1874. N°. 25. Vrijdag 27 Februarij. 32 Jaargang. Uitgever A. A. BAKKER Cz. BER1GTEN BETRFFENDE DEN OORLOG 11ET ATSJIN. HELDERSCHE EN ^lEUWEDIEPER COURANT „"Wy huldigen het goede.' Yertehqnt Dingsdaq-, Donderdag-en Ziturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaalƒ1.30. j franeo per post - 1.65. Bureau: 1 O L E M> L F. IX, M°. 163. Prijs der Adv^rtentien Van 14 regels 00 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VBRTRIj!KD,AGEN DER BRIEVENMAILS N»m Oott-lnd.il: via, Triest 3 Maart 's avonds 6 u. Afarseille 12 Maart, 'a avonds 6 u. ut, Srindisi 9 Maart, 's avonds 6 u. Curagao en Suriname, 1 Maart, 's morg. 6 u,. Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 3 Maart, morg. 6 n. Onze abonnés in de gemeente ontvangen bij deze courant een bijvoegsel, behelzende het vervolg der mededeelingen omtrent de verrigtingen van het blokkade-escader in de wateren van Atsjin. Aan bniten-abonnés wordt het op aanvrage gratis toegezonden. Een paar bladzijden uit het journaal van eqn marine-officier. Keede Pedir, 30 December. Sinds drie dagen bevonden wij ons op den westelijken oever der Atsjin, hadden er een vrij aardig kampement opgerigt, schafting van het leger, en den vijand vlak voor ons, toen er last kwam om weêr in te schepen en naar Pedir te stoomen. Welkom was die verandering dus niet, vooral omdat die togt wel niet veel beteekenen zal. Gisteren hebben wij althans niets gedaan dan geschoten, d. i. verwoesting en brand gemaakt. Den eersten dag der landing bij Pedro-punt wiep ik alleen 111 granaten in de versterking; sedert tel ik niet meer. Dat deze wijze van oorlogvoeren, hoewel minder gevaarlijk voor ojjs, toch niet bijzonder aangenaam is, kunt gij wel begrijpen; maar wij hebben nu te kampen met een vreeselijker vijand, die reeds meer offers geroofd heeft dan alle gevechten te zamen. De cholera, die de gelederen van het Indisch leger reeds zoo gedund heeft, woedt sinds eenigen tijd ook op de vloot. Eerst dachten wij verschoond te blijven, doch weldra woei de gele vlag van alle oorlogschepen. Ik verklaar u op mijn woord, dat ik er niet bang voor ben, maar hetgeen ik om mij zie, zou den onver schilligste aandoen. Gisteren nog om 2 uur na den middag bragt de beste mjjner mariniers, de brave K., die mijn oppasser was, mij een rapport, en heden ochtend om 5 uur lag hij al op den bodem der zee. Toen ik hem 's avonds opzocht, kon hij al niet meer spreken. Die arme brave K. 1 ik hield van hem als een kameraad. Bij ieder debarkement was hij altijd bij mij, zorgde voor alles, en verloor mij geen oogenblik uit het oog. Was hij nog maar door het vijandelijk lood getroffen! maar vóór het aanbreken van den dag door een vletje ver yan het schip in zee geworpen, De diamanten van Grootmoeder. [Slot) Na een poos stond hij op en liep met zijn hand op den rug langzaam heen en weêr. Ellen volgde met hare oogen zwijgend al zijne bewegingen. Toen hij niet weder begon te spreken, zeide zij eindelijk: „Gij begrijpt, dat Gaston iets anders van u verwachten mag dan een lakoniek afscheid. Al waren ook alle omstandigheden anders, al was Gaston ook niet de erfgenaam van Givres, dan was hij toch met mij Ellen legde nadruk op dat woordje mij tot nu toe de eenige ingewijde in....* „Och, laat mij met rust met uwen Gaston, EllenDe duivel danke hem er voor, dat hij mijne reddende en helpende voorzie nigheid heeft willen zijn. Hij kan er als een Franscliman over denken, en meenen, dat tegen de Duitschers, tegen de vijanden alles geoorloofd is, het was in ieder geval een slechte, zeer slechte atreek, dien hij wilde uitvoeren." „Hij wilde u redden." „Bedden? Ik heb zijn redding niet noodig. Hij moet mij eens voor al ongered laten.... in plaats van mij te redden, kan hij heen gaan en zeggen, dat ik een diamanten-dief ben, mijnentwege. Het is zoo, helaas! Ik was eenmaal een nukkige, lastige knaap, die meende zelf een onrecht, mij aangedaan, te mogen herstellen. Ik heb die zaak met mijn geweten in orde gebracht, wat Gaston er van zegt, is voor mij van minder belang. Want, weet gij Ellen, als het er op aankomt, kan Gaston door zijne woorden meer zichzelven dan mij schaden. Als bij openlijk van mij zegt, dat ik diamanten gestolen heb, dan verklaar ik dat voor afschu welijken laster, waarmede hij zich wreken wil voor de korf, die Yalentine hem gegeven heeft. Wien zal men gelooven, hem of mij? Wat zal men voor waarschijnlijker houden, dat ik een dief ben, of dat hij een wraakzuchtig mensch is? Bovendien er is een rechtbank en een procureur der republiek te Neufchateau, die men er licht toe kan brengen om meuschen, die meer praten dan zij bewijzen kunnen, bet stilzwijgen op te leggen." „Gij neemt van daag de zaak zeer phlegmatisch op, mijnheer d'Avelon," antwoordde Ellen scherp. „Gij waart onlangs, toen gij naar de afkomst van den Duitscher vraagdet, niet zoo gerust." „Neen, en dat was natuurlijkToenmaals trad hij als een wild vreemd mensch voor mij, dien ik moest -vreezen. Met een schoon zoon kan men het gemakkelijker eens worden, hij zal mij begrijpen de keer, die de dingen genomen hebben, stelt hem schadeloos voor alles; tusschen hem en mij bestaat nu niets meer." Ellen haalde de schouders op. „Ook niet eenmaal een verdenking? Boezemt Yalentine's lot u goo weinig bezorgdheid in?" bijna ongemerkt, terwijl het schieten en verwoesten doorgaat, het is hardl Het oorlogsgewoel maakt den mensch onverschillig, egoïstisch; men denkt slechts aan zich zelf, aan zijne pligten en ver geet dadelijk het verlies van een man, die toch door ieder voor een braaf kameraad werd gehouden. 1 Jan. Dat was een aardig oudejaarsdagjeVan den vroegen morgen tot den laten avond door water, modder en bamboe-doerie ons heengewerkt, overal stuitende op den vijand, die ons achter dijkjes beschoot. Het is te verwonderen dat het verlies slechts bij 5 dooden en 13 gekwetsten bleef; er was een oogenblik dat ik dacht dat er geen man van de kolonne teregt kwam. Het was weêr een waagstuk, waarvoor men bij voorkeur de mariniers schijnt te bestemmen; nu, hoe gewaagder hoe liever. Verbeeld u 180 mariniers, die aan den wal gezet worden op een geheel onbekend terreindie langs onbegaanbare voetpaden een sterke, ongenaakbare stelling -moeten nemen; die, niet kunnende avanceren, van drie zijden vuur krijgen; die door honderden vijanden omgetrokken worden en door de rivier kalm en bedaard moeten retirerendie alles ordelijk doen en elk kommando stipt uitvoeren; die gelukkig een open vlakte bereiken, waar zij gebruik kunnen maken van hunne geweren en den vijand van zioli afhouden. Waarlijk! het was geen bagate.. Er werd voornamelijk op de voorvechters geschoten; viel er een, da,n ging zijn gevolg op den loop, maar kwam spoedig terug. (Arnh. Crt.) Het D. v. 's Gr. ontleent het volgende aan een brief, geschreven dd. 10 Dec. 1S73, uit het bivak vari het hoofdkwartier der expe ditie-troepen door een jeugdig officier, die sedert den heldendood stierf. Omtrent zijn toestand op het schip, 't was een goederen- boot, geeft de briefschrijver o. a. het volgende verhaal: „De cholera nam vreeselijk toe en op den 6den Dec. hadden wij hij de twee brigades, dus bij de 9000 man, 280 dooden en ruim 300 zieken, een vreeselijk cijfer. Het was in den nacht van den 5den geloof ik, dien ik slapeloos doorbragt en erg pijn in 't lijf had, gepaard met hevige braking, toen nevens mij een officier lag te kermen van de pijn; ik hoorde driemaal een plomp in 't water en opziende zag ik dat men de lijken van eenige cholera-lijders, die zooeven gestorven waren, over boord wierp; somber waren de gedachten die mij toen beziel den; ik dacht: wanneer men mij straks ook dien weg uitstuurt, wat zullen mijn goede ouders en allen die ik zoo lief heb treuren en misschien nooit weten waar ergens in de wereld ik gebleven ben. Eindelijk tegen zes uur daagde de morgen en Goddank, die nacht was voorbij, de onaangenaamste die ik ooit in mijn leven heb doorgebragt." Met betrekking tot de inspanning, welke van de troepen geëischt wordt, wijzen wij op de volgende proeven: „Wij marcheerden den llden Dec. naar Gighen en kwamen daar tegen 1 uur aan. Ik was nu 32 uren onder de wapenen geweest naauwelijks stonden de geweren in rotten, of ik viel neèr en sliep „Bezorgdheid? Valentine's lot? Waarom zou haar lot mij meer bezorgdheid inboezemen, dan die, welke een vader altijd heeft, wanneer hij over de noodzakelijkheid moet heenstappen zjjn kind aan een ander af te staan?" „Het vermoeden ligt toch genoeg voor de hand, dat deze mijn heer Max von Daveland, Valentine slechts voor zich gewonnen heeft, omdat het voor hem de gemakkelijkste en kortste manier is om met u af Ie rekenen." „Mijn God! Ellen, wij hebben genoeg gezien om te weten dat Valentine hem bemint; moet ik God nu niet danken, dat ik op deze wijze juist met hem de schoonste afrekening kan houden?" „En dat hoopt gij van dien taaien, vasthoudenden, van geene toegevendheid en geene edelmoedigheid kennenden Duitscher? Zooveel onnoozelheid zou ik niet van u verwacht hebben, mijn heer d'Avelon." „En ik, miss Ellen," zeide d'Avelon nu verstoord en zijn geduld verliezende, „ik had niet zooveel wantrouwen en zooveel koelheid bij Valentine's geluk van u verwacht. En nog minder zooveel rustige gewetenloosheid als er toe behoorde, Gaston's plan, tegen mijn geest te ondersteunen." „Wij bemerken dus beide, dat wij ons in elkander vergist heb ben," zeide miss Ellen, terwijl zij hanr hoofd trotsch en vol ver achting in de hoogte hief! „Dat schijnt zoo," antwoordde d'Avelon lakoniek. Miss Ellen berekende waarschijnlijk dat de schoonvader van een man, die wat hij bezat in de toekomst, s|echts aan de groot moedigheid zijner kinderen te danken zou hebben, een veel minder begeerlijke partij voor haar was, dan de schoonvader van Gaston de Bibeaupierre geweest zou z:jn, welke laatste, ten opzichte van de verzekering harer toekomst, haar gouden bergen beloofd had. Zij deed niets, zij sprak geen woord om de breuk, die ontstaan was, te heelen. Veel minder deed dit mijnheer d'Avelon. Hij was er ten hoogste verstoord over, dat Ellen partij koos voor Gaston, die onherstelbaar zijn vertrouwen verloren had, verstoord over de ondersteuning van een aanslag, die het klaarblijkelijkst verraad was, en tegelijk woedend op zich zeiven, omdat Ellen's woorden, in weerwil van alles, wat hij tot haar gezegd had, toch nGg eenigen invloed op hem hadden; omdat zij hem een pijnlijke bezorgdheid had ingeboezemd omtrent de eerlijkheid der bedoelingen van den man, dien hij zoo bereidwillig in zijne armen gesloten bad; omtrent bet geluk dat zijn dochter, zijn eenig kind, bij hem zou vinden, omtrent de tooneelen, die hij misschien eens met zijn schoonzoon zou hebben, als deze met zijne rechten tegenover hem zou optreden. Mijnheer d'Avelon had lang genoeg onder practische menschen in een zelfzuchtige wereld geleefd en had zelf de naam een praktisch mensch, een goed rekenaar en een goed verdediger van zijn recht te zijn, hoe kon het dan anders, of hij moest ver- op dezelfde plek in. Mijn jongen zeulde mij onder een boom, trok mijn slobkousen, sokken en schoenen uit, stopte mijn regenjas onder mijn hoofd en lag wat atap (bladen) over mij heen, zonder dat ik er iets van bespeurde. Om 3 ure werd ik met geweld wakker getrapt. De vijand deed een aanval op het bivak; in tien tellen stond ik op mijn bloote voeten, mijn Sabel uit den grond getrokken en voor mijn peleton. De kogels vlogen om ons heen; de wachten, versterkt met de 2de compagnie en een sectie artillerie, joegen den vijand terug en tot straf voor hun aanval werd de kampong in brand gestoken. Om 6 uur rustten de troepen en ik ging wat eten, en sliep dien nacht rustig zonder wakker worden, niettegenstaande er verscheidene schoten op het bivak gedaan werden en een kanonnier die 20 passen van mij af lag in dfen wang ge troffen werd. Den l2den rukten wij 's morgens ten 6 ure op en gingen de Kwala Gighen over. De cavallerie, die de Kwala ver kennen moest, verloor daarbij 3 man. Den geheelen dag mar cheerden wij of lagen tijdens het verkennen van 't terrein door d^ voorhoede in de brandende zon; mijn lippen, wang en handen verbrandden zoo, dat er 's avonds de vellen bijliingen." „Om half 7 's avonds van den 14den Dec., kwamen wij in Berac op, bivak. Een ellendig bivak, een groot moeras, waar doode koeijen en paarden lagen te rotten en de lucht verpestten. Het was stikdonker, de geweren werden aan rotten gezet, en hoe wel ik dien geheelen dag niets gehad had, viel ik met doornatte voeten en beenen neêr en sliep tot den volgenden morgen 4 uur. Toen ik wakker werd, wist ik in den beginne niet wat met mij gebeurd was; mijn oogen, lippen, neus, ooren en verder mijn geheele ligchaam waren bezaaid met bulten; muskieten van de grootste soort en roode mieren (beestjes van 2 duim lang en die door alles keensteken) hadden dien nacht op mij feest gevierd. Ik meende razend te worden en wist niet wat ik doen moest; geluk kig kwam mijn jongen en die wreef mij in met het sap van eenige kruiden en dit verminderde een weinig de pijn." „Den 18den kwam de order dat het geheele 3de bat. naar het hoofdkwartier moest oprukken, terwijl de 2de brigade in verband met de gewapende sloepen der marine de rivier van Atsjin zou opgaan, tot aan het huis van Toeki Kali. Bij aankomst aan het hoofdkwartier kwam ik dadelijk weêr op wacht, maar werd geluk kig 's avonds om 6 uur afgelost. Sedert den lOden had ik hetzelfde pak kleêren aan, en ge kunt niet begrijpen met wat genot ik alles uittrok, in slaapbroek en kabaai (naar de lagune ging en daarin ging liggen. Het was niet mogelijk om mij schoon te krijgen, en zelfs nu, terwijl ik mij al viermaal gebaad heb, ben ik niet geheel schoonde modder en slijk, die dagen en nachten op mijn huid gezeten heeft, schijnt er aangegroeid. Heden den 19den heb ik mijn goed en mijn tweeden jongen gekregen en kan ik eens goed uitrusten. De kok. is bezig een ferme biefstuk te bakken en een lekkere saaijer te maken. Op onderstellen, dat Ellen gelijk had en dat met dezen schoonzoon, een moeielijken tijd van strijd zou kunnen aanbreken. Hij had vernomen dat zijn broeder het oude stamgoed verkocht had en dat hij, zonder vermogen na te laten, gestorven waB. Daaruit volgde, dat Max met betrekking tot het mijn en dijn des te las tiger kon wezen en dat hij volkomen ingewijd was in de waarde der aardsche goederen. En als hij nu werkelijk slechts naar la Ferme d'oeil gekomen was om hem voor het gerecht te dagen, als hij zich Valentine's liefde verworven had zonder haar gevoel te deelen, dan had d'Avelon zich op een treurige wijze laten ver rassen, toen hij hem zijn eenig kind in de armen voerde. Mijnheer d'Avelon was over dit alles zeer terneergeslagen. Hij liep heen en weêr en nog eens heen en weêr en voelde den last op zijn borst steeds zwaarder wordeD. Hij liet eindelijk miss Ellen zitten, zonder verder een woord tot haar te spreken; greep zijn hoed en ging naar buiten om de frissehe lucht in te ademen en naar zijn volk te zien, om dat aan het werk te zetten. Dat gaf hem de meeste verstrooiing; de gewone dagelijksche werkzaam heden verdreven bij hem het spoedigst oprijzende pijnlijke gedachten. Toen hij buiten gekomen was, hoorde hij den hoefslag van een paard; hij zag op en herkende Gaston, die tusschen de naar boven loopende heggen, langs den tuin kwam aanrijden. Mijnheer d'Avelon kwam hera tegemoet. Gaston, die er zeer verhit uitzag, was spoedig aan zijne zijde, hield zijn paard in en haalde, vóór hij nog een woord gezegd had, een papier uit zjju borstzak te voorschijn, hetwelk hij met een triumpheerend gelaat aan d'Avelon overreikte. „Wat hebt gij daar?" zeide d'Avelon, niet zeer verheugd over zijne verschijning, terwijl hij tot hem opzag, op barschen toon, „wat is dat?" „Iets," riep Gaston uit, „wat mij uwe vergiffenis bezorgen zal, als gij mij namelijk den nachtelijken overval nog niet geheel en al vergeven hebt, mijnheer d'Avelon. Dit papier zal u de zaak in een ander licht doen voorkomen. Gij vermoeddet niet voor welk een dwaas, maar in zijn dwaasheid toch arglistig mensch, gij uw deur hadt opengezet, toen gij dezen Duitschen officier ontvingt, en ook niet welke zorg voor uw welzijn en voor uwe rust mij bezielde, toen ik dezen nacht dien dwaas onschadelijk trachtte te maken. Gij weet dat het mij niet dadelijk gelukte; later viel dat dwaze hoofd mij van zelfs in handen; ik nam hem meê naar Givres en daar bewoog ik hem, ja dwong ik hem door zeer besliste verklaringen dit document op te stellen. Lees het, lees het, gij zult verwonderd zijn, als gij verneemt wat eigenlijk de zaak is, waarvoor ik mij zooveel moeite heb gegeven en waardoor ik mij aan zooveel gevaar heb blootgesteld, en ik denk dat gij Gaston de Bibeaupierre zult danken...."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1