BËR16TËN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN. Binnenland. Benoeming-en, enz. Buitenland. Engeland. schoenen gezakt; maar reeds roept een musicus zijne kunstbroeders op om den Koning, aan wien de toonkun stenaars zooveel verplicht zijn, een afzonderlijk geschenk te wijden. Waarom ook niet, en waarom niet desgelijks de schilders, de tooneelisten, enz. enz.? Maar waar blijft zoodoende het nationaal geschenk, dat den Koning niet van de aanhankelijkheid van kinderen en volwassenen, van provinciën en leger, van onderwijzers en toonkunstenaars, maar van de toegenegenheid des ganschen volks, dat, hoe ook anderszins verdeeld, één is in de liefde voor zijnen Vorst, blijk geeft? Door algemeene samen werking zou men in staat zijn den Koning een koning- lijk geschenk aan te bieden, nu de krachten verbrokkeld worden is dat niet mogelijk. De fout ligt daarin, dat niet eene flinke commissie zich heeft opgeworpen om de hoofd leiding der zaak in handen te nemen; zij zou alom bereid willige hulp-comités gevonden hebben om haar te schragen in het bijeenbrengen van gelden en in het ontwerpen van een waardig huldeblijk, en zij zou reeds verre met haren arbeid gevorderd kunnen zijn en de geboorte van allerlei afzonderlijke en onbekookte plannen verhoed hebben. Nog is het o. i. niet te laat om het verzuimde goed te maken, indien eenige invloedrijke mannen, vrienden van vaderland en Koning, wilden optreden, zou zulks met voldoening begroet worden en waarschijnlijk de aansluiting van thans bestaande zelfstandige commissiën tengevolge hebben. Wij zouden aan hen de keus van het geschenk volkomen toevertrouwen en er vrede mede hebben, al bepaalden zij zich juist niet tot hetgeen door verschillende plannenmakers voorgeslagen is, t. w.: een zomerpaleis te Amsterdam [het tegenwoordig paleis op den Dam weder stadshuis wor dende], een nieuw paleis te 's Gravenhage, met „een kapel, waarin twee malen daags uit den bijbel zou worden voorgelezen," een muzeum van kunst-indüstrie. Wij willen het aantal geopperde ontwerpen niet vermeerderen, maar als onze bescheiden meening uiten, dat het geschenk zou moeten dienen tot het eigen gebruik of genot van den jubilaris, en dus niet bestaan in eenige stichting, zooals die waardoor verschillende steden in Oostenrijk het regee- rings-jubileum des Keizers onlangs vereeuwigd hebben. Mochten wij nog iets wenschen, het zou zijn, dat de dagbladen alle twistgeschrijf over het besproken onderwerp vermeden, dat de gewenschte algemeene commissie of de bijzondere commissiën door eene beperkte openbaarheid haar doel trachtten te bereiken. Jegens den hooggeplaatsten en vereerden persoon, wien het aangaat, is de publieke bespreking van een te geven geschenk en de publieke in zameling van gelden daarvoor verre van kiesch, en het geharrewar er over in de dagbladen moet hem zeer stui tend zijn. Kunnen wij het niet eens worden, dat de Koning het dan zoo weinig mogelijk verneme; en waar wij met blijdschap onze feestgift bijdragen geschiede het in stilte, elke gemeente houde de ruchtbaarheid binnen hare grenzen en zorge door hare gedelegeerden voor de hand having der eenheid met anderen. Berigten uit Batavia loopende tot 22 Nov. luiden o. a.: De dag van 20 Nov. was bestemd voor het embarkement van den opperbevelhebber der expeditionaire troepen en den grooten staf. Tal van hooggeplaatste personen, van officieren en burgers waren in den vroegen morgen aan den Boom vereenigd om, hetzij nogmaals een hartelijk vaartwel aan betrekkingen toe te roepen, hetzij om getuigen te zijn van dit werkelijk indrukwekkend oogenblik. Véór zeven uur stapte Z. Exc. de gou,verneur-generaal, vergezeld van den luitenant-generaal van Swieten aan het gebouw aan den Boom af. Toen het tijdstip aangebroken was om op de Tjiliwong over te gaan, wendde de landvoogd zich met eene diep bewogen stem, waaruit aandoening en belangstelling spraken, tot den tot vertrek gereed staanden opperbevelhebber. Z. Exc. meende dat, hoe ook de gevoelens mogten verschillen omtrent den oorlog, dien wij tegen den Sultan van Atsjin ondernomen hadden, hoe ook de meeningen uiteenloopen aangaande oorzaak en doel van dezen krijg, allen zich toch moeten scharen om den troon, wanneer het de eer gold voor Koning en vaderland, de eer van de geliefde driekleur, de instandhouding van ons gezag. Het leger en de marine, Z. Exc. behoefde dit niet in het breede te betoogen, zouden evenals bij talrijke gelegenheden hun alouden roem handhaven. Dat de grijze bevelhebber, die niet geaarzeld had zich ter beschikking van Koning en vaderland te stellen, zijn pligt zou doen, die betuiging had Z. Exc. niet noodig; hij was dien steeds nagekomenzijn vroeger krijgsmansleven, zijn betoonde dapperheid en bekend beleid waren voldoende en hechte waarborgen voor eene trouwe opvolging zijner pligten, voor een schitterend succes van onze wapenen. In die hoop wenschte Z. Exc. den opperbevelhebber een hartelijk „vaarwel" en behouden terugkomst toe en bezegelde dien wensch met een warmen handdruk. Z. Exc. de generaal van Swieten betuigde zijn dank voor de uitgedrukte wenschen; hij hoopte met het dappere leger de staatkundige oplossing te verkrijgen, die men met dezen togt beoogde. Hij meende dat deze oorlog ondernomen werd in het belang der beschaving, der menschelijkheid tegen onbeschaafdheid, om niet te zeggen barbaarschheid. Hij zou als de minste soldaat zijn pligt weten te doen. Na Z. Exc. den gouverneur-generaal de hand te hebben gedrukt, wendde de generaal zich, op het oogenblik dat hij de treden van het gebouw wilde verlaten, tot de verza melde menigte, die en haie naar de landingsplaats geschaard stond. Voor de vele bewijzen van belangstelling en sympathie aan de manschappen en ook aan hem bewezen, was hij dank verschuldigd. Indien hij aan een stil vertrek van onze bataillons, onze ruiters, onze officieren de voorkeur gegeven had boven een luidru'chtigen aftogt met muziek en uiterlijk vertoon, dan geschiedde dit zoowel wegens den ernst des tijds als omdat hij van oordeel was, dat het gemoed van den ten strijde trekkenden soldaat niet noodeloos moest bewogen worden, dat het gevoel van droefheid en weemoed der nagelaten betrekkingen behoorde geëerbiedigd en gespaard te worden; zij die op apodictischen toon luide hunne af keuring over dien maatregel hadden uitgesprokenkonden gezegd worden daarvan geen verstand, geen begrip te hebben. Hij meende in het belang van vertrekkenden en achterblijvenden ge handeld te hebben. Een „vaarwel" aan alle burgers en belangstellenden besloot deze toespraak. Eenige minuten later ging de Tjiliwong onder stoom, onder het gebulder van het geschut, de luide en aanhoudende hoera's, het wüiven van hóeden en doeken van de talrijke menigte, die zich langs de k'ade geschaard had om de boot te volgen tot zij aan het oog onttrokken werd. De off. van gez. 1ste kl. B. V. W., te Samarang, die heden morgen moest embarqueren, kwam te laat om evenals de overige officieren met het bootje de reede op te varen, waarom hij een tambangan nam, om daarmede het vaartuig Tot één, twee, drie uur in den nacht zitten daar soms jonge knapen te dobbelen, en elkander het geld uit den zak te kloppen, zonder dat eenige moeite gedaan wordt om die holen te ontvolken. Mij is eens medegedeeld, of het waar is weet ik niet, dat op een zekeren Zondagavond de policie-agent, de man met de mili tairachtige kleeding en met het zwaard op zijde, uitgezonden werd om te onderzoeken of de herbergen om elf ure wel gesloten waren. De dienaar der Justitie komt in de herberg en vindt haar nog goed bevolkt. Hij deelt mede„het is tijd van sluiten, dus ingerukt marsch„Kom" zeggen de daar vereenigden „nog één slokje?" "Nou, dat 's goed," zegt de uitgezondene om de plaatselijke verordeningen te handhaven. En wat is het gevolg Om drie ure gaat de handhaver der Justitie met het gezelschap met volle lading huiswaarts. Als zulke personen de vertegenwoordigers der Justitie zijn, en de plaatselijke verordeningen zoo krachteloos worden gemaakt, kan het wel anders, dan dat de geheele Justitie belachelijk wordt? Is het niet veel beter geen verordeningen te maken, dan ze tot doode letters te laten worden? Wat het doel met dit Kijkje in het leven is, mij dunkt het ligt voor de hand. Zijn wij, bewoners van West-Friesland, onpar tijdig, dan moeten we, ons maatschappelijk leven inziende, zeggen: wat laat het rechtswezen bij ons nog veel te wenschen over. Wat handelen wij tegenover onze kinderen en medeburgers zwakja die zwakheid ont aart niet zelden in onverschilligheid jegens de belangen van het maat schappelijk leven. Bedenken wy toch, die onverschilligheid omtrent recht en onrecht, zij komt eenmaal op onze eigene hoofden of op de hoofden onzer kinderen neder. Het kwaad is een woeker plant, die langzamerhand alle goede gewassen onderdrukt en verstikt. Wat moet er van onze kinderen worden als het rechtsgevoel en de eerbied voor de verordeningen der samenleving van jongs af worden onderdrukt. Leeren wij daarom onze kinderen van jongs af worden onderdrukt. Leeren wij daarom onze kinderen van jongs af dat zij voor de Justitie en voor de handhavers van het recht niet vreezen, maar dat zij er integendeel eerbied voor hebben. Maar laat ons ook bovenal toezien aan welke personen wij de handhaving van het recht toevertrouwen en zorgen wij dat zij een bezoldiging genieten, die ons recht geeft van hen te eischen, dat zij hunne krachten aan ons zullen wijden. Geven wij aan het natuurlijk rechtsgevoel onzer kinderen voedsel, ook door dit versje van uba AlpheuZou ik voor den klepper vreezen. Eerst zullen zij het kwade laten uit ontzag, maar als wij, ouders, de natuurlijke opvoeders onzer kinderen, hen bij herhaling wijzen op het streven der Justitie, dan zal dat ontzag langzamerhand ontwikkeld worden tot liefde voor de handhavers van het recht in de maatschappij. Zij zullen allengskens inzien eu tot de overtuiging komen: dal de Justitie niet is de vijandin, maar de vriendin der samenleving eu onze kinderen zullen van ganscherharte zingen: Zij maakt dat ik gerust kan wezen En ook veilig slapen kan. Zoo moet het worden! te bereiken, dat bestemd was hem op te nemen. In die tambangan werd ook zijne bagage geplaatst. Even buiten het kanaal gekomen werd de tambangan door eene praauw banteng overzeild, met het gevolg dat bedoelde officier met moeite van den dood gered werd en al zijn goederen met inbegrip van zijn sabel verloren waren. Bij de tweede expeditie naar Atsjin bestaat de infanterie uit: de 1ste brigade uit het 2de, half 6de en een half bataillon barissande 2de brigade uit het 3de en 4de bataillon; de 3de brigade uit het 9de en 12de bataillon, benevens de detachementen van de legioenen van Mangkoe Negoro en Pakoe Alam. De sterkte der infanterie is 6354 man, waaronder 2827 Europeanen, 230 Afrikanen, 460 Amboinezen en 2539 inlanders. Daaronder zijn medege- rekend de mariniers, sterk 298 man. Tot de eerste brigade behooren daarenboven 78 officieren, waaronder 17 inlanders; tot de 2de 72 Europ. officieren, tot de 3de 83, waaronder 8 inlanders. Zij- hebben 584 bedienden bij zich. De artil lerie bestaat uit de 4de, 3de en 18de compagniën berg- batterij en de 6de en 13de compagniën vesting-artillerie, benevens een detachement in subsistentie bij de 6de comp. Dit wapen telt 28 Europesche officieren en 656 man schappen, waaronder 215 inlanders. De officieren worden gevolgd door 66 bedienden. Het getal vuurmonden is 74, alsberggeschut 8 bronzen kanons van 8 dm., 18 mor- tierèn a 12 dm belegeringsgeschut: 6 getrokken kanons van 12 dm., 6 id. achterladers, 8 getrokken kanons van 12 duim., 4 mortieren a 40 duim, en 12 ijzeren stukken van 9 duim. Daarbij zijn 178 paarden en 16 officierspaarden. De cavallerie telt 4 officieren met 9 bedienden, 75 man schappen en 60 paarden. De genie bestaat uit twee pelotons van de 1ste en 2de comp. en twee afdeelingen genie—werklieden, sterk 17 officieren met 40 bedienden en 556 minderen, waaronder 192 Europeanen. De topografische dienst telt 3 officieren met 7 bedienden en 49 minderen, waaronder 14 Europeanen. De geneeskundige dienst bestaat uit 43 officieren, met 105 bedienden en 312 minderen. De militaire administratie telt 28 officieren met 63 bedienden, en 52 minderen. Het aantal officieren ter expeditie bestemd is 389, dat der minderen 8156, dat der koelies 3280 en 243 vrouwen. Er gaan 3000 dwangarbeiders en verder vrije werklieden van de genie mede. Omtrent de verwoesting van Djoeloh (zie ons nummer van Woensdag) wordt nog berigt, dat aan onze zijde 6 man gekwetst werden. De vijand telde, behalve een groot aantal gewonden, 22 dooden. HELDER en NIEUWEDIEP, 27 December. Op de beide Kersdagen was het feest voor de leer lingen der Zondagscholen alhier. In de Nieuwe Kerk o.a. werd Donderdag avond openbare les gehouden. Naar aanleiding van Lucas XIX vs. 5b. hield de heer J. Rinner eene voor kinderen bevattelijke toespraak, afgewisseld door kinder gezang, onder de leiding van den heer W. Kuijk. Een woord van opwekking tot belangstelling werd ten slotte door den heer dr. Pool tot de talrijke aanwezigen gerigt. In de Hersteld Evang. Luth. kerk werd gisteren avond kinderfeest gehouden. Het kerkgebouw was met een fraaijen kersboom versierd. Aan de kinderen werden speelgoed, prentenboeken en versnaperingen uitgereikt, feestliederen werden gezongen, en door toespraken van ds. Snijder werd de door tal van belangstellenden bijgewoonde feestviering aangevangen en besloten. Bedankt voor het beroep naar den Haag door ds. D. P. M. Huet, te Dirksland. Aangenomen het beroep naar Rotterdam door ds. G. J. Vos, te Katwijk aan Zee; naar de Doopsgez. gem. te Zijldijk door ds. A. Muller, te Wormer en Jisp. De Haagsche gemeenteraad heeft zestien huisjes onbe woonbaar verklaard en verboden ze te verhuren. Heeren huisjesmelkers zijn niet zonder zorg. Te Emmen heeft een knaapje, dat met in de schuit hangende weegschalen speelde, de zware balans op de borst gekregen. Het kind is overleden. In het stadje Nienhuis isjl. Dingsdag een timmerman, vader van een talrijk gezin, onder een boom, dien hij bezig was te vellen, totaal verpletterd. Zijn lijk moest tusschen den boom en de aarde opgegraven worden. Bij Kon. besluit van 23 Dec. zijn met ingang van 1 Jan. 1874, ter vervanging van de op 31 Dec. e. k. aftredende en niet her- kieshare leden van den geneeskundigen raad van Noordholland benoemd: dr. C. B. Tilanus, hoogleeraar te Amsterdam, dr. J. F. van Hengel, te Hilversum, P. van Vollenhoven, heel- en vroedmeester, te Amsterdam, J. Venster apotheker te Helder, J. Swens, oud-apotheker te Haarlem. Oost-Indië. Benoemd bij het marine-etablissement te Soerabaija, tot lsten baassmid S. J. Willems, thans met de waarneming van dat ambt belast; tot 2den baassmid J. Eiedee, thans met de waarneming vau dat ambt belast; bij het loodswezen te Soerabaija, tot loods- leerling, F. Olmeijer, thans particulier zeevarende; tot portier bij het marine-etablissement te Soerabaija, de op verzoek uit Zr. Ms. zeedienst ontslagen matroos 2de kl. in het vaste corps schepelingen beneden den graad van sergeant, J. H. Mulder, thans met de waar neming dier betrekking belast. Belast met de waarneming der betrekking van 2den gezagvoerder bij de dienst der kustverliehting D. Wesdijk, 2de stuurman van het vaste corps dek- en onder officieren der Koninkl. Nederl. marine, zijnde hij als zoodanig geplaatst aan boord van het Lucipara-lichtscbiptot 2den stuurman bij de gouvernements-marine, P. O. van Leeuwen, op verzoek eervol ontslagen 3de stuurman bij de Nederl. marine. Thomas Cook, de bekende reisondernemer, thans het hoofd van een der grootste inrigtingen die Europa heeft is nu het jammer van de geheele historie? Al die plaatselijke verordeningen zijn zeer netjes onder verschillende hoofden gebracht, nagezien, overwogen en door den raad geteekend, door Gedeputeerde Statea goedgekeurd, aan den drukker gegeven om er honderd of drie honderd exemplaren zooveel als in den Baad bepaald is, te drukken; de exemplaren zijn ontvangen, er wordt een oog op geslagen of ze netjes en goed zijn gedrukt eu afgeleverd, worden in een kast op het Raadhuis opgestapeld en blij ren daar liggen als een stapel doode letters, waaraan niet de minste levenskracht ooit gegeven is. Om dit te staven zou ik een menigte van voor beelden kunnen aanhalen. Alles kan ik niet aanhalen, ik wil slechts enkele zaken noemen. Elk plaatselijk reglement zal wel een artikeltje hebben over het losloopen der honden. Er zal wel een tijd bepaald zijn, waarop de honden van den publieken weg geweerd moeten zijn. Maar welke hondenhouder stoort zich aan die verordening? Zijn er in West-Friesland geen personen, die er een heel koppel op nahouden en ze onderhouden op kosten van ongelijk? Als er eens een onge luk is gebeurd of een zoogenaamd voornaam personaadje wordt in zijn broek gebeten, dan worden de plaatselijke verordeningen uit het stof der vergetelheid opgezocht, en dan worden ze toegepast zoolang de schrik duurt. Verder. Er bestaan plaatselijke veror deningen op het wegwerpen van vuil, dierlijk en plantaardig vuil, in de dorpsslooten. Maar ik vraag: zijn die verordeningen iets anders dan doode letters? Vaar onze slooten eens door; zie de doodloopende slooten midden in zwaar bevolkte buurten eens, en open dan eens goed de oogen voor al de dierlijke en plantaardige rotstof, die door den wind naar die stille hoeken gejaagd wordt, en daar ontbindt en de dampkring verpest. Als er ziekte-epide- miën ontstaan is het: och! en achl wat zijn we ongelukkig!" en gerust durf ik zeggen het is grootendeels onze schuld. Verder. In meest alle plaatselijke verordeningen vinden we artikels over de woningen. Toezicht behoort gehouden te worden, hoe menschen wonen, hoe de schoorsteenen zijn ingericht, hoever de schoorsteenen boven de rieten daken behooren uit te steken enz. Alles doode letters! Menig mensch woont veel slechter dan de varkens, in huizen, die op hef omvallen staan en waarvan men vreest, dat, als wij den openbaren weg langs gaan, ze ons op het hoofd zullen vallen, schoorsteenen grootendeels uit hout zaamgesteld en nau welijks boven het rieten dak uitstekende, zien wij in onze West- Friesche dorpen bij menigte. Er is nog meer. De Plaatselijke Besturen schynen de tijdelijke welvaart van de ingezetenen zoo op het hart te dragen, dat zij, wetende dat de onmondigen door wet en reglement tot de orde geroepen eu in bedwang gehouden moeten worden, in de plaatselijke verordeningen bepalingen hebben opgenomen op het sluiten van herbergen en kroegen. In die ver ordeningen zullen wij lezen, dat alle tapperijen om tien of elf ure gesloten moeten zijn. Al wederom „doode letters," zonder eenige levenskracht. In onderscheidene gemeenten van West-Friesland bestaan tapperyen, die met recht speelholen genoemd mogen worden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1873 | | pagina 2