N°. 156. Zondag 28 December. 31 Jaargang. TWEEDE KENNISGEVING. NATIONALE MILITIE. OPROEPING TER INSCHRIJVING. Het nationaal (0 geschenk, Uitgever A. A. BAKKER Cz, HELDERSCHE EN JVEUWEDIEPER COURANT „Wij huldigen het goede." Verschuilt Dingsdag-, Donderdag? en Zatukdag namiddag. A-bonnemeatsprijs per kwartaal 1.30. franco per post - 1.65; Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentïën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Grpote letters of Tignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS: Naar Oost-lndiê: via Triest 6 Jan. 's avonds 6 u. aan Marseille 1 Jan., 's avonds 6 u. au» Brindisi 29 Dec., 's avonds 6 u. a Curagao en Suriname, 1 Jan., 's morg. 6 u. a Kaap de Goede Hoop, via Sontharnpton3 Jan., morg. 6 u. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER; Gezien do artt. 15 tot 20 der Wet betrekkelijk de Nationale Militie, van den 19 Augustus 1861 (Staatsblad No. 72;) Brengen de navolgende wetsbepalingen ter kennis van de ingezetenen: Dat alle mannelijke ingezetenen, die op den 1 Januarij aanstaande hun 191c jaar zullen zijn ingetreden, verpligt zijn zich ter inschrijving voor de Militie aan te geven tusschen den 1 en 31 Jauuarij aanstaande. Zij die zich na den 81 Januarij, doch voor den 31 December 1874 ter inschrijving aanmelden, worden alsnog ingeschreven, doch verbeuren eene boete van f25 tot f100. En dat zij, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch voor het volbrengen van hun 20ste jaar, ingezeteneu wordeD, eveneens tot die aangifte verpligt zijn, aioodra zij de hoedanigheid van ingezeten verkrijgen. Dat voor ingezeten wordt gehouden: 1. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is, volgens de Wet van 28 Julij 1850 (Staatsblad No. 44), luidende artikel 3 dier Wet aldus: „Gevestigd of ingezetenen zijn, die binnen het Rijk in Europa hebben gewoond: „a. Gedurende de drie laatste jaren. „b. Gedurende achttien maanden na aan het bestuur hunner woonplaats het voornemen tot vestigiög te hebben verklaard. „Nederlanders zijn: gevestigd of ingezetenen, die gedurende de laatste achttien „maanden hunne woonplaats binnen het Rijk in Europa hebben gehad. „Nederlanders, die ter zbke van 's Lands dienst in een vreemd laud wonen, „worden voortdnrend als ingezetenen beschouwd. „De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere wetten voorkomende, gelden „alleen voor zooveel betreft de onderwerpen in die wetten behandeld." 2. Hij, die geene ouders of voogden hebbende, op 1 Januarij aanstaande gedurende de laatste achttien maanden in Nederland verblijf zal hebben gehouden. 3. Hij, van wiens ouders de langst levende ingezeten was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf houdt. Dat voor ingezeten niet gehouden wordt de vreemdeling, bekoorende tot een Staat, waar de Nederlander niet aan de verpligte krijgsdienst is onderworpen, Kijkjes in het Leven. JUSTITIE TEN PLATTEN LANDE. (Slot.) Justitie? wat verstaan we daaronder? Letterlijk beteekent Justitie: rechtvaardigheid. Meermalen worden de personen, die de zaak handhaven met den naam der zaak zelve bestempeld. Zoo is het 'ook hier. De handhavers van het recht en de wet worden: de Justitie genoemd. En nu is mijn bewering, dat, wegens oor zaken in en buiten ons, wij met de handhavers van het recht en de wet niet veel op hebben. Als vaders, als opvoeders behooren wij handhavers en dienaren der Justitie te zijn. Wij staan tot onze kinderen in de nauwste en innigste betrekking, van ons moeten zij het eerste onderwijs ontvangen, door ons moet het natuurlijk gevoel van recht, dat in hen is, ontwikkeld worden. Maar hoe gaat het in onze huisge zinnen? Zijn wij voor onze kinderen voorbeelden in de Justitie? Wat moeten zij dikwijls in hunne eerste kindschheid, als wij nog zeggen: „O, het kind begrijpt er nog niets van" ervaren? Onze kinderen begeven zich buiten de ouderlijke woning en gaan de straat op. Wij zien of vernemen, dat zij dingen doen of gedaan hebben, die strijden met de wet van reeht; of om een voorbeeld te noemenwij zien dat onze kinderen bij hun spelen met anderen valsch spel bedrijven. Wat doen wij: plaatsen wij ons dan op den zetel van het recht, en spreken wij over hunne daden het vonnis der veroordeeling uit, en brengen wij hen hunne verkeerdheden met ernst onder het oog? Wel neen; wij lachen om hunne behen digheid, geven hun daarover meermalen een prijsje en schenden in hen reeds in de prille jeugd het natuurlijk gevoel voor het recht. Zij groeijen op, maar bewegen zich het grootste gedeelte van den dag buiten ouderlijk toezicht, slenteren als kinderen bijna den ganschen dag op straat, en als het jongens beginnen te worden, dan bezoeken ze 's avonds de herbergen, spelen, dobbelen, verliezen, en waarlijk niet altijd zijn de middelen eerlijk, waardoor zij het geld deelachtig worden om hunne speelschulden te betalen. Als wij de kwade geruchten van onze kinderen of grootere jongens vernemen, of een menschenvriend is zoo goed en wijst er ons op, wat doen wij dan? Niet slechts dat wij het gepleegde kwaad ver goelijken, het als onschuldige genietingen in hunne tegenwoordigheid voorstellen, dikwijls gaan wij verder en de waarschuwing nemen wij den menschenvriend nog kwalijk: „wat heeft hij zich met onze kinderen te bemoeijen, het gaat hem immers niet aanlaat hij op zijn eigen jongens passen," is meermalen het wederwoord. Ik vraag allen: gaat het rechtsgevoel op deze wijze niet verloren? En zulk handelen noemen wij nog wel „liefde." Echte apen-liefde, die zijn jong dooddrukt. Ook wordt er meermalen geheel anders gehandeld, wanneer ondeugende streken van onze kinderen ons ter kennisse komen. Wij maken van de Justitie, den bullebak. „Jongen! pas op" zeggen we meermalen „ik zal den diender halen, die sluit je op in een donker hok, waar rotten en muizen of waar ten aanzien der dienst|digtigheid het beginsel van wederkeerighcid is aangenomen. Dat voor de Militie niet wordt ingeschreven: 1. De in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeteD, die pene Nederlander is; 2. De in een vreemd Rijk verhljjf houdende ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten. 3. De zoon van den Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in 's Rijks Overzeesche bezittingen of Koloniën woont. Dat de inschrijving behoort te geschieden 1. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de voogd woont 2. Van een gehuwde en van een weduwnaar, in de gemeente waar hij woont 8. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buitens 's lands gevestigd is, in de gemeente waar hij woont; 4. Van den buiten 's lands woneudeu zoon van een Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in de gemeente waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft. En worden diensvolgens bij deze opgeroepen alle mannelijke ingezetenen dezer gemeente, die in dezen jare den 1 Sjarigen leeftijd hebben bereikt of nog zullen bereiken, en mitsdien degenen, die geboren in den jare 1855, op den eersten Januarij 1874 hun 19de jsar zullen zijn ingetreden, om zich ter inschrijving voor de Mi|itie, bij hen, Burgemeester en Wethouders, aan te geven in het Raadhuis der gemeente op den 2den of een der volgende dagen van de maand Januarij des morgens tusschen 9 en 12 ure; zullende zij, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch voor het volbrengen van hun 20ste, ingezeten worden, en dns mede verpligt zijn, zoodra zij die hoedanigheid verkrijgen, zich ter inschrijving voor de Militie aan te geven, de aangifte kunnen doen ter plaatse en uur hierboven omschreven. Burgemeester en Wethouders verwittigen verder de ingezetenen: Dat, welke aanspraak op vrijstelling van dienst iemand ook zoude vermeenju te hebben, de aangifte ter zijner iuschrijviDg niettemin behoort te geschieden, terwijl bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis, zijn vader, of is dez- overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen vau aangifte gehouden is. Dat, ter voorkoming van onaangenaamheden, welke voor du ingeschrevenen volgen moeten uit eene verkeerde spelling van naam of uit eeue onjuiste opgave van den dag der geboorte, de belanghebbenden moeten medebrengen eeu Extract uit hun geboorte-acte, hetwelk kosteloos kan worden verkregen. Verzuim van aangifte ter inschrijving wordt gestraft volgens de Wet. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, 4 December 1873. E. VERHEY, Secretaris. 't Is eenmaal de gewoonte geworden om aan hen, die 25 of 50 jaren een openbaar ambt of eene ondergeschikte betrekking [van wie tot geen dezer beide categoriën behoort wordt geene nota genomen] hebben vervuld, een stoffelijk en spinnen en padden in zijn, ja wat al niet." Middelen om de kinderen wel angst en vrees, maar waarlijk geen liefde en ontzag voor de Justitie in te boezemen. Bovenal is ons handelen dikwijls onverschoonlijk, als onze jongens, tot echte straatjongens opgegroeid, na het verlaten van de herberg bij nacht en ontijden allerlei straat schenderijen en kleine dieverijen bedrijven. Wee hem, die zijn klachten bij de Justitie durft inleveren! Dan hooreu wij niet slechts van die straatjongens, maar bijkans vau allen: „O, wat maakt die man een druktehet is ook al de moeite waard. Door zóó te handelen, door zóó het rechtsgevoel bij onze kinderen te kwetsen, door zóó het verkeerde te versehoonen en te vergoelijken, zijn wij werkzaam om de Justitie ons tot vijandin in plaats van tot vriendin te maken. Hierdoor dan ook zal geen rijks-veldwachter, of officier van Justitie in ons ijverige medewerkers vinden tot ontdekking en opsporing van het verkeerde, maar veelal verschuilen wij ons achter het masker: „wij weten er niets van." Met deze oorzaken in ons gelegen, spannen oorzaken buiten ons samen, waardoor wij geen vrienden van de Justitie zijn. Elk plaatsje in West-Eriesiand, dit weten wij, houdt er zijn eigen zoogenaamden diender op na, die wij soms gedoscht in een blauwen jas met wit glimmende knoopen, het hoofd versierd met een militairachtigen hoed of pet en met een zwaard op zijde langs 's heerén straten zien rondspatsieren. Die mannen zijn naast en met de hoofden van het Plaatselijk Bestuur de dienaren der gerech tigheid. Maar wat soort van mannen zijn bij ons in den regel de vertegenwoordigers der Justitie? De hoofden der Plaatselijke Besturen zijn meestal boeren; beele goede beste mannen; knap in melkerij, kaasmakerij, vetwijderij, maar gewoonlijk niet in staat om een proces-verbaal op te maken. Als wij dan ook tot die mannen met onze klachten ons wenden, ia in den regel de eerste vraag: Wie heeft bet gedaan? en als men dan antwoordt: „Ja, Burgemeester, dat weet ik niet, maar ik wensch dat die zaak onderzocht worde; dan is het wederwoord: „Als gij niet weet wie het gedaan heeft, dan kan ik er niets aan doen en alles blijft blauw blauw." Wat er ook in een gemeente voorvalt, hooren doen zij niets, en daarom behoeven zij niet te onderzoeken Maar misschien is daar de diender, de man gewapend met het zwaard wel voor; hij zal, evenals Themis, de godin der gerechtigheid, met het zwaard gewapend zijn om het kwaad in zijn rijksgebied te weren, hjj moet dus toezien en waken. „Wat zou het!» zeggen wij, West-Eriezen. In den regel zijn die mannen zoo wat arbeiders uit de gemeente, die het dienders-postje bij hun gewoon dagwerk, zoo wat waarnemen (het kan ook moeielijk anders want het honorarium is niet veel.) Wij zien die mannen dan ook niet dikwijls, uitgenomen Zondags; maar dan zien wij hen en grand tenue. Themis, de godin der gerechtigheid, wordt in de Grieksche fabelleer, zoo heb ik wel eene gehoord, voorgesteld als blind, zij schijnt echter niet blind geboren, maar blind gemaakt te zijn, want zij schijnt wel een doek voor hare oogen gebonden te hebben. blijk van belangstelling, van genegenheid of van erkente lijkheid, met andere woorden een geschenk te geven. Geen wonder dan ook, dat het voornemen ontstond om deze gewoonte te volgen, wanneer onze Koning op 12 Mei a. s. zijn 25jarig regeerings-jubiléum zou vieren. Niet eene reden bestond om er van af te wijken, maar meer reden dan ooit om haar ook thans in eere te houden. Immers, het Nederlandsche volk is innig aan zijnen Koning gehecht en het grijpt gaarne elke gelegenheid aan om daarvan te doen blijken. Het neemt deel in de vreugde en droefheid van zijnen Vorst, zijne gedenk- en feestdagen worden door de natie meê-herdacht en gevierd. De twaalfde Mei zal voor heel Nederland een dag van blijde feestviering zijn, eigenaardig is het, dat ook heel Nederland den held van het feest een bewijs van warme deelneming en toewijding aanbiedt. Een volksgeschenk dus aan den Koning. Een wffegeschenkHelaas, wat zien wij gebeuren? In onzen tijd van ellendige kibbelarijen, van politieke en kerkelijke twisten, van onderlinge verwijdering en isole ment worden onderwerpen, waarover allen het eens moesten en konden zijn, die kunnen leiden tot toenadering en samenwerking, twistappels, bronnen van nieuwe verdeeld heid. Men weet het, een plan om de Nederlandsche schooljeugd te doen samenwerken voor het aanbieden van een kindergeschenk aan den Koning, wordt door een onder kerkelijken standaard strijdend orgaan, dat de schoolkwestie te onpas in deze zaak mengt, bestreden en tegengewerkt, tot het tweedrachtig blad ten laatste, door de afkeuring van een deel zijner medestanders, genoodzaakt wordt wat bij te draaien; maar het alreeds zoo kwistig gestrooide giftige zaad is slechts ten deele vernietigd en hier en ginder tot schade van den akker opgewassen. Nemen wij evenwel aan, dat de Nederlandsche jeugd ditmaal niet in twee kampen verdeeld zijn, maar één geschenk tot den Koning brengen zal, dan zullen wij, nevüis haar, tot gelijk einde zien verschijnen deputatiën der provinciën Zeeland en Utrecht en van het leger, en gaat men op den thans ingeslagen weg voort, dan misschien ook van de overige provinciën, van de vloot, de schutterij, de weerbaarheid en wie weet van wie al meer. Een plan om den Koning een album met eenige honderdtallen portretten van onderwijzers [denk eens, hoe saai!] te vereeren, is gelukkig in de Een kernachtige voorstelling om zonder aanzien des persoons recht uit te spreken. Een klein verschil bestaat er tusschen Themis en onze dienders. Themis is blind gemaakt, door een doek, onze dienders hebben geen doek voor de oogen en zijn toch blind; want laat er op de openbare wegen gebeuren wat er wil, al spat- sieren zij en grand tenue langs de straten, laten de straatjongens dobbelen, en den weg met ballen onveilig maken, zij zien niets, volstrekt niets. We worden dan ook wel genoodzaakt te vragen: wat doen wij in onze gemeenten toch met die mannen, die, ofschoon ze niet blind schijnen te zijn, dan toch alles door de vingers zien. Waren het mannen zonder zwaard, dan zou men ze nog een plaatsje in de maatschappij weten aan te wijzen, maar nu ze bestempeld worden met den naam vanveldwachters, politiedienaars, nu zit men er heusch verlegen meê. Maar uit de ervaring weet men toch waar ze zoo wat voor dienen moeten. Gelukkig dat de praktijk de theorie te hulp komt. De gemeenteraden hebben een boodschapper noodig, en, omdat hij in functie is bij de Edel Acht baren, kan hij niet gekleed gaan als andere mannen in de gemeente, er dient een krul meer bij. De veldwachter, de vertegenwoordiger der Justitie bij ons in West-Eriesland, wordt gebruikt om de raadsvergaderingen aan te zeggen, en by een eventuële verkiezing voor leden der Tweede Kamer, Prov. Staten en van den gemeenteraad de stembilletten bij de kiezers rond te brengen. Maar hiertoe niet alleen, er is veel meer drukte aan dien post verbonden. Als de Heeren, want dat wordt zoo langzamerhand den titel van ons boeren, vooral als wij een zitplaats innemen aan de groene tafel, en wij Edel Achtbaar worden, vergaderen, dan moeten de stoelen, pijpen, tabak, vuur enz. gereed staan, de kachel dient te branden, hout en tnrf moet er in voorraad wezen verder de jaarlijksche collecte voor den Gewapenden dienst moet toch geschieden en dan kan de veldwachter met een bus de huizen der ingezetenen langs gaan om haar te houden. Allemaal werkzaam heden aan den dienderspost verbonden. Als wij zoo zien, dat de vertegenwoordiger der Justitie, tot allerlei werkzaamheden, ik zou het bijna noemen; voor stofferen ruilnisblik van den raad, gebruikt wordt, is dat geen oorzaak buiten ons, die samenspant met oor zaken in ons, waardoor wij onze achting voor de Justitie verliezen? Een andere oorzaak builen ons, maar voedsel gevende aan de oorzaak in ons tot gering- en minachting der Justitie is in de Plaatselijke Besturen zeiven gelegen. Vele Plaatselijke Besturen en vooral de Hoofden, zullen misschien, als deze beschuldiging hen onder de oogen komt, een boos gezicht zetten en in zich zeiven zeggen: „dat is grof; door zulke woorden publiek in een courant te zetten, moeten wij, Bestuurders der Gemeente, wel alle ontzag verliezen." Het is mogelijk dat iemand dit zegt, maar ik trek geen woord terug, liever wil ik de waarheid 3taven en duidelijk maken. Elke gemeente meen ik, heeft zijne plaatselijke verordeningen, die door het Gedeputeerd Bestuur zijn goedgekeurd en door elk gemeentelid gehoorzaamd moeten worden. Dat er zulke verordeningen bestaan is goed, uitnemend goed, want zonder orde kan geen huisgezin en ook geene gemeente welvaren. Maar wat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 1