1874. N°. 8. Zondag 18 Januarij. 32 Jaargang.
BËKÊN^TKmia
SCHOUWING VAN STOOKPLAATSEN.
B i n n e n I a n d.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
1 HELDERSCHE M
EN NIEUWED1EPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Vsriehijnt Dinosdao-, Dondksdas- «11 Zitusdag namiddag.
- Abosaementapriji par kwartaal1.20.
frauco p®r poit - 1.65.
De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER
brengt ter openbare kennis, dat DE RAAD ZAL VERGADEREN
op DINGSDAG don 20 JANUARIJ 1874, des AVONDS
ten ZEVEN ure.
Helder, De Voorzitter voornoemd,
den 17 Januarij 1874. STAKMAN BOSSE,
PONTEN' TEU BEHANDELING
1. Brief Gedeputeerde Staten, besluit jaarwedde Onderwijzers.
2. Aangelegenheden Ziekenhui» en Apotheek.
8. Rekesten om bestrating of verbetering van wegen.
4, Mededeeling van ingekomen stukken.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER maakt bij deze
aan de daarbij belanghebbenden bekend, dat liet KOHIER DER
GRONDBELASTING op de GEBOUWDE EN ONGEBOUWDE
EIGENDOMMEN over het dienstjaar 1874 den 12 dezer door den
Heer Provincialen Inspecteur is goedgekeurd en invorderbaar verklaard.
Helder, De Burgemeester,
den IS Januarij 1874. STAKMAN BOSSE
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER,
brengen ter kennis van de Ingezetenen, dat, te beginnen met de
volgende week, door brandmeesters eene schouwing zal worden
gedaan over de ovens en andere stookplaatsen, en verzoeken
mitsdien de ingezetenen die ambtenaren daartoe wel in de gelegen
heid te willen stellen, krachtens de verordening houdende bepalingen
ter voorkoming van brand, vastgesteld door den Raad in zijne
vergadering van den 17 Julij 186],
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 17 Januarij 1874. L. VERHEY, Secretaris.
HELDER en NIEUWEDIEP, 17 Januarij.
Een telegramheden morgen bij de redactie
ontvangen, luidt als volgt:
Blijkens een telegram van den luit.-generaal van
Swieten, gedagteekend 13 Jan. en den lGden te
Penang aangeboden, is eene voorname positie den
vijand weder ontweldigd, ditmaal met een gering
verlies van slechts 17 gewonden. Het is de linie
van de moskee (Missigit) naar Kotapotjoet, waar
door de vijand zijne voornaamste gemeenschap naar
buiten verliest, want de hoofdpoort van den kraton
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
naar de rivierzijde is gebarricadeerd en onder het
schot van onze artillerie. Men beheerscht uit Kota
potjoet den kraton met het geweer. Wat de vijand
al gewerkt heeft, en welk eene energie hij toont
om ons tegen te houden, is ongelooflijk. Maar
wij zijn ook niet stilsappenarbeid, batterij-, bouw-,
Iranctie- en andere wachten op veiligheidsdiensten
en bloedige gevechten, gaan hand aan hand. Toch
is de geest der troepen steeds uitmuntend, en te-
regt, want zij hebben bij alle ondernemingen geze
gepraald. De val van den kraton wordt nabij
geacht, doch er is nog veel te werken om dezen,
zonder aanzienlijk verlies, aan den moedigen vijand
te ontnemen, wegens bedekt terrein en achtergelegen
werken. Drie der volgelingen van onzen zendeling,
die belast was met het overbrengen van brieven
naar den kraton, waren den vorigen dag ontsnapt
en hebben het vermoorden van den zendeling berigt.
Gisteren avond ontvingen wij het volgende telegram
van Reuters Agentschap, waaraan we zooveel mogelijk
bekendheid gaven
„Men verzekert dat de Nederlanders de buitenwerken
van den kraton hebben genomen, en de gemeenschap der
Astjinezen met het binnenste van den kraton hebben afge
sneden. De verliezen der Nederlanders zijn niet bekend.
Wij maken onze lezers attent op de uitgave van de
heeren Berkhout en Co. Zie annonce hierachter.
Gisteren avond werd in Tivoli de derde volksvoordragt
gehouden. De heer C. J. Blok vervulde de eerste spreek
beurt; hij deelde mede hoe men in den jare 1682 oordeelde
over de dienstboden, en vreemd was het dat velen der hoorders
in den waan schenen te verkeeren, dat het een schets was
niet uit de 17de, maar uit de 19de eeuw. De tweede
voordragt werd gehouden door den heer T. Mooy, die op
't ontstaan van den burgerstand heenwees en de levens
geschiedenis mededeelde van de graven uit het Hollandsche
stamhuis Willem II en Floris V, die de ontwikkeling van
dien stand, zoo veel in hun was, bevorderden. Ten slotte
werd door HH. leden van 't gezelschap Ernst en Scherts
ten tooneele gevoerd het blijspel: Liberaal en Conservatief,
van v. d. Stempel. Deze werkzaamheden werden als
gewoonlijk door muziekuitvoering opgeluisterd en door een
zeer talrijk publiek bijgewoond.
Prijs der Advertentiën Va» 14 regels 10 cent,
elke jregèl meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Dat generaal van Swieten de regte man is op de
regte plaats, blijkt ook uit zijne beschouwingen over de te
voeren tactiek tegenover Atsjin, die hij vóór den aanvang
der expeditie heeft ter neer geschreven. Wij kunnen niet
nalaten daaraan het volgende te ontleenen:
„Een der eigenaardige zijden van de oorlogen in deze
gewesten is, dat de inheemsche volken noch georganiseerde
legers, magazijnen, goede wapenen, krijgskunde noch practische
kennis bezitten.
Hunne levende strijdkrachten kunnen dus niet lang ver-
eenigd blijven, waarom ook het zoeken eener spoedige
beslissing niet noodig is, als wij het geschikte jaargetij in
ons voordeel hebben. Een systematische wijze van opereren
komt dus in ons voordeel en in het nadeel van den vijand.
Hij wordt daardoor meestal genoopt uiteen te gaan.
De inheemsche volken hebben wijders zelden meer dan
één steunpunt tot basis van hunne verdediging, en dit is
meestal de hoofdplaats of zetel van den vorst. Verdringt
men de verdedigers van dat steunpunt, dan verspreiden zij
zich en kunnen zij den strijd niet volhouden. De onder
werping is dan nog wel niet verkregen, maar de hardnek
kigheid van den tegenstand is grootendeels gebroken.
Ook de taktiek der Oosterlingen is zeer eenvoudig. Van
manoeuvreren naar ons begrip hebben zij geen denkbeeld;
hunne hoofdgedachte is: gebruik te maken van hun nume
rieke meerderheid om ons te overvleugelen en in den rug
te bedreigen. Mislukt die poging, die ook in den regel
door hunne minder goede bewapening geen ernstig gevaar
kan aanbrengen, dan zijn zij ten einde raad en is de tegen
stand in het open veld niet meer van groote beteekenis.
De voorzorgen daartegen te nemen, zijngoed vereenigd
te blijven en onze magt niet te versnipperen of in kleine
afdeelingen op te lossen.
Onze numerieke minderheid en de eisch om aan onze
eigen troepen vertrouwen te geven, zouden het reeds nood
zakelijk maken, indien het ook niet een hoofdbeginsel der
krijgskunde ware: steeds het grootste getal troepen veree
nigd op hetzelfde oogenblik op het slagveld te brengen.
Als wij ons niet laten entameren en den vijand steeds eene
imposante magt tegenover stellen, zal hij in spijt van zijne
getal-meerderheid niets ernstigs tegen ons kunnen uitvoeren
hij zal ontzag voor onze krijgskunde, vrees voor onze
wapenen krijgen en zich moreel overwonnen achten.
Het zij dus een vaste regel, geene geïsoleerde aanvallen
met kleine afdeelingen te ondernemen, als de aard van het
terrein het niet volstrekt noodig maakt/'
wereld zouden hebbea willen verraden en dikwijls ziet het beelden
die wij evenmin wenschen te zien, omdat het beelden zijn, die
ons ongelukkig maken."
„O." zeide de jonge dame, „dan is liet oor niets beter, want
daardoor hooren wij veel dat ons ongelukkig maakt."
„Vooral in den laatsten tijd," voegdex miss Ellen er op een
scherpen toon bij.
„Gij verlaat het gebied der neutraliteit, mejufvrouw," antwoordde
Max schertsend.
Miss Ellen trok zenuwachtig met hare lippen en zag Max
met een straffen blik aan; zij scheen de gemakkelijke onbe
schroomdheid, waarmede de vreemdeling haar aansprak, aanstoo-
telijk te vinden.
Het scheen dat het Valentine amuseerde; zij zeide dan ook
lachende„Er is toch wel geen sckuldeloozer onderwerp van gesprek
te vinden, dan de vijf zintuigen. Laten wij dus daatmede voort
gaan. Wij hebben reeds over het gezicht en het gehoor gesproken
en komen nu tot het gevoel. Duitschland is het land van gevoel,
van het „gemoed" en de „sentimentaliteit." De heeren zullen ons
dus wel zeer belangrijke en nieuwe zaken daarover kunnen zeggen,
„over dat Duitsche gevoel van gegoten staal," voegde zij er
plotseling met eenige bitterheid hij.
Als het Duitsche gevoel zoo gepantserd is, waarom het dan
uit te dagen? Met menschen van zulk een soort houdt men vrede,"
antwoordde Max.
„Daarin hebben wij ons juist bedrogen, wij dachten dat de
jonge meisjes daar allen Gretchen's en de jonge mannen allen
Werther's waren."
„En gij naamt daarbij niet in aanmerking," zeide Hnrtig, „dat
Werther toch somtijds, en dat wel zeer goed met kruit en lood
kon omgaan."
De wijze, waarop Hartig gewoon was zijne aan- of opmerkingen
in het midden te brengen, had iets droog komisch; het verschrikkelyk
slechte accent, waarmede hij Fransch sprak, kwam er misschien
nog hij om jufvrouw Valentine aan het lachen te maken, zelfs
miss Ellen vertrok haar mond tot een lachje.
„Inderdaad, dat hebben wij niet in aanmerking genomen," ant
woordde Valentine op deze opmerking, „en daarenboven nog vele
andere dingen niet, bijv. dat uwe andere type van een Duitsch
karakter, Faust, den broeder van Gretchen zoo brutaal vermoordt
en nooit uitgaat zonder den daivcl naast zich te hebben."
„En sedert dien tijd verbeeldt gij u, dat er achter ieder Duitscker
iets van Mephisto steekt?"
„O neen, sedert dien tijd hadden de Duitschers zulk een raad
gever niet meer noodigZijne woorden en lessen zijn in veel te
goede aarde gevallen."
„En toch zou ik hem nu wel willen aanroepen, even als mijn
naamgenoot in den Freischütz om mij te helpen uwe booze woorden
De diamanten van Grootmoeder.
(Vervolg.)
La Ferme d'oeil lag niet in het opene gedeelte van het Maasdal,
maar op den achtergrond in een ter zijde uitstekend deel van liet
dal, op een naar alle kanten zacht in de hoogte loopend terrein,
dat door een krans van met bosschen bedekte hoogten omgeven,
slechts aan de zuidoostzijde, den kant langs welke de rivier heen
stroomde, open was. Het lag aan alle kanten beschermd, waar
door de vruchtbaarheid van dit kleine in de bergen als het ware
verscholen hoekje grond niet weinig was toegenomen. Veel had
daartoe ook bijgedragen de vlijtige en zorgvuldige bebouwing en
de doelmatige leiding, die men in alles kon opmerken. De
bezitter scheen zich vooral op het teelen van vruchten te hebben
toegelegd; overal in het veld zag men rijen goed verzorgde vrucht-
boomen. Een laan van hooge nootenboomen doorsneed het land
in een rechte lijn en geleidde naar het woonhuis. Eerst kwam
men nog bij een grooten door muren omgeven tuin, die heden
nog was, gelijk hij misschien honderd jaren geleden was aange
legd; alles even regelmatig als de oude Franscke smaak dat
eischte, zelfs nog met taxus heggen en heelden van zandsteen aan
het einde van donkere lanen. In het achterste gedeelte van den
tuin voerde een hreede steenen trap naar een terras, waarop zich
het heerenhuis verhief, niet zooals de aanleg van den tuin liet
verwachten, een klein slot in Rococostijl met groote vleugels,
maar slechts een eenvoudig landhuis met een hooge verdieping en
een lagere daarboven, wit bepleisterd met groene jalousiën. In
plaats van vleugels had men een kleine orangerie aan de eene
en een volière aan de andere zijde.
Dit alles merkte Daveland op, toen hij den volgenden namiddag,
door Hartig begeleid, doorde kastanje-laan op la Ferme d'oeil
toereed en vervolgens om den tuinmuur heenrijdende de voorplaats
van het gebouw bereikte. Hq had Hartig overgehaald hem te
vergezellen en het bij dezen niet aan gronden laten ontbreken,
waarom hij zoo spoedig de belofte, die hij aan mijnheer d'Avelon
gegeven had, wilde vervullen. Ten eerste dat het te Void in
Frankrijk even vervelend was als op iedere andere plaats in de
wereld waar men niets te doen had. En vervolgens dat het zeer
interessant moest zijn een voorname Franscke familie in haar
interieur te leeren kennenen eindelijk, dat het geheele wezen van
mijnheer d'Avelon en zijn gelaat hem aantrok misschien slechts
uit zucht tot tegenspraak, omdat Sontheim zich zoo sterk tegen
hem verklaard had. En toch was het eigenlijke, dat hem aandreef,
geheel iets anders; een gevoel, dat op een eigenaardige wijze met
spanning, bedeesdheid en beklemdheid vermengd was en dat hem
toch krachtig genoeg aandreef met een zekere heldhaftigheid dit
cdles, dat hem poogde terug te houden, te boven te doen komen.
Maar genoeg hiervan, onze luitenant van de landweer hield den
volgenden dag, gevolgd door Hartig, den geleerde der compagnie,
stil op den hof Ferme en werd nadat een knecht de paarden had
overgenomen, op het terras voor het woonhuis geleid, waar de
bewoners zich bevonden.
Op het terras aan een ronde tafel van gegoten ijzer zaten twee
dames; een heer stond voor hen en sprak zeer levendig. Max
Daveland herkende in hem dengene, die gisteren den wagen be
stuurde, in een der dames het origineel van zijn beeld, om wier
eerste gezicht hij gisteren zooveel pijn geleden had. De andere
was een donkere, een weinig kwijnende schoonheid, zij zag er als
een Engélsche uit;' een gezicht, dat een weinig al te lang was
met fijne gelaatstrekken, omgeven door neerhangende lokken, iets
stijfs in de houding, iets vooroordeelends, iets afkeurends, dat
voor de geheele zichtbare wereld en voor alles wat de tijd aan
bracht voortdurend op hare lippen lag, duidden dit aan. Daveland
echter maakte deze opmerking eerst later. Nu naderde hij het
gezelschap een weinig verlegen, hij zag geen zeer vriendelijke
ontvangst van den heer te gemcet, die hem nu reeds met een
zeer koelen, bijna vijandigen blik aanzag. Met een buiging gaf
hij hem zijn eigen en Hartig's kaartje over en gaf een verklaring
van zijn komst herwaarts. De heer verzocht hen met koele
beleefdheid plaats te nemen en mededeelende, dat hij mijnheer
d'Avelon zou gaan roepen, ging hij naar de kamer, die van het
terras af naar den tuin leidde. De overhandigde kaarljes had hij
op tafel geworpen.
„Gij woont hier in een klein paradijs," zeide Max, nadat hij
met zijn medgezel op een tweede uitnoodiging der dames plaats
genomen had, „en voelt u waarschijnlijk zeer gelukkig dat uwe
bergen u voor de stormen des oorlogs beschutten."
„Wij hebben in alle gevallen tot nu toe nog geen vijand hier
gezien," antwoordde de jongste dame, en vervolgens met een lachje
naar Max ziende, voegde zij er bij, „en den eerste die tot hier
doordringt, zien wij zeer rustig in de oogen. Niet waar, miss Ellen
#0, gij weet, ik ben als Engelsehe neutraal, Valentine," ant
woordde miss Ellen met een spotachtig trekken der lippen, dat
scheen te zeggen: „en zie de mannen in het geheel niet in
de oogen."
Daveland boog.
„Dat is zeer vriendelijk van u opgemerkt! Mijn oog is geheel
en al ongedeerd en in staat alles te doen, waartoe men tot zijn
geluk of tot zijn ongeluk een oog heeft."
„Kan men dan ook tot zijn ongeluk een oog hebben," vraagde
Valentine snel, spotachtig lachendehet was alsof zij den moed-
willigen wensch koesterde den Duitscher op een belachelijkheid te
betrappen.
„Voorzeker!.... het oog is het zintuig dat ons het minst gehoor
zaamt. Het zegt dikwijlji dingen, die wij voor geen geld ter