een leêge jeneverkist ben ik gaan zitten schrijven en voel me zoo
gelukkig dat ik na alle misère nog zoo gezond en wel ben."
Ook het volgend schetsje uit het leven te velde achten wij
karakteristiek genoeg, om het onzen lezers niet te onthouden. Het
luidt aldus:
„Wij verloren in dit gevecht 6 dooden en 42 gekwetsten, terwijl
het verlies van den wijand zeker ruim 200 bedroeg. Bij een hoop
van 18 lijken zag ik een jonge vrouw als jongen gekleed, meteen
geweer naast haar; zij had een schot door 't hoofd. De dapperheid
der Atsjinezen is ongeloofelijkgewond zijnde slepen zij zich voort
om nog te vechten. Een korporaal van de derde compagnie werd
letterlijk aan stukken gehouwen. In het behandelen der blanke
wapens zijn zij ons verre de baas, maar het overwigt der Beau-
mont-geweren is zoo groot, dat ieder van ons en de Atsjinezen
zelf inzien, dat zij het onderspit moeten delven. Tot rnajn groot
genoegen heb ik gezien dat ik onbevreesd in 't gevecht ben, een
opinie die mijn soldaten en kameraden, zooals ik hoor, ook hebben.
Mijn jongen „Simoen" is mij trouw in het gevecht gevolgd en is
een dappere kerel; alleen gaf hij dadelijk aan zijn iniandsche nei
ging toe, om de gesneuvelden te gaan bestelen, wat ik hem spoedig
afleerde, door hem met het plat van mijn sabel een paar gevoelige
smeren op zijn je weet wel te geven. Onmiddelijk na het nemen
der benting moest de daarachter gelegen kampong verkend worden
dit werd aan de vierde compagnie opgedragen; met 25 man mar
cheerde ik de digtbegroeide kampong in en zag hoe alles in overijlde
vlugt was achtergebleven; de strenge orders van den bevelhebber
en mijn eigen gevoel deden mij alles onaangeroerd laten en ik nam
alleen een oude vrouw mede, die ik in een der huizen vond, en
die misschien eenig berigt zou kunnen geven. Zij bleek echter van
schrik waanzinnig geworden te zijn, en is nu onder behandeling
van de ambulance, 's Morgens om 3 uur was de geheele kampong
verkend en kou de compagnie teruggaan. De schrik was zoodanig
in de Atsjinezen geslagen, dat in 3 bentings verder geen bezetting
meer te vinden, en het terrein tnsschen de lagune en de rivier
schoon was.
Ten slotte brengt deze moedige officier hulde aan het krijgsbeleid
van den grijzen bevelhebber, generaal van Swieten, van wien hij
getuigt, „dat aller bewondering voor dat legerhoofd grenzenloos is."
De afdeeling van het ïtoode Kruis, die onze expeditie in Atsjin
vergezelt, staat onder de leiding van den heer Gunther von Bult-
singlöwen, chef van een handelshuis te Soerabaya. Uit diens leven
wordt aan de N. llott. Ct. de volgende treffende episode door een
ooggetuige medegedeeld
In het jaar 1870 was de heer von Bultsinglöwen onder de
passagiers van de Hoogly, eene der stoombooten van de toenmalige
Messageries Impériales, op reis naar Europa. De boot had Aden
verlaten en bevond zich des avonds ongeveer 9 uur voor den
ingang van straat Bab-bel-mandeb, toen plotseling aan boord de
noodkreet werd gehoord, dat een man over boord geslagen was.
Een der matrozen, misschien wat slaperig (want men had een ver-
moeijenden dag gehad,) was over de verschansing gevallen.
Onder de talrijke passagiers, die zieli op dek bevonden, zoowel
als onder de ekwipage, bragt het ongeval groote ontsteltenis teweeg.
Men ijlde naar het "achterschip om zoo mogelijk den drenkeling te
zien, maar het schip had een snelle vaart en de ongelukkige was
terstond uit het gezigt. Aan redden scheen geen denken.
De heer von Bultsinglöwen echter, zoodra hij het gevaar, waarin
de man verkeerde, had ontwaard, ontdeed zich van zijn schoeisel
en sprong in zee om den drenkeling te redden.
De sensatie aan boord nam toemen dacht niet anders of de
moedige man zou het slagtoffer worden zijner menschlievendheid.
Een tweetal sloepen werden gestreken om hem op te sporen, maar
een half uur duurde de vreeselijke spanning, vóór men iets zag
opdagen. Eindelijk daar nadert een der sloepen met den dren
keling en zijn redder. Beiden zijn behouden en worden onder
groote geestdrift aan boord der Hoogly gehaald.
Een tweede merkwaardig feit van menschlievendheid wordt
medegedeeld uit het leven van dien heer.
Hij deed nl. de reis van Soerabaya naar Europa via
Batavia. Op de reede van Batavia, bij het verlaten der jolboot
en bij het overgaan op het bootje Tjilawang, gleed eene der vrou
welijke passagiers, zangeres bij een opera-gezelschap, van de hel
lende plank of brug, tusschen beide vaartuigen in het water. Bed
ding was hoogst moeijelijk en gevaarlijk, doch de heer von
„Ik dank u inderdaad," riep d'Avelon uit, nadat hij het papier
gelezen had, terwijl eeD uitdrukking van vreugde zieh over zijn
gelaat verspreidde, „gij wentelt met dit papier een zware zorg van
mijn hart. Gij moet weten Gaston, dat ik op het punt stond
wegens dat schandelijk en verraderlijk complot tegen mijn gast, voor
altgd met u te breken, hoe moeielijk dit mij ook was, tegenover
den zoon uwer brave moeder. Nu brengt gij mij dezen schat, dit
papier, hetwelk mij zwart op wit het bewijs in handen geeft, welk
een goed, eerlijk en belangeloos mensch Max von Daveland is,
terwijl hij vrijwillig dit bewijs opstelde; vrijwillig zeg ik, want
wat gij daar bazelt van dwang en besliste verklaringen, daarvan
geloof ik geen woord. Hij is er de man niet naar om zich door
u te laten dwingen. Gij brengt mij het bewijs, hoe onnut en
kinderachtig mijn angst was, alsof hij strijd en ongenoegen met
mij zou willen beginnen. Waarachtig Gaston," riep mijnheeer
d'Avelon met een verruimd gemoed uit, „er mag voorgevallen zijn,
wat er wil, ik zal nooit vergeten dat gij mij in een van de be-
nauwdste uren van mijn leven, dit papier gebracht hebt; het is
niet aangenaam te moeten vreezen, dat men niet alleen zijn kind
weggeschonken heeft, maar bovendien nog te moeten vreezen, dat
men in gevaar verkeert, veroordeeld te zullen worden...."
Gaston viel mijnheer d'Avelon hier in de rede, heftig riep hij
uit: „wat voor den duivel zegt gij daar, mijnheer d'Avelon? Zijn
kind weggeschonken? Gij hebt toch Valentine niet....?"
„Neen Gaston, gij hebt gelijk, ik verspreek mij," antwoordde
mijnheer d'Avelon, het door zijn neef geschrevene en onderteekende
papier zorgvuldig opgevouwen in zijn borstzak stekende, „ik heb
haar niet weggeschonkenneen, ik ben zeer weinig daarbij in
aanmerking gekomen. Valentine zelve heeft zich aan hem gegeven
en daaraan is niets te veranderen.... gij moet u in hetgeen niet te
veranderen is schikken."
„Valentine heeft zich... o, gij drijft den spot met mij, d'Avelon."
„Het is zooals ik n zeg, Gaston. Valentine is de bruid van
mijn neef Max von Daveland. Het is een feit, Gaston en, zoo
als gg zelf bij ervaring weet, de feiten zijn dikwijls zeer brutaal."
„En dat zegt gij mij in mijn gezicht?"
„Verlangt gij, Gaston, dat ik het u schrijf?"
Gaston staarde mijnheer d'Avelon, zonder hem te antwoorden,
met woedende blikken aan. Mijnheer d'Avelon beantwoordde zijne
blikken met eene kalme bedaardheid, zoodat Gaston eindelijk niets
anders wist te doen dan een vloek en een vreeselijke bedreiging
uit te stooten, zijn paard om te keeren en naar huis terug te rijden.
Gaston was op dit oogenblik met een vreeselijken dorst naar
wraak vervuld; maar voor nog de hoefslagen van zijn paard op
het plaveisel voor het slot Givres weerklonken, had hij tot zich
zeiven gezegd, dat er voor hem op la Ferme d'oeil niets meer te
winnen was en dat zijne wraakplannen, al gelukten zij hem, hem
Bultsinglöwen aarzelde geen oogenblik, maar sprong tusschen de
beide booten in het water en redde de drenkelinge.
Dat zulk een man aan het hoofd staat der afdeeling van het
Boode Kruis in Atsjin, is wèl een deugdelijke waarborg, dat deze
afdeeling haren pligt zal doen.
De chef over de geneeskntidige dienst heeft, naar aanleiding van
de door hem ontvangen bescheiden, het volgende gerapporteerd
Volgens de vijfdaagsche ziekenrapporten zijn bij de 199 op 0 Dec.
onder behandeling gebleven lijders tot en met 20 Dec. bijgekomen
658 zieken en gewonden, in het geheel 857 lijders. Van deze zijn
overleden 145. Het geheele aantal zieken en gewonden sedert het
verlaten van het garnizoen tot 20 Dec. is geweest 945van deze
zijn overleden: tot 6 Dec. 14S; van 6 tot 20 Dec. 145; totaal
293. Bij de 945 zieken en gewonden moeten nog als zieken worden
opgeteld de 104 tot 3 Dec. aan cholera overledenen, omdat deze
niet als zieken vermeld zijn. Totaal zieken en gewonden 1049. Van
deze zijn alzoo overleden 293; en wel aan cholera 261, aan wonden
16. Onder de overledenen zijn medegerekeud 55 dwangarbeiders.
Binnenland.
HELDER en NIEUWEDIEP, 20 Februarij.
De mailboot Koning der Nederlanden, kapt. M. C.
Braat, van hier naar Batavia, kwam den 22 dezer namiddags
4 uur te Southampton, en was den 24sten 's morgens 6
uur gereed om de reis voort te zetten, zoodra de mist zou
zijn opgetrokken.
Beroepen bij de rem. gemeente te Delft, de heer P.
Buisman, pred. te Wieringerwaard.
Volgens het Dagblad zou de buitengewone Algemeene
Synode der Ned. Herv. kerk het beginsel der scheiding
van de gemeenten in Kerspelen, naar de verschillende rig-
tingen, reeds verworpen hebben.
Als een bijzonderheid mag zeker wel vermeld worden,
dat jl. Vrijdag vijf soldaten van het regement grenadiers en
jagers, die te zamen 130 dienstjaren achter zich hebben,
tot korporaal zijn bevorderd.
Men schrijft ons van Callantsoog, dd. 24 dezer:
„In deze gemeente heeft zich ook eene commissie gevormd,
voor de feestviering op 12 Mei a. s.
Zij bestaat uit de heeren P. Kossen, C. Hoogschagen,
G. Jimmink, D. Jimmink, K. H. A. Heeroma, C. Hoek
en P. Zeeman, terwijl de heer burgemeester dezer gemeente,
tot eere-voorzitter is benoemd.
Deze commissie is thans bezig met het inzamelen van
gelden, zoowel voor het nationale geschenk als voor de
feestviering der gemeente."
De heer W. Schermerhorn, onlangs tot burgemeester
der gemeente St. Maarten benoemd, is met 35 van de 36
stemmen tot lid van den raad dier gemeente verkozen.
Te Hoogkarspel is ruim f 60 bijeengebragt voor het
koningsgeschenk.
Het sigaren-depot van de heeren Weinthal en Co.
op de Reguliers-breestraat te Amsterdam is eergisteren nacht
geheel uitgebrand.
Te 's Hage overleed eergisteren de heer J. A. H.
Hugenholtz, kapt. luit. ter zee.
Het Handelsblad deelt mede, dat de minister van
Oorlog besloten heeft opnieuw niet minder dan 20 kapiteins,
wier namen allen worden genoemd, en 60 luitenants voor
twee jaren bij het leger in Nederl. Indië te detacheren.
Het berigt kwam ons terstond vrij ongeloofelijk voor, en
bij onderzoek is het ons dan ook gebleken dat van het
geheele berigt geen woord waar is. De bron, waaruit het
Handelsblad, anders gewoonlijk zoo. goed ingelicht, ditmaal
geput heeft, is bepaald niet goed. (Het Vaderland).
noch Valentine, noch de hoeve zouden verschaffen. En Gaston
was er de man niet naar, zijn hoofd te wagen, wanneer daarbij
niets voor hem te winnen was.
Max von Daveland kon dus ongehinderd en gerust, zoolang hij
te Void in garnizoen bleef voor zijne liefde leven en zoo dikwijls
de strenge overste von Sontheim hem verlof gaf, naar de hoeve
rijden om daar halve dagen door te brengen. De uren gingen
daar des te gelukkiger voor hem voorbij, naarmate het geloof zich
meer en meer bij hem vestigde, dat zijn oom er niets van ver
moedde, hoe nauw zijn toekomstige schoonzoon door geboorte met
hem verwant was. Valentine vermoedde er zeker niets van,- mijn
heer d'Avelon veroorloofde zich nooit de minste toespeling op
deze betrekking.
Max meende er zeker van te kunnen zijn, dat niet het minste
vermoeden daarvan bij den man was, dien hij, in weerwil van den
misslag zijner jeugd, nu zoo oprecht achten en eeren kon. Einde
lijk moest echter het geheim geopenbaard worden, en dat was in
den zomer van het jaar 1871, toen Max na het sluiten van den
vrede, aau zijn beroep wedergegeven en vrij van uniform en pickel-
haube naar la Ferme d'oeil terugkeerde om zich met Valentine
te vereenigen. Er waren tot het sluiten van het huwelijk eenige
documenten noodig, die Max met de grootste ongerustheid aan
ziju schoonvader voorlegde. Deze zag ze even in en zeide, tevens
ernstig lachende:
„Gij hebt een weinig erg schuilhoekje gespeeld, waarde Max, tegen
over uw ouden oom
„Is dat niet het recht van den minnaar in ieder kluchtspel,
waarde oom?" antwoordde Max verrast en tegelijk ten hoogste
verheugd, dat zijn oom de zaak zoo bedaard opnam.
„In een kluchtspel," antwoordde d'Avelon, „zij hebt gelijk, het
is Goddank zoo iets gewordenmaar het stuk begon vele jaren
geleden, geloof mij, met een voor mij zeer ernstig, zeer tragisch
bedrijf, waarvan de inhoud een conflict tusschen rechtsgevoel,
toorn en geweten was. Dat wij de herinnering daaraan laten
rusten; het is genoeg, dat wij dankbaar erkennen, dat het tegen
woordig voor jonge menschen veel gemakkelijker is door moed en
kracht in het leven vooruit te komen, dan dit bij ons ouden het
geval was, ik moest ten minste beginnen met diamanten te stelen...."
„En ik," zeide Max levendig, „ontvang den grootsten diamant
der wereld ten geschenke...."
„Neen, neen," riep d'Avelon uit, terwijl hij zijn hand getroffen
op den schouder van Max legde, „gij hebt dien eerlijk gekocht
en er den vollen prijs voor betaald door een eerlijk en braaf hart."
Hij omarmde hem en dit was de eerste en de eenige keer, dat er
tusschen oom en neef melding gemaakt werd over
de diamanten van Grootmoeder
Te Utrecht wordt slechts eenmaal 's jaars name
lijk op den geboortedag van Z. M. den Koning de
vaderlandsche driekleur op de spits van den domtoren
geplant. Dit is een gevaarlijk werk, want daartoe moet
die spits van buiten beklommen en de haan van den toren
afgenomen worden, om er tijdelijk de vlag voor in plaats te
stellen. Donderdag, werd deze moeijelijke taak voor de
57ste maal verrigt door A. H. Kelfkens, te Utrecht, die
daardoor wel bewijs van onversaagdheid geeft, ook nog op
zijn gevorderden leeftijd.
Men deelt aan het U. D. mede dat voor den bouw
van den Willemstoren te Dillenburg den 19 Febr. bij de
bouwcommissie aldaar van Vorstelijke hand ontvangen is de
som van 4000 thaler.
In eene Haagsche correspondentie der Middelb. Crt.
leest men o. a.
„De bekrompenheid van ons gemeentebestuur heeft ous
tot nog toe een voorregt onthouden, dat de genialiteit
van een onzer stadgenooten ons heeft willen verschaffen.
Een soort musicus van de residentie heeft namelijk den
volgenden logischen regel van drieën opgezetwanneer ik
in pijpen die in de huizen uitkomen gas of water blaas,
dan komt het gas of het water, zoodra de kraan geopend
wordt, in het huis; wanneer ik dus in dergelijke pijpen
muziek blaas, komt de muziek in de huizen, waar men de
kraan gelieft open te zetten. De man heeft aan het gemeen
tebestuur verlof gevraagd om van de pijpen van de water
leiding, die gelegd zijn, doch nog niet gebruikt worden,
gebruik te mogen maken om dit algemeen muziektoe-
blazingstelsel te beproeven, maar het gemeentebestuur heeft
met eene verregaande bekrompenheid dit verzoek afge
wezen voornamelijk, naar men zegt, omdat het geen geld
voor die proefneming wilde bestemmen. Maar de muziek-
toeblazer moet zich, dunkt mij, op 19 Febr. gewroken
hebben gevoeld. Hadde de regering van den Haag zijn
verzoek toegestaan, dan had een of ander muziekkorps in
een der gebouwen van de waterleiding, warm en wel kunnen
plaats nemen en, beschut tegen weer en wind, de vrolijkste
deuntjes blazen; dan zou men maar eenvoudig de kleppen
van de brandkranen hebben open te zetten om niet alleen
op het Plein, het Tournooiveld of de Plaats, maar in alle
straten van de residentie de voorbijgangers op de bij
Waalsdorp geblazen walsjes en polka's te vergasten. En
dan hadden de Hagenaars er niet over behoeven te
brommen dat de muzikanten, liever onder een warm glaasje
punch thuis, dan onder het lekke dak van een muziek
tempel in de open lucht zittende, hunne gaven tot opluiste
ring van 's Itonings verjaardag onthielden. Maar zoo'n
gemeentebestuur als wij ook hebbenMaar enfin, de geniale
Hagenaar kan zich troosten met de gedachte, dat ook
Socrates en Galilëi zijn miskend geworden."
Bij den landbouwer J. Elzen te Mussel wierp dezer
dagen een schaap vier gezonde lammeren, 3 mannelijk en
1 vrouwelijk.
Volgens eene correspondentie uit Assen in de Arnh.
Crt. zijn de Asser jonge dames door haar gebabbel uiterst
lastig op concerten en nutsvergaderiugen. „Er schijnt"
zegt de niet galante correspondent, „een wedstrijd geopend
te zijn, wie door onwelvoegelijkheid de meeste attentie
weet te trekken.
Te Luik is dezer dagen een bureau van zonderlingen
aard tot stand gekomen, namelijk een kantoor, waar de
dienstboden inlichtingen kunnen bekomen aangaande een
groot getal diensten der stad. Wanneer de meiden te klagen
hebben, begeven zij zich op gemeld kantoor, waarvan de
houder in een naamregister opmerkingen schrijft van den
volgenden aard: Madame is opvliegend, mijnheer is barsch,
de kast met eetwaren is gesloten, men geeft geen drinkgeld,
men moet met een stootwagen uitrijden, de ouders geven
den kinderen altijd gelijk, men moet er kale boodschappen
doen, men heeft er maar één dunne deken op het lijf, men
mag nooit uitgaan, enz.
Men ziet dus dat, indien het voor de meesters moeijelijk
is goede inlichtingen, aangaande hun dienstboden te bekomen,
dit voor deze laatsten, dank zij dit bureau, veel gemakke
lijker valt.
Ketjoe—partijen op Java. Over de ketjoe-
partijen, op Java, waarvan zoo vaak gesproken wordt,
deelt de Soerabaya Crt. het volgende mede:
Een ketjoe partij is eigenlijk een oorlog op kleine schaal,
zij is een gevolg van haat of wraakzucht van een of meer
personen, tegen een of meer bepaalde individuen. Eene
goed georganiseerde ketjoe-partij bestaat uit minstens 70
personen, die allen blindelings gehoorzamen aan een door
hen zeiven gekozen hoofd, die gewoonlijk in de streelt,
waar geketjoed zal worden, algemeen bekend als Kapala
Ketjoe, en een welgezeten man is. Daar het bij een ketjoe-
partij, om een bepaald persoon of familie te doen is, wiens
of wier awah (ziel, leven) men wil hebben, wordt er bijna
of in het geheel niet gestolen, wordt er niemand dan de
aangewezen slagtoffers vermoord, tenzij de andere personen
zich vijandig tegen de heeren ketjoes gedragen of wel voor
een aangewezen slagtoffer in de bres springen.
Alle deelnemers aan eene ketjoe-partij zijn van top tot
teen gewapend, eenige met geweren, doch zeer zeker allen
met lans en kris; zij worden door het aangewezen hoofd
voor den aanvang der partij eerst met opium dronken ge
maakt terwijl het hoofd zelf, hij moge de grootste schuiver
der wereld zijn, op den bepaalden dag geen opium schuift.
Elke ketjoe-partij wordt voorafgegaan door het strooijen
van borangs (een borang is een door een stukje pisang-
bast gestoken areng pen, die aan beide kanten scherp
gepunt is, zoo scherp zelfs, dat zij door het stevigst schoeisel
heen dringt, men zou in den oorlog het gewis randjoes
noemen) om de woning van het aangewezen slagtoffer;
terwijl slechts een of twee toegangen, aan elk der ketjoes
bekend, van die borangs verschoond blijven. Deze toe
gangen worden door posten van 10 of 12 ketjoes afgezet,
met het doel om ieder, die daarlangs tracht te ontvlugten
en die niet tot de ketjoe-partij behoort, zonder genade
af te maken. t
Eene goede ketjoe-partij dient van te voren aan het