Binnenland.
BERIGTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN.
woordig gebrek aan hulp, wensclielijk, dat de gemeenten
aan de op hare scholen werkzame kweekelingen van 15
tot 20jarigen leeftijd eene toelage verzekerden, waardoor
dergelijke jongelieden niet, als thans het geval is, in slechter
conditie verkeeren dan andere, die zich op een handwerk
toeleggen, en alzoo tot groot bezwaar hunner onbemiddelde
ouders zijn. Zulks zou tot het onderwijs roepen die er nu
van teruggehouden worden, en althans eenigermate kunnen
strekken tot tegemoetkoming in de bestaande behoefte.
Wij erkennen gaarne, dat zij, wien eene opleiding aan de
kweekscholen te beurt valt, veelzijdiger ontwikkeld worden
dan dergelijke aan de scholen werkzame jongelingen, maar
wij mogen niet voorbijzien wat de laatsten aan practijk
winnen, en betuigen uitstekende hoofd- en hulponderwijzers
te kennen die zich op deze wijze, buiten de kweekscholen
om, hebben weten te vormen.
Wij hebben reeds meermalen gezegd, dat wij met ons
onderwijs nog verre zijn van het standpunt, dat wij als
vrije en beschaafde natie behooren te bereiken, en dat er
nog veel meer dan tot heden voor geofferd zal moeten
worden. Eene kleine republiek, het Zwitsersche kanton
Bazel-stad, besteedt naar verhouding veel meer voor de
opleiding van het aankomend geslacht dan het rijke Neder
land. Wij hebben ons dus nog niet te beroemen op onze
belangstelling, onze opofferingen. Hoe meer ons volk ont
wikkeld wordt, des te welvarender, rustiger en gelukkiger
het zijn zal. De rampen, welke andere volken treffen,
vinden voor een groot deel haren oorsprong in het gebrekkig
onderwijs der menigte, waardoor deze vatbaar wordt voor
allerlei gevaarlijke invloeden. Zijn wij dus, voor het heil
onzer kinderen en kindskinderen, voor het welzijn van
ons vaderland, niet karig ten aanzien van het onderwijs,
brengen wij het liefst daarvoor onze gelden op. Achten
wij onze onderwijzers en hun moeilijk werk hoog en gunnen
wij hun een loon, dat hunnen arbeid waardig is, dat hunnen
ijver prikkelt, dat hen bewaart voor sleur en met opge
wektheid hunne gewichtige taak doet vervullen.
HELDER en NiËüWEDIEP, 20 Januarij.
De mailboot Prins van Oranje arriveerde gisteren mid
dag om 12 uur te Southampton; was opgehouden door
mist. Alles wel aan boord.
Slechts zijn er enkele dagen verloopen sinds het lijk
van den beminden Pastoor van Buchem aan den schoot
der aarde werd toevertrouwd, en reeds treft ons op
nieuw een smartelijk verlies: de WEerw. Heer L. V.
Ledeboer Az., rustend predikant, te Zutphen woonachtig,
heeft in den nacht tusschen Zondagen Maandag jl. het tijdelijke
met het eeuwige verwisseld. Gedurende ongeveer 30 jaren
was hij met ijver als predikant bij de Herv. gemeente
alhier werkzaam. Slechts ruim twee jaren had hij genot
van zijne zoo welverdiende rust.
Een correspondent van het Dagblad schrijft het volgende:
„Een geheel nieuw idéé voor het geschenk aan Z. M.,
waardoor op treffende wijze aan onzen beminden Vorst het
bewijs zal worden gegeven van de heerlijke eenheid in de
grootste verscheidenheid onder ons volkEr wordt voor
gesteld om niets te geven, maar Z. M. op Zijn zilveren
feest al de plannen aan te bieden van de veelvuldige
cadeaux, die Zijn vele onderdanen hebben willen geven.
Het kan onzen Vorst natuurlijk niet anders te doen Wezen
dan om de bewijzen van welwillendheid jegens HD. persoon,
en daaromtrent zouden die plannen welsprekende bewijzen
genoeg afleggen I"
mee.... maar zwijg er van...."
Hij sprong op, streek met de hand over zijn voorhoofd, maakte
een beweging, alsof hij iets afschudden wilde en ging vervolgens,
slechts een weinig haastiger dan gewoonlijk, de salon uit naar
het terras.
Miss Ellen zag hem met de grootste verwondering na en daarop
volgde zij hem.
Toen mijnheer d'Avelon zijn plaats aan de ronde tafel weder
innam, was er juist een kleine pauze in het gesprek ontstaan.
Max zag zeer verstrooid en als in gedachten verdiept naar de
rustig aan haar borduurwerk bezig zijnde handen van Valentine.
Hartig monsterde zijn overbuurman, den heer Gaston de Ribeau-
pierre, die zijn schoon gelaat, maar dat de sporen droeg, dat hij
wat druk en wat stout geleefd had, van hem afgewend had en
kwijnende blikken wierp op den beneden hem liggenden tuin.
Hartig moest bekennen, dat hij van dezen mijnheer Gaston geen
zeer gunstigen indruk kreeg. De nauwelijks dertig jaren oude
jonge man had iets in zijne gelaatstrekken, 't geen verried, daar hij
reeds zooveel van de wereld genoten had, dat hij de wereld moê
was. Hij had iets nukkigs in de kleine plooien om zijn neusvleugels,
hetgeen volstrekt niet voor hem innam. De huisheer wierp, toen
hij was gaan zitten, heimelijk een onderzoekenden blik op de
aanwezigen. Noch zijn heengaan, noch zijn uitzicht scheen arg
waan te verwekken. Geheel gerust gesteld, ging hij weder op
zijn gemak zitten en het klonk geheel en al onbeschroomd, toen
hij, na een kort stilzwijgen, het hoofd half afwendend, zoodat
hij de onderzoekende blikken van Ellen, die naast hem zat, ont
ging, vraagde:
„De heeren hebben ons nog niet gezegd uit welk gedeelte van
Duitschland zij zijn.... gij draagt Pruisische uniformenmaar
Pruisen is tegenwoordig zoo groot."
„Ik ben uit Koningsbergen, achter uit het echte Pruisenland,"
antwoordde Max haastig, „mijn kameraad hier is zelfs zeer nabij
de Russische grenzen geboren, te Tilsitwij beiden bekleeden
daar burgerlijke betrekkingen, ik ben staatsambtenaar en hij is
onderwijzer."
Hartig zag Max bjj deze mededeelingen ten hoogste verbaasd
aan, maar een veelbeteekenende, zelfs een weinig dreigende blik,
dien deze op hem wierp, sloot hem den mond, hij begon zeer
ijverig aan de punt van zijn sigaar te rollen.
„Maar gij heet Davelandmij dunkt ik heb Rijnlanders gekend,
die dezen naam droegen vraagde d'Avelon verder, reeds weder
vrijer adem halende.
„Wel mogelijk," gaf Max zjjn gastheer ten antwoord, „wel
mogelijk, ik heb wel eens gehoord, dat er in de streken van den
Wezer een familie van dien naam bestaat, maar met deze staat de
mijne in gcene betrekking. Het is daarom echter wel mogelijk,
dat zij in oude tijden écn zijn geweestGij weet, het verre
oosten is ten tijde van de Duitsche Orde door menschen uit bet
westelijk deel van Duitschland bevolkt gewórden."
Beroepen naar Veenendaal de heer J. F. van Dijk,
pred. te Monnikendam.
Aangenomen het beroep naar Herbajum door ds. H.
Th. du Saar, te St. Maarten c. a.
Te Hoorn zijn in de groote strafgevangenis-in den
loop van het jaar 1873 ingekomen 195 gevangenen en
uitgegaan 296.
Te Haringcarspel is door ingezetenen eene feestcom
missie benoemd, welke zich zal belasten met het inzamelen
van gelden voor het Koningsgeschenk en de regeling van
de plaatselijke feestviering op 12 Mei a. s. De burgemeester
is tot eerevoorzitter benoemd.
Jl. Vrijdag avond omstreeks 10 uur heeft te Amsterdam
een man eene poging tot moord gepleegd op eene dienst
bode, met wie hij verkeering had gehad, en daarna zich
zeiven met het mes eene gevaarlijke wonde aan den hals
toegebragt. De dienstbode is gelukkig slechts ligt gewond.
De dader is, door tnsschenkomst der politie, naar het binnen
gasthuis getransporteerd. Het is zekere van E., besteller van
het telegraafkantoor. Zoowel deze als zijn slagtoffer heb
ben kans op het behoud van het leven.
Aan het Handelsblad wordt uit Rotterdam gemeld,
dat het tooneelgezelschap, onder directie van de heeren
Albregt en van Ollefen, afwisselend de schouwburgen van
Amsterdam en Rotterdam bespelen zal, maar zich in de
eerstgenoemde stad zal vestigen.
De Tijd beschouwt den algemeenen toestand en zegt
dat de revolutie overal triomfeert. De band der natiën is
verbroken. Er bestaat slechts eene verbinding meer. Allen
zijn de slaven van Pruissen. „Rusland uit eigenbelang,
Oostenrijk uit zwakheid en vrees. Te Petersburg klinken
de toasten op het dappere Pruissische leger; uit Weenen
roept men het kruipend gedierte der Pruissische liberalen
»toe, dat het „fest und treuwacht moet houden bij de
stembus, zooals eens bij den Rijn. In Engeland zal lord
Russell de geneesheeren zullen 't wel toelaten! de
hymne aanheffen den kerkvervolgers tereere; in Frankrijk
handhaaft de meerderheid de republiek en verdient den lof
van Pruissen en de Romeinsche tong leert de harten Pofti-
mersche klanken nabootsen en vloekt tegen de kerk en den
Christus, als een dier oude Pruissische heidenen, wanneer
het zwaard der echte Duitsche ridders hen tusschen de
schouders nederviel."
Te Haarlem is jl. Zaturdag plotseling in 63jarigen
ouderdom overleden jhr. mr. W. M. de Brauw, officier
van Justitie te 's Hage, van 1853 tot zijn dood lid der
Tweede Kamer voor het district Gouda, na van 1850 tot
1853 in de Eerste Kamer zitting te hebben gehad. Hij
werd den 4 April 1810 te Zierikzee geboren. Hem waren
het kommandeurskruis de orde van de Eikenkroon en
het ridderkruis van de Russische orde van St. Stanislaus
geschonken.
De politie te 's Hage heeft jl. Zaturdag in eene
tapperij een diefstal van gas ontdekt. Er is bevonden, dat
in de gasbuis nabij den meter, die in den kelder geplaatst
is, eene opening was gemaakt, waaraan klaarblijkelijk was
gesoldeerd eene leiding naar de bovenverdiepingen van de
woning, welke pijp bij nader onderzoek ook werkelijk ont
dekt is, niettegenstaande de uiteinden daarvan zorgvuldig
door metselwerk aan het bloote oog onttrokken waren.
Aanleiding tot de ontdekking heeft gegeven de omstandig
heid, dat men aan de directie der gasfabriek vermoeden
had gekregen dat er meer gas verbuikt werd, dan de
meter aantoonde. Tegen den bewoner is proces-verbaal
opgemaakt.
Max Daveland had deze antwoorden met dezelfde onbeschroomd
heid gegeven, als waarmede de heer d'Avelon schijnbaar die vragen
gedaan had. Miss Ellen alleen merkte op, dat de woorden van
den jongen officier zeer vervroolijkend op hem gewerkt hadden en
de pijnlijke spanning, waarin hij verkeerde, als het ware had weg
genomen. Zijn stem nam dan ook weder evenals vroeger een helderen,
vroolijken toon aan. Hij noodigde zijne gasten uit hem, totdat het
diné zou zijn opgediend, te vergezellen op een wandeling door zijne
bezittingen. Zijne bezittingen waren zijn trots, zeide hij, hij had
ze zich zelf verworven, ja ze zelf half geschapen en zijne gasten
konden nu het lot niet ontgaan ze te bewonderen. Hij ging ver
volgens den trap naar den tuin zoo vast, zoo vroolijk en zoo
onbeschroomd al pratende met hen af, dat miss Ellen hem ten
hoogste verwonderd nastaarde.
Ook mijnheer Gaston de Ribeaupierre zag hen na, maar geen
van drieën met een blik, die van veel welwillendheid getuigde.
„Welk een idee," fluisterde hij als in zich zelve en zeer uit zijn
humeur, „ons deze hatelijke Duitschers op den hals te schuiven."
„Het is veel minder een idee, dan wel een onhandigheid, die
de oorzaak is geweest, dat ze hierheen gekomen zijn, mijnheer de
Ribeaupierre," zeide Valentine een weinig bits.
„Weet gij dat wel zoo zeker, dat het een onhandigheid was,
mejufvrouw Valentine?"
„Ik veronderstel, dat gij wel zoo voorzichtig zult geweest zjjn
niet met opzet en als een straatjongen een dezer Duitschers te
beleedigen, die tegenwoordig in het land meester zijn."
„Gij zijt zeer gewillig deze heerschappij te erkennen, Valentine,"
antwoordde Gaston geërgerd.
„Wat kan men aan daadzaken veranderen, zelfs uw dapper corpB
franc-tireurs uit Neufebateau is daartoe niet in staat, mijnheer
Gaston," luidde het vrij bitse antwoord.
„Dat zullen wij nog afwachten tot het corps georganiseerd is en
zich met dat van Langres in verbinding heeft gesteld, maar inder
daad uw vader is van meening, dat de Franschen alleen tot het
lijden van nederlagen voorbeschikt zijn.' Gaston lachte bitter.
„Wij zijn te ridderlijk om dapper te kunnen zijn," voegde hij er
scherp bij.
„Dat is inderdaad een verwijt, waarvan de belachelijkheid reeds
bewezen wordt door uw gedrag jegens onze gasten."
„Ik vind juist dat uw gedrag tegenover onze gasten het volkomen
overtollig maakt, dat ik mijn deel aan een hoffelijke ontvangst
bijdraagGij doet waarlijk wel al het mogelijke."
„Mijn God, die eeuwige kleine twisten tusschen u!" aldus viel
miss Ellen hun in de rede „gij hoort toch wel Valentine, dat uit
mijnheer de Ribeaupierre slechts een aanval van jaloerschheid
spreekt."
Valentine haalde de schouders op en zweeg. Gaston de Ribeau
pierre vond evenzoo dat het niet de moeite waard was daarop te
antwoorden. Hij stond op en slenterde eenigen tijd het terras op
en neer. Vervolgens verdween hij in het huis. (Wordt vervolgdI
Men schrijft aan de Arnh. Crt.:
„Aan de Kaap de Goede Hoop zijn de scholen voor
openbaar lager onderwijs in drie klassen verdeeld. In
elke districts-hoofdplaats bevindt zich een school der eerste
klasse, met twee onderwijzers, die ieder 200 p. st. tracte-
meut hebben. Kleinere plaatsen hebben eene school van
de tweede klasse, wier onderwijzers met 100 tot 150 p. st.
bezoldigd worden. Op het platteland vindt men scholen
van de derde klasse, met onderwijzers die 60 tot 90 p. st.
inkomen hebben.
En hoe bezoldigt het rijke Nederland de onderwijzers
zijner openbare lagere scholen?De vergelijking is wèl
frappant, maar beschamend tevens."
In de zitting van den gemeenteraad te Armhem van
jl. Zaturdag is tot hoofdopzigter der gemeentewerken
benoemd de heer F. H. van Ettinger, thans te Dordrecht.
Jl. Vrijdag deed zich te Buren een „trougeval sonder
exempel" voor, om met vader Cats te spreken; ofschoon
wij achter dat „sonder exempel" maar een zullen zetten.
Een paar in den „houwelijcx-staat" bevestigd, begaf zich
weder naar huis. De jonge man scheen reeds zalig te
wezen, niet in 't geval van nu man en gehuwd te zijn,
maar door den sterken drank. Hij liep aan de eene zijde
der straat en de bruid aan de andere zij. Daar komt bij
het voorbijgaan van een herberg den man in het hoofd
nog eens aan te leggen om nog zaliger te worden, waar
tegen de vrouw zich verzet, zoodat er eene woordenwis
seling ontstaat. „Dat zal niet gebeuren!" „Ik doe het;
want nu wij getrouwd zijn, ben ik de baas." „En ik zeg,
dat 't niet gebeuren zal." enz. Het eind van de grap was,
dat de vrouw den man bij den arm vatte en meê trok.
Hoe gelukkig zal dit, paar de wittebroodsweken doorbrengen 1
„Men ziet rare dingen in de wereld" zei mijn grootje altijd,
en ik moet het mensch gelijk geven.
De heer C. Vogelenzang, inspecteur bij de nachtwacht
te Kampen, wiens zoon onlangs als 1ste luit. voor Atsjin
sneuvelde, ontving eenige weken geleden het berigt, dat
zijn oudste zoon, kapt. op een te Dordrecht te huis behoorend
stoomschip, met man en muis was vergaan. Deze reeds
bejaarde man, nog treurende over dien dubbelen slag,
werd voor weinige dagen opnieuw getroffen, door het
afsterven van zijn echtgenoote, zoodat hij binnen een kort
tijdsverloop het verlies van drie zijner dierbare betrekkingen
te betreuren heeft.
Het hoofdbestuur van de Maatschappij van Landbouw
heeft, in zijne te Groningen gehouden vergadering, met
bijna algemeene stemmen besloten, aan de Tweede Kamer
een adres van adhaesie te zenden aan het wetsvoorstel van
den heer Gratama c. s. tot afschaffing der jagtwet.
Jl. Vrijdag morgen werd te Assen in het concerthuis
het aangekondigd jagt-congres gehouden en bijgewoond
door ongeveer 40 jagers, meest allen ook grondeigenaars.
De bijeenroeping van dat congres ging uit van de jagtver-
eeniging „Diana" te Assen en de leiding der vergadering
werd, met goedkeuring van al de aanwezigen, opgedragen
aan den president van genoemde vereeniging, den heer
mr. J. J. Willinge. Na belangrijke discussiën werd het
adres, door het bestuur dier vereeniging gesteld, en 't welk
tegen het voorstel Gratama gerigt was, goedgekeurd.
Slechts ééne stem werd daaraan onthouden.
Ter reede van Soerabaija is het Nederl. schip Aero-
liet tot de waterlijn afgebrand.
Men rijdt te Berlijn reeds sedert een paar weken
druk schaatsen.
Men schrijft uit Polen dat de winter daar zeer streng
is. De sneeuw ligt meer dan twee voeten hoog en er
heerscht sedert twee weken een koude van 20° en 22°
Réaumur. Op 8 Jan. viel zooveel sneeuw dat de treinen
er niet door konden en Russische militairen de spoorweglijn
moesten schoonvegen. Met de koude kwamen de wolven
weder uit hunne schuilhoeken, en in de armzalige dorpen
mist de boer dikwerf des morgens zijn schaap. De regering
heeft gelast dat jagten op de wolven zullen worden geor
ganiseerd, doch daar het den Polen verboden is wapens te
houden, hebben deze jagten slechts met knuppels plaats.
Het doel wordt daardoor zelden bereikt.
Berigten uit Batavia dd. 11 Dec. 1873 luiden o. a.:
Het nieuws uit Atsjin is uiterst schaarsch. Er zijn nog
500 dwangarbeiders gerekwireerd.
Van de kettinggangers uit Samarang, die de eerste
expeditie naar Atsjin hebben medegemaakt, zijn er 9 Dec.
48 geheel ontslagen, terwijl den overigen een jaar ver
mindering van straf is toegestaan.
Uit een particulier schrijven uit het bivouac bij Atsjin
ontleent het Vaderland het volgende:
Op 28 Nov. waren alle oorlogschepen en transport
vaartuigen, ten getale van 35, ter reede van Atsjin vereenigd.
Op alle transportvaartuigen, behalve dat waarop de
generaal van Swieten was, en op de Jason, was de cholera
uitgebarsten; zij voerden allen daarom de gele vlag. Het
grootste transportschip, de Maddaloni bevatte alleen 1800
man troepen en kettinggangers. Bij het inschepen der
troepen te Soerabaija in dit schip stortte een der bruggen
in, waarover het inschepen plaats had, zoodat een aantal
soldaten in het water stortten; allen werden echter gered.
Gedurende den overtogt waren de meeste officieren, uit
gebrek aan plaats gedwongen het dek te houden. Na eenige
dagen quarantaine-verblijf te Poelo Nassi, geschiedde de
landing op 6 Dec. 's ochtends. Met een honderdtal sloepen
werd de geheele 2de brigade in eens aan land gebragt,
de Koopman ondersteunde door haar vuur de landing,
terstond werd de landingsplaats genomen en de aldaar zich
bevindende benting ingenomen. De Hollander, die het eerst
den voet op de bentingmuur zette was de luitenant P.
Vinkhuyzen van het 13de bataillon, voor twee jaren gede
tacheerd van het regiment grenadiers en jagers. Iedere
dag gaf nu min of meer ernstige gevechten, talrijke 1