1874. N°. 12. Woensdag 28 Januarij. 32 Jaargang. Vredelievende verschijnselen, Uitgever A. A. BAKKER Cz. Vertrekdagen der brievenmails: HELDERSCHE EX MEUWEDIEPER COURANT »Wij huldigen het goede." Viriek^jnt Dinqsdao-, Donderdag- en Zatuedaq namiddag. IkonmemeBtiprgi per kwartaal1.80, M fraaeo per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiin Vam 14 regels 60 cent, elke regel meer'15 cent. Groote letters of rignetten worden naar plaatsruimte berekend. Naar Ooet-lndit; via TriSet 3 Febr. 's avonds 6 u. 000 Marseille 29 Jan., 's avonds 6 u. 000 Brindiri 9 Febr., 'i avonds 6 u. 0 Curafao en Suriname, 1 Febr., 's morg. 6 n. 0 Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 3 Febr., 'i morg. 6 u. De gebeurtenissen der laatste dagen zijn van te groot belang voor het behoud van den vrede van Europa, dan dat wij ze met onze lezers niet nog eens opzettelijk zouden beschouwen. Waar aanleidingen tot verstoring van dien vrede worden onderdrukt of opgeheven, hebben wij reden om ons te verheugen, er is waarlijk in onzen -leeftijd, de menschelijkheid ten spijt en tot schade van tallooze belangen, fenoeg geoorloogd. Niet alom wordt er dus over gedacht, 'rankrijk zint er op zicb jegens Duitscbland te wreken, de verloren gewesten te herwinnen, weder den twijfelach- tigen roem van de eerste militaire natie der wereld te zijn te verwerven; maar bet gevoelt dat bet vooralsnog te zwak, te bloedende aan de geslagen wonden en dat het Duitscbe Rijk thans te machtig is, om daartoe pogingen in het werk te stellen. De ultramontaansche partij in Frankrijk haat Italië zoo mogelijk nog sterker dan Duitschland, Italië, dat zijne eerste overwinningen aan het zwaard van Frank rijk heeft te danken gehad, en tot loon daarvoor het gebied van het geëerbiedigd opperhoofd der Eerk, ten laatste, toen Frankrijk door den oorlog gedrongen zijn beschermend leger moest terugroepen, zelfs diens zetelstad Rome heeft bemachtigd. Al is de geestelijke macht des Pausen nimmer zoo groot geweest als sedert het verlies van zijn wereldlijk gebied, de Paus heeft herhaaldelijk verklaard, dat het bezit van dat gebied hem noodig is om zijne gees telijke functiën in ongestoorde vrijheid te kunnen verrich ten; en de ijverige catholieken in Frankrijk zouden niets liever zien, dan dat dit Rijk, zijnen titel van „oudsten zoon der Kerk" getrouw, ten strijde toog, om Rome aan de Italianen te ontweldigen. In den vorigen zomer was bij velen in Frankrijk de hoop levendig, dat de graaf van Chambord als Koning zou worden gehuldigd, en dat deze aan het zoo geteisterde B« diamanten van Grootmoeder. (Vervolg.) Toen Max en Gaston de poort doorgegaan waren, zeide de eerste „Ik weet zeer goed, mijnheer de Ribeaupierre, dat gij voornemens zijt mij door een uitdaging den terugkeer naar La Ferme d'oeil onmogelijk te maken. Maar ik moet u voor alles de verklaring geven, dat gij dit doel niet zult bereiken, ik zou toch terug komen." „Inderdaad, gij bezit dus in een bewonderenswaardige mate de Duitscbe deugd der volharding, om er geen erger woord voor te gebruiken." „Gebruik geen erger woord; gij zult zelf spoedig inzien, dat •het beter is, dat ons gesprek een vredelievende wending neemt. Ik zou gewacht hebben, ik zou de toestauden hier nauwkeuriger hebben trachten waar te nemen, vóór ik een opheldering als ik thans voornemens ben u te geven, ten uitvoer zou brengen. Maar gij dwingt mij daar nu reeds toe en daarom zoo zij het. Ik ge loof dat 4k daarbij niets waag, want al haat gij mij ook als Duitscher, als soldaat van uw vijand, die op den grond van uw vaderland staat, dit belet toch niet, dat wij elkander geheel en al als mannen van eer kunnen beschouwen. Hoezeer ik dat van mijn kant doe, zal de geheel en alDuitsche openhartigheid be wezen, waarmede ik u iets toevertrouw, dat als het ooit over uwe lippen komt, een groot ongeluk over een familie zou brengen, tegenover welke gij voorwaar te groote verpliohtingen hebt om haar te kunnen compromitteeren. Inderdaad uw gebrek aan bescheiden heid zou een ihfamie zijn, en dus mag ik spreken, zonder vooraf eenige belofte van u te eiscben." „Miju God! welk een ernstige inleiding!" zeide Gaston, de schouders ophalende en toch met een zekere spanning in zijne gelaatstrekken Max aanziende. „Pue inleiding .is noodig; de mededeeling, die ik te doen heb, kan daardoor des te korter zijn, als gij dat wenscht. Hoor dus! Ik zeide u, dat een tot het uiterste gedreven strijd, een duel, mij niet van hier zou verdrijven. Dat is inderdaad zoo, want ik ben hier, hier op La Ferme d'oeil, met goed recht. La Ferme d'oeil behoort mij en niemand anders. Mijnheer d'Aveion, of liever Daveland, is slechts mjjn rentmeester daarop en is verplicht mij rekenschap te geven van iederen gulden, dien hjj daarvan getrok ken heeft." Gaston de Ribeaupierre was blijven staan en zag den spreker Verschrikt als een waanzinnige aan. „Het is zooals ik u zeg," vervolgde Max bedaard. „Geloof echter niet, dat ik gekomen ben om deze rekenschap te vorderen. In het geheel niet; want mijnheer d'Avelon is mjjn oom, de "broeder van mijn overleden Tader en Valentine is mjjn nicht." Rijk vroegeren rang en grootheid zon hergeven; dat het gelukken zou, do Duitschers binnen hunne oude landpalen terug te drijven en den Paus in zijn wereldlijk gebied te herstellen. Vaderlandsliefde en ijver voor het catholiek geloof deden velen dergelijke verwachtingen koesteren, en de koningsgezinde partij zoowel als de geestelijkheid lieten het niet aan pogingen ontbreken om deze verwachtingen aan te vuren. Dat er tot verwezenlijking daarvan een bloedige oorlog zou moeten gevoerd worden, dat Duitsch land en Italië, gelijkelijk in hunne belangen bedreigd, hunne krachten zouden samenvoegen en dat de uitslag van den strijd waarschijnlijk eene nieuwe vernedering voor Frank rijk zou zijn, werd weinig bedacht. De regeering was niet Wind voor dit gevaar, en toen de heer Noël Parfait haar in de Permanente Commissie op 11 September interpelleerde over een zóó vijandig mandement van den aartsbisschop van Parijs jegens Italië, dat de mededeeling er van daar te lande verboden was, wierp de minister de Broglie alle verantwoordelijkheid wegens dit stuk van de regeering af, met de verklaring, dat hare staatkunde bekend en vrede lievend was, dat zij Europa nam zooals het was en niet zou trachten daarin verandering te brengen. De reeds aangekondigde reis van den Koning van Italië naar Weenen, waar hij zijn vroegeren tegenstander, en naar Berlijn, waar hij zijn tegenwoordigen bondgenoot ging bezoeken, was dan ook wel geschikt om de Fransche regeering tot nadenken en tot voorzichtigheid in hare uitdrukkingen te brengen. Maar hare begeerte om de meerderheid in de Nationale Vergadering, in welke zij tegen de republikeinen steun vond, bijeen te houden, deed haar de koningsgezinde en ultramontaansche partijen ontzien, zoodat de organen van deze partijen op den duur tegen Duitschland en Italië konden te velde trekken, veel heftiger dan tegen mogend heden, waarmede men in vrede heette te verkeeren, oirbaar en raadzaam was; welke toegevendheid der regeering te opmerkelijker -fras, omdat zij van hare macht tot het brei delen der dagbladpers en tot het doen zwijgen van haar niet welgevallige organen ruimschoots gebruik maakte. De pauselijke encyclica van 21 November, waarin, naar aanleiding van de opheffing der geestelijke orden te Rome en de aanranding van de rechten en vrijheden der Kerk in Duitschland en Zwitserland, nadrukkelijk de staf gebro ken werd over de handelingen der betrokken regeeringen, werd in Frankrijk gevolgd door de verschijning van een aantal bisschoppelijke mandementen, waarin een zeer vijan- Steeds fraaier I" riep Gaston ten hoogste vertoornd uit, „het is toch zonderling dat mijnheer d'Avelon gronden schijnt te hebben om deze als het ware uit de maan nedergevallene familiebetrek king niet te erkennen, of dat gij redenen hebt om ze tegenover hem zoo zorgvuldig mogelijk te verbergen." „Zulke reden heb ik zeker, en zeer dringende redenen ook. Ik zou heden niet naar deze plaats teruggekeerd zijn, wanneer mijn nicht geen indruk op mij had gemaakt, die het mij geheel en al onmogelijk maakt niet een gedachtengang te volgen, aan wier einde de meest vreedzame en natuurlijke verzoening van twee met elkan der strijdende belangen gevonden wordt." „Dat wil zeggen dat gij om hare hand wilt vragen?» „Dat wil ik." „Duivelsch! riep Gaston verwoed uit, „dat is een aardige ver klaring, vooral tegenover haar verloofde." „Dat zijt gij nog niet. Ik weet dat Valentine er nog niet in toegestemd heeft u openlijk dezen naam te geven." „Dus," vervolgde Gaston op denzelfden toon van toorn en verachting, „gij wilt als neef en steunende op uw beweerd recht op het vermogen van Valentine, hier optreden en als heer en meesier de hand van het jonge meisje vorderen. Zonder te begrij pen, welk een belachelijken indruk het op mij maken moet dat ge mij op zulk een naïve wijze uw recht op La Ferme d'oeil mededeelt, begint gij daarmede mij de deur te wijzen, en helpt uwe Duitsche verbeelding u daarbij misschien zoo goed, dat gij meent, dat dit mooie plan, deze intrigue, zoo zonder eenigen ver deren tegenstand zal gelukken? Voor alles; waarmede bewijst gij uwe zonderlinge bewering, dat gij recht hebt op het vermogen van mijnheer d'Avelon? Als gij dit wezenlijk hadt, zoudt gij het dan voor alles zeer in het geheim aan mij toevertrouwen. „Mijne bewijzen zijn vrij eenvoudig en duidelijk," antwoordde Max, „ik wil ze n zeggen, want ik heb mijne redenen om ze vóór alle andere n toe te vertrouwen. Het is ook te hopen, dat ik ze niemand anders zal behoeven toe te vertrouwen. Toen mijn grootvader stierf, liet hjj een vrij groot vermogen na, een aanmerkelijk grondbezit, dat als majoraat op zijn oudsten zoon, mijn vader, overging; daarbij bovendien nog zeer kostbare familie diamanten, die m|jn grootmoeder gedragen had, en die op de jonge vrouw van mijn vader moesten overgaan. Deze diamanten hadden eene groote, voor onze omstandigheden een buitengewoon groote waarde; verscheidene geslachten hadden daaraan hunne spaarpenningen besteed, want in vrcegereu tijd kon men overge spaarde sommen niet in effecten beleggen, omdat het landbezit in handen van welgestelde en spaarzaam levende grondbezitters was of van lijfeigenen, aan wie het verboden was schulden te maken. Er waren toen nog geene verbindingen met grootere steden en middelpunten van handel en verkeer, geene banken en spaar- dige toon tegen sommige buitenlaudsche gouvernementen, inzonderheid tegen Duitschland, werd aangeslagen. Die van de bisschoppen van Nimes en Angertf waren zoo heftig gesteld, dat de regeering begreep ze niet onopgemerkt te mogen laten. De minister van onderwijs en eeredienst, wees, in een zeer gematigd gestelde circulaire, de bisschoppen op de moeilijkheden, waarin de regeering zou kunnen gewikkeld worden door scherpe oordeelvellingen van de geestelijkheid over buitenlandsche mogendheden, en hij deed een beroep op hunne vaderlandsliefde, ten einde zoodanige verwikkelingen te voorkomen. Dezelfde mandementen had den ook de gevoeligheid van Duitschland opgewekt en de Duitsche gezant deed daarvan mededeeling aan den Fran- schen minister van buitenlandsche zaken, die door de voor lezing der juist ontvangen circulaire van zijnen ambtgenoot recht kon doen wedervaren aan de gemaakte bedenkingén. Maar Frankrijk liet het niet aan nieuwe grieven voor Duitschland ontbreken. Was het al vaak gebleken, dat Duitschers, met de schandelijkste partijdigheid, in rechten verongelijkt werden, het bleek onlangs opnieuw toen een der krijgsraden te Versailles, onder de toejuichingen van het publiek, zes franc-tireurs vrijsprak, die na het ingaan van den wapenstilstand iemand vermoord hadden, door wien leveranciën aan het Duitsche leger waren gedaan. L'Univere, het vinnige clericale blad van Louis Veuillot, maakte, in weerwil van hetgeen reeds over de bisschop pelijke mandementen was voorgevallen, er een openbaar van den bisschop van Périgueux en Sarlat, dat in hevig heid van taal de vroegere nog te boven ging. De ver volgingen der Kerk in Zwitserland en Duitschland werden „handelingen van het Cesarisme" en Koning Victor Em- manuel den „heiligschennenden overweldiger,, van den Kerkelijken Staat genoemd. In hetzelfde nummer, waarin dit mandement was opgenomen, verhaalde de redacteur tevens, dat prins Bismarck bij vertrouwelijke nota de op heffing van zijn blad gevraagd, maar dat de regeering wijselijk geweigerd had om aan den vreemden aandrang toe te geven, al zou de Beurs, die, als van oudsher weinig christelijk gezind maar slechts op geldelijk gewin bedacht, thans naar de linkerzijde overhelt, het gaarne gezien heb ben, Veuillot bedroog zich niet in de stemming der Beurs, wat hare geneigdheid tot het in stand houden van den vrede betreft, maar hij vertrouwde te veel op de lang- moedigheid der regeering, zijn blad werd bij besluit van den gouverneur van Parijs voor twee maanden geschorst. kassen. Men besteedde dus het overschot van rijke oogsten nu eens tot het aanschaffen van zware zilveren voorwerpen, dan weder tot vermeerdering der familiediamanten, die tot het majoraat behoorden. Die van ons huis hadden naar den toeumaligen prijs misschien een waarde van 40 a 50 duizend thaler." „En deze diamanten nu," riep Gaston uit, „kom toch ter zake?" „Deze diamanten waren verdwenen, toen mijn vader zijn erfenis aanvaardde. Maar geenzins op een raadselachtige wijze. Zij waren verdwenen met den jongeren broeder van mijn vader, die mij als een hartstochtelijk eigenzinnig jongmensch afgeschilderd is gewor den. Toen mijn grootvader stierf, leefde hij zonder eenige bezig heid in het ouderlijk huis. Daarop was hij evenals de diamanten verdwenen. Dat hij zich daarvan had meester gemaakt, kon niet betwijfeld worden, hij zelf had het in een brief, dien hij voor mijn vader had achtergelaten, bekend. Deze brief was kort, toornig en vol beteedigingen voor mijn vader. „Het recht of liever een snood onrecht," had hg geschreven, „geeft u alles, huis en hof, weide en akker, alles tot op het laatste blad en den laatsten tak van onze bosschen. En mij niets, behalve de vrijheid onder uw dak van een kleine reute te levsn en mijn levensgeluk te vinden in den voorspoed van uw geslacht. Mochten onze voorvaderen, die dat zoo ingesteld hebben, daarvoor in de hel gestraft worden, voorwaar een slechte troost voor mij! Ik neem een betere. Ik laat u den grond, de bosschen en alles, verreweg het grootste gedeelte der erfenis van den ouden man, die zoowel uw vader als de mijne is, maar neem daarentegen de diamanten voor mij. Ik zal mij daarmede een werkkring weten te verschaffen, ;die mij beter bevalt eu eervoller toeschijnt, dan datgene, wat uwe genade mij wel wilt toestaan. Als gij er den moed toe hebt, laat dan nw broeder als dief vervolgen, ik zal er voor zorgen, dat het u niet veel baat." Zoo ongeveer luidde deze brief, die tegenwoordig nog in mijn bezit is." „Waarachtig," riep Gaston uit, gij kunt niet beweren, dat hij zoo geheel en al onverstandig was. En nu mijnheer d'Avelon, dit beweert gij, is deze diamantendief?" „Hij is het, d'Avelon is Daveland." „Is deze gelijkheid der namen uw eenig bewijs?" „Neen, ik zag aan de hand van Valentine een kleinen ring, een hartvormigen diamant, waarover drie kleine robijnen zoo aange bracht zijn, dat het geheel een vlammend hart vormt; als kind heb ik meer dan tienmaal dezen ring door mijne tante hooren I beschrijven, die zijn verlies meer dan al het andere betreurde, omdat grootmoeder dien van de eene of andere beroemde vrouw, 1 eene voor meer dan honderd jaren overledene vorstin, ten geschenke had ontvangen. Ik merkte verder op, dat mijnheer d'Avelon ten hoogste ongerust werd, toen hij .voor het eerst mijn naam op het u overhandigde kaartje las, dat gij op de tafel hadt nedergelegd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1