1874. N°. 9. Woensdag 21 Januarij. 32 Jaargang. Onderwijzers-nood. Uitgever A. A. BAKKER Cz. HELDERSCHE EN NIEl WEDIEPER COURANT. „Wij huldigen het goede." i'imin iMi'wmuiniHEBma—g—nm« VirieVijnt DinqSdaq-, Dondeidao- en Zatubdao namiddag. ikonanuntiprü» per kwartaal1.80. u u franco per poit - 1.65. Bureau MOLENPLEIN, N°. 163. Priji der Advertemtiën Yam 1—4 regels 10 Gent, elke regel nieer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS Naar Oott-htdil: via Triest 3 Febr. 's avonds 6 u. 00, Marseille 29 Jan., 's avonds 6 u. 0 Brinditi 26 Jan., 's avonds 6 u. Curapao en Suriname1 Febr., 's mörg. 6 n. 0 Kaap de Goed* Hoop, via Southampton-: 23 Jan., morg. 6 u. Het leger heeft gebrék aan vrijwillige manschappen zoowel als aan officieren, dé kerk aan predikanten, de school aan onderwijzers. De oorzaak ligt voor de handandere betrek kingen bieden meer vooruitzicht aan, of, zoo er reeds beter uitzichten voor de genoemde zijn geopend, is dit nog te kort geleden om reeds een gunstigen invloed tot aanvulling van het tekort' te kannen uitoefenen. De minister van Oorlog heeft bereids de tractementen der officieren ver hoogd en daarop de goedkeuring der Vertegenwoordiging verworven, vele kerkelijke gemeenten verhoogen gaandeweg de bezoldiging harer predikanten, en de gemeentebesturen worden telkens wel gedrongen om hooger jaarweddèn voor hóófd- en hulponderwijzers uit te looven, ten einde het aanwezige personeel te behouden of ontbrekend personeel te verwerven. De behoeften van het onderwijs en de bepa lingen der wet- dringen beide tot vervulling der vacante plaatsen, en waar zich geene sollicitanten aanbieden moet men de belóoning Wel verhoogenmaar nog dikwerf blijkt dit te- vergeefs, dó vraag overtreft verre het aanbod en, ais altijd, worden daardoor de prijzen opgedreven. Dé behoefte aan onderwijzend personeel doet zich thans dubbel gevoelen, nu meer en meer de overtuiging door dringt; dat de eischen der wet van 1857, wat betreft de verhouding van het aantal onderwijzers tot dat der leer lingen, veel te bescheiden zijn dat Het van geen onderwijzer te vergen is, meer dan hoogstens 30 kinderen te gelijk bezig te honden; dat, hoe klein het aantal leerlingen ook is, hunne uiteenloopende leeftijden minstens een drietal afdeelingen met evenveelonderwijzers noodig maken, zullen alle scholieren behoorlijk onderricht ontvangen; en dat, i De diamanten van Grootmoeder. (Vervolg.) „Brengt gij ons geen tijdingen van nieuwe Duitsche over winningen „Moeten Jhiet dan juist altijd Duitsche overwinningen zijn zeide Gaston dë Ribeaupierre scherp. Mijnheer d'Aveion haalde de schouders op. „Mijn lieve Gaston, wat wilt gij?" vroeg d'Avelon. „Gij moet toegeven, dat het tot nog toe vrij wel altyd Duitsche overwin ningen geweest zijn.\ Gij kent mijne gevoelens daaromtrent, ik stop die niet in den doofpot, ook niet in tegenwoordigheid van deze Duitsche heeren. Zij zullen overwinnen, de Duitschers, en wij, Franschen; zullen in weerwil van al het mooie praten in de dagbladen, overwonnen worden. Zy kennen de geschiedenis niet, die mooie praters. De Franschen hebben eenmaal groote dingen volbracht; zg hêbbèn eenmaal eén Italiaan in huur genomen, in zëer zweren huur echter, een veldheer-genie, zooals er nooit een tweede was en dat heeft ten huünèrr genoegen, de door en door slechte en erbarmelijke troep hunner vijanden over hoop geworpen. 8èdert dien tijd is- het dogma ontstaan, dat de Franschen de beste soldciten def wereld waren. En ik, ik zeg u, dat de Franschen in het geheel geen volk zijn; geschikt om oorlóg te voeren, zy waren het nooit en zijn het tegenwoordig ook niet. De gesehiedënis van Frankrijk is een geschiedenis van groote verlorene slagen. Van Poitiers en Crecy tot Pavia, tot op Ramillies eo Malplaquét, tot op Minden en Rosbach, tot op Vittoria en Waterlöö en Sédan, welke nederlagenKómen, als gij den eersten Napoleon buiten rekening laat, uwe overwinningen in getal en belangrijkheid met al die verliezen overeenPWaarachtig niet!" „Ach, welk een paradoxe bewering!' zeide Gaston met een ipóttend laehje, „Gijbeweert zeker ook, dat de Duitschers oor spronkelijk alle uitvindingen gedaan hebbenIs de overwinning ■óms ook eén Duitsche uitvinding f" „Ik bevkécf slechts," antwoordde d'Avelon schouderophalend, „dat het Fransche volk niet geschikt is om oorlog te voeren en dat het in dit opzicht -niet tegen het Duitsche bestand is." „Als ik mijn gevoelen daarover mag zeggen," zeide Max nó, „dan kunt gy er "i®'8 tegen hebben, wanneer men de Franschen een chevaleresk volk noemt, en op deze eigenschap zult gij zeker aanspraak maken." „Is chevaleresk dan niet dapper?" riep Valfentine uit. „Chevaleresk, mejufvrouw, is ridderlijk. Deze ridderlijkheid en déze ridderschap heeft zich liet best en het volkomenst in Frank rijk gevestigd en het feudalisme heeft nergens onbeperkter den scópter der heerschappij gezwaaid. Een dei- beste en zegenrijkste zijden van dit feudalisme echter was, dat het iederen roturier (onadelijke) die zich vermat wapenen te dragen, op den kop sloeg. Daardoor ia het volk onkrijgshaftig geworden." „En was dat in Duitschland anders P« vraagde Gaston, nu voor de eerste maal direct het woord tot Max richtende. zullen de gewenschte vruchten van het onderwijs verkregen worden, tot eene uitbreiding van het hulppersoneel moet worden overgegaan. Een maatregel, in vele gemeenten, met de beste bedoelingen maar o. zeer ontijdig, genomen, de vervanging van kweekelingen door hulponderwijzers, heeft de vraag naar geëxamineerd personeel nog vermeer derd in een tijd, dat het gebrek er aan reeds openbaar was, en aan de taak van het onderwijs krachten onttrokken, die niet geheel té versmaden waren. De gemeentebesturen bieden thaDs tegen elkander op om onderwijzers te bekomen wie het iheeste uitlooft heeft er kans op, maar voor den minstbiedende is de kans gelijk nul; er zijn meer plaatsen dan beschikbare personen, tot groote schade van de jeugd moet het onderwijs hier en daar geheel of gedeeltelijk stilstaan. Wij zien met genoegen, dat de onderwijzers beter beloo- nisg erlangenop sommige plaatsen werden zulke bespot telijk lage loonen uitbetaald, dat alle lust en veerkracht bij zoo weinig gewaardeerde ambtenaren moesten verloren gaan zelfs in vele steden verdient een handwerksman meer dan een hulponderwijzer, deze, die een helder hoofd bij zijn werk behoeft, heeft met meerder zorgen te kampen dan gene. Maar zal aan het al meermalen uitgesproken ver langen voldaan worden, om de onderwijzers-tractementen zoo op te voeren, dat jongelieden van meerderen stand dan tot nu toe uitgelokt worden zich aan het lager onderwijs te wijden, dan beteekent de aanvankelijke verhooging niets en zal zij, zij het ook tot groot financieel bezwaar van menige gemeente, nog aanmerkelijk moeten toenemen. Het onderwijs mag intusschen den uitslag van dergelijke proef neming niet afwachten; 't is niet de groote vraag, hoe voor veel geld een onderwijzer uit het kleine aantal te vermeesteren, maar hoe het aantal te vermeerderenbeter bezoldigingen, beter vooruitzichten kannen daartoe mede werken, maar niet minder het talrijker maken der gele genheden voor jongelieden om zich voor het onderwijzersvak te bekwamen, en het toekennen van geldelijke toelagen, ten einde die gelegenheden voor velen bruikbaar te maken. In dien zin heeft de minister van Binnenlandsche Zaken, bij zijne jongste begrooting, dan ook voorgedragen om de toelagen voor leerlingen aan elke der drie Rijkskweek scholen met tien te vermeerderen en dus op 50 te brengen „Helaas, niet zoo geheel als het te wenschen zou zijn geweest. Ook bij ons onderdrukte het feudalisme de weerbaarheid van het volk. Een overblijfsel van het feudale denkbeeld, dat het volk het recht niet heeft de wapenen te dragen en dat niet ieder het recht heeft den vaderlandschen grond te verdedigen, vindt gij nog in onze, mij hoogst hatelijke gewoonte, iederen franc-tireur, dien wij gevangen nemen, te fusilleerenMaar het was in ons land niet zoo erg als in Frankrijk. Ons volk hield zijn rechten, ge woonten en zijn weerbaarheid met meer volharding vaster konden in Duitschland groote boeren-oorlogen ontstaan, onze burgerij ontwikkelde zich krachtiger, verhevener, zelfstandiger. Onze adelijken zelfs werden niet door een Richelieu en Lodewijk den veertiende overal tot tamme hovelingen afgericht, in het kort...." „Wij wilden betere mensehen zijn," aldus viel Hartig Max in het Duitseh in de rede. Gaston de Ribeaupierre haalde als antwoord op al deze woorden van Max op een niet zeer beleefde wijze de schouders op. Mijnheer d'Avelon echter knikte ten teeken zijner overeenstemming met de woorden van Max met het hoofd en sprak „In hetgeen gij zegt kan zeer veel waars zijn gelegen, maar gij moet Frankrijk den roem laten, dat het dit verderfelijk feudalisme het eerst vernietigd en geheel en al opgeruimd heeft; het is hier met wortel en tak uitgeroeid. Gij in Duitschland wordt nog door een zwaren last van dezen middeneeuwschen onzin gedrukt, zooals Majoraten, Fédeicommissi, Leenen, enz. Al deze heillooze in stellingen, die God vervloeken moge, waardoor geheele geslachten ten gronde gaan en bijzondere personen in het verderf gestort worden Mijnheer d'Avelon sprak dit alles op een toon van bitterheid en opgewondenheid, die maakten, dat Max hem met verwondering aanstaarde. Wat scheelde de manP Waarom zag hy met znlk een zonderlinge uitdrukking in zijn gelaat, waarop de grootste schrik te lezen stond, naar het kaartje, dat Max Gaston overhandigd had en dat deze op tafel had gelegd,, en dat d'Avelon, terwijl hij de eerste woorden sprak als in verstrooidheid, ja, had opgenomen, maar er nu voor het eerst zijn oogen op vestigde? Wat schrikkelijks lag er voor hem in den blooten naam van Max von Daveland? Want iets verschrikkelijks moest er in zijn verbeelding zijn opgerezen. Zijn hand sidderde toen hij het kaartje vallen liet, zijn gelaat kreeg een vaal bleeke kleur. Max alleen merkte de groote verandering, die bij d'Avelon plaats vond, daar de oogen der overigen allen op hem, Max, gericht waren, omdat men zijn antwoord verwachtte. Zij vestigden hunne opmerkzaamheid eerst op den huisheer, toen deze haastig opstond en Max zag hoe wankelend zijn tred was door de nabijzijnde opene glazen deur, die uit het huis op het terras voerde, verdween. Valentine zette het gesprek rustig voort, daar er in het heengaan van mijnheer d'Avelon, misschien om het een of ander te halen, niets ongewoons gelegen was. Zij voerde het gesprek op een zekeren spottenden toon van meerderheid, dien zij ook reeds vroeger en om de bijdragen voor de normaal-inrichtingen met f 500Ó te verhoogen. Zijne voorstellen, hoezeer door de Vertegen woordiging goedgekeurd, voldoen weinig aan hen die meenen, dat er om den bestaanden nood te verhelpen, maatregelen van veel grooter omvang genomen moeten worden, en wenschen, dat in elke provincie eene kweek school zal tot stand komen. Dé heer Moens, wiens ijver ter bevordering van het onderwijs niet te miskennen is, beproefde het in de Tweede Kamer voorstellen van wijder strekking te doen, maar zag zijne amendementen tot het uittrekken van grooter sommen voor de omleiding van onderwijzers, met name voor de oprichting van twee nieuwe Rijkskweekscholen, verwerpen. De Kamer was ongetwijfeld van oordeel, dat eene trapsgewijze uitbreiding van het personeel der kweekscholen voorzichtiger ware dan de vestiging van nieuwe inrichtingen, die bij den weinigen lust voor het onderwijzersvak hare kosten weinig beloofden te loonen. Blijft de verbetering der tractementen voort gaan, lokt dit meerdere jongelieden uit zich aan het onderwijs te wijden, dan zal eene vermeerdering van het aantal kweekscholen niet achter kunnen blijven, daar het een met het ander in nauw verband staat. De verhooging van loonen kan intusschen nog geruimen tijd voortgaan, aleer er sprake zal kunnen zijn van buitensporige opdrijving. In Friesland geeft de provincie voor de verbetering der tractementen een alterum tantum, in Noordholland hebben de Staten, door het gemeentebestuur van Zaandam tot hetzelfde aangezocht, er niet toe kannen besluiten. Dergelijk subsidie-stelsel lacht ons weinig toede gemeenten béhooren wel zooveel belang in het onderwijs te stellen, dat zij uit eigen kas voldoende jaarwedden aan de onderwijzers ver- leenen; en zijn zij te onvermogend om behoorlijk in de kosten van het onderwijs te voorzien, dan staat immers de weg open om van den Staat hulp te verzoeken. Liever zagen wij provinciale beurzen beschikbaar gesteld voor jongelieden van aanleg, die, wegens het beperkt aantal der Rijks-toelagen aan de kweekscholen, van het genot daarvan verstoken zouden moeten blijven. Gemeenten, maatschap pijen en particulieren zouden dergelijke beurzen kunnen stichten, en dus aan knappe, onbemiddelde jongelieden eene gelegenheid aanbieden tot het verwerven eener eervolle betrekking. Ook ware het, met het oog op het tegen- aangeslagen had.... er scheen over het algemeen vrij wat over moed bij Valentine te huisvesten, ten minste zij openbaarde een zelfbewustzijn, dat ongedwongen en natuurlijk voor den dag kwam. Zij bleek een andere opvoeding genoten te hebben, dan de gewoonlijk tot vroomheid opgevoed wordende Fransche meisjes van den hoogeren staud, de zwijgende modellen van de opvoeding in een klooster. Zij zag Daveland onbeschroomd aan met hare groote vragende oogen. Als zij haar krullend en in dikke lokken in haar hals hangend haar met haar hand naar achteren wierp, geschiedde dit met een zekere natuurlijke bevalligheid, maar op een wijze, die aanduidde, dat zij er in het geheel niet aan dacht opgemerkt te worden en het nu bevalliger deed, dan wanneer zij alleen was. Max Daveland vond haar allerbekoorlijkst; hoe langer hij haar aanzag, des te dieper voelde hij den onweerstaanbaren straal van haar blik in zijn borst dringen. Maar hij gevoelde ook, dal hij tot nog toe tegenover haar vrolijken spot nog niet de gewenschte „strategische" positie innam. Maar met des te grooter ijver zette hij het gesprek voort, hoewel met het vernederend bewust zijn, dat hij daarby een weinig pedant zou schijnen. Het was zoo moeielijk tegenover zulk een Fransche dame met de gave van een gemakkelijke conversatie te pronken; iets, wat misschien het eenige was, dat in haar oog waarde had. Miss Ellen was ondertusschen, terwijl zy naar het terras terug wilde keeren, de salon binnengegaan. Tot hare verwondering zag zij daar d'Avelon in het achterste gedeelte van de salon in een fauteuil liggen, met een strakken blik naar den grond gericht. Dadelijk ging zij naar hem toe en vertrouwelijk haar hand op zijn voorhoofd leggende, zeide zij zacht: „Om Gods wil, vriend! wat scheelt u? Gij ziet zoo bleek als de dood! Zijt gij niet wel geworden? „Neen, neen, neen," antwoordde d'Avelon, haar hand van zjjn voorhoofd verwijderende en als het ware naar adem snakkende. „Laat mij hier alleen, Ellen. Ga heen, ga toch heen maar wezenlijk, ik ben niet wel het zal echter voorbijgaan zeker, dadelijk maar maak in Gods naam dat deze Duitschers vertrekken onder een goed voorwendsel maak dat zij weg gaan dadelijk, dadelijk maar neen neen, hoor eens, dat niet, dat niet Ellen was ten hoogste verwonderd en verschrikt en hoorde, terwijl zij zoo bij hem stond, die tegenstrijdige bevelen aan. „Ga heen," vervolgde hij, zich geweld aandoende om weder een weinig bedaarder te zijn, „en zie uit te vorscheu uit welke streek van Duitschland zij komen maar voorzichtig zeer behoed zaam, en zeg het mij nadat gij dit te weten zijt gekomen zeg het mij dan dadelijk, maar voorzichtig, zonder dat uw gaan en komen in het oog valtwilt gij?" „Ik ga, maar waarom zegt gij mij niet, wat u scheelt, of gij ziek zijt?" „Ik ben niet ziek, stel u gerust ik gevoel slechts een weinig duizeligheid het is reeds voorbij, geheel en al voorbijbekommer er u verder niet over, wees niet beangst, ik zal zelf gaan kom

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1