BIJVOEGSEL,
behoorende tot de HELDERSCHE en NIEUWEöIEPER COURANT van Vrijdag
27 Februarij 1874, No. 23.
BËH1GTEN BETREFFENDE DE^ OORLOG MET ATSJ1N.
Verrigtingen der Zeeiuagt in de wateren van Atsjin, van
39 September tot 18 November 1873.
(Slot.)
Zr. Ms. scliroefstoomschip 2de kl. Vice-Admiraal Koopman,
kapt.—luit. ter zee B. D. van Troyen, hield station voor
Edi, waar den 27 Sept. aan boord werden genomen de
serang en 8 matrozen van de toop Sri Mariam, nu Kim
Tek Lie, die in de Joloh-rivier ligt, die met eene sloep
naar bniten waren gekomen met het voornemen om, daar
zij gebrek aan eten en geld hadden, naar Pining te ver
trekken, wat hun door den commandant niet werd toegestaan.
Op 12 Oct. had de commandant eene ontmoeting met
den Radja, waarvan het ontruimen van de benting dooi
de militairen en de teruggave der Tox-Pinang aan den
eigenaar het gevolg waren.
Den den 21 Oct. stoomde de Koopman met de gewapende
boot No. 26 op sleeper naar het noorder gedeelte van de
itation, seinde de Coehoorn, die voor Djoloh lag, haar te
volgen en kwam in den n. m. bij de Timor, die voor de
Koewala-Bekas lag, ten anker met het voornemen om
met de stoombarkassen en sloepen den volgenden dag de
verschillende bij Simpang-Olim gelegen riviermondingen
te onderzoeken en de kleine kustvaart te beletten. Den 22
Oct. vatten de Koopman en Timor post voor de monding
der Simpang-Olim-rivier; de Coehoorn en gewapende
boot voor de eerste monding benoorden de Troesan; dit
laatste ten einde de eventueel daaruit komende praauwen
te nemen. Zoodra de schepen geankerd waren, ging de
Bloepenmagt onder bevel van den luit. ter zee 1ste kl. C.
H. Bogaert en bestaande uit de stoombarkas, gewone
gewapende barkas en officierssloep van de Timor, de
stoombarkas en eene sloep van de Koopman en een sloep
van de Coehoorn de Simpang-Olim-rivier in twee liniën
achter elkander binnen. De eerste zijtak regts werd
doorgeloopen en na p. m. een half uur stoomens werd,
zonder iets bespeurd te hebben, de mond van de Troesan
bereikt. Hier ontving de luit. ter zee Bogaert berigt, dat
■eene praauw, die 's morgens in laatstgenoemde monding
was gezien, in eene soengei was gevlugt, waarvan de
ingang aan den linkeroever even binnen de monding der
Troesan lag. Hij besloot te trachten haar te nemen en
roeide met de officierssloep van de Timor naar binnen,
gevolgd door de andere sloepen, met uitzondering der
stoombarkassen en eene sloep der Coehoorn, die als reserve
buiten bleven. Even binnen de slechts eenige ellen breede
soengei gekomen, lag bij een scherpen hoek de mast van
de praauw dwars in het vaarwater, terwijl een eind verder
een tweede versperring van eenige dwars even onder water
liggende boomen werd aangetroffen.
Op de hoogte van laatstgenoemde versperring gekomen,
viel het eerste schot van de vlak voor hen liggende, doch
nog ontzigtbare praauw. De soengei was namelijk niets
dan eene naauwe opening tusschen in diep water (1| vn.)
staande boomen, hier en daar digt begroeid, op meer
plaatsen echter eenige ruimte voor het oog overlatende.
De versperring gepasseerd zijnde, werd de praauw op 50
pas afstand gezien. Het eerste schot werd door andere,
deels uit de 3 pd., die voor op de praauw stonden, deels
uit het bosch en uit de donderbussen, waarmede een paar
opvarenden in de boomen boven de praauw zaten, gevolgd.
Dit vuur werd beantwoord door de barkas, die al vurende
vooruitging, hetgeen door de omgevallen boomen echter
zeer werd bemoeijelijkt. Kort daarna werd zij door de
sloep van de Coehoorn bijgestaan en, nadat twee der
matrozen waren geblesseerd, door die der Koopman ver
vangen, ten einde gelegenheid te hebben genoemde personen
naar de ambulance over te brengen. Op deze wijze werd
de toen gezonken en door den vijand verlaten praauw
bereikt; alle overtollige en zware goederen werden over
boord geworpen en nadat zij zoo doende geligt was, gelukte
het met groote inspanning haar naar buiten te brengen,
waar zij op zijde van de Timor werd stuk gehakt. Den
vijand te vervolgen, was op dit terrein ondoenlijk en daar
toch het doel bereikt was, keerden de sloepen naar boord
terug. Buit werden gemaakt 2 kanonnen met affuiten, 3
geweren en een vaatje kruid, benevens eenige kleinigheden
die echter aantoonden, dat een vrij aanzienlijk persoon aan
boord moest geweest zijn, Het resultaat dezer expeditie
was, dat met zekerheid kan gezegd worden, dat bij Soengei-
Bekas de communicatie over water tusschen de oost- en
noordkust kan worden belet.
Den volgenden dag vertrok de Koopman weder naar Edi
en vulde den 24 het kolenruim aan uit de Samuel.
Successivelijk namen de gewapende sloepen en de lan
dingsdivisie van de Koopman deel aan de verkenning binnen
de monding der Simpang-Olim-rivier op 22 Oct. en aan
de vijandelijkheden binnen de Djoloh en Arakoendoe-rivier
respectivelijk op 4 en 6 Nov.
Zr. Ms. schroefstoomschip 2de kl. Citadel van Antwerpen,
kapt. luit. ter zee J. W. Binkes, verliet den 27 Sept. zijne
ankerplaats te Pedir, op zigt van een verdacht stoomschip
dat echter bleek een der blokkerende schepen te zijn, en
stoomde daarop naar Kloempang Doea, waar 2 Engelsche
schoeners, de Tok-kun en Good-Fortune, beiden van
licentien voorzien, werden gevisiteerd, en waar den 29sten uit
de van Swieten victualie en behoeften werden overgenomen.
Den 2 Oct. werd de kruistogt langs de noordkust voort
gezet en deze te gelijker tijd opgenomen; Oedjong Raija,
waar het gelukte eenige slagtossen te koopen, en Gighen
werden bezocht; op laatstgenoemde plaats vernam de
commandant, dat er 3 lijken van inwoners uit Pedir waren
aangebragt, die in een gevecht tusschen de praauwen en
Zr. Ms. stoomschepen Bommelerwaard en Maas en Waal
waren gesneuveld. Hij stoomde, tot onderzoek der zaak,
naar die schepen; van daar naar Telok Samoi, alwaar hij
den 12den arriveerde, vertrok den 14den naar Edi voor
kolen en keerde den 16den naar eerstgenoemde plaats terug.
Het voornemen van den commandant om met de Maas en
Waal en Bommelerwaard Krung Kogua te tuchtigen voor
het deel, dat zij genomen had in het gevecht van laatst
genoemde oorlogschepen met praauwen op den 5 Oct.,
werd opgegeven, toen de commandant den 19den voor de
kampong arriveerde met de Bommelerwaard, daar men de men-
schen rustig hunne bezigheden zag vervolgen, terwijl geen
enkel gewapend man, noch iets, dat naar eene benting geleek,
gezien werdslechts enkele armoedige huizen waren hiel
en daar tusschen het geboomte zigtbaar, terwijl eene kleine
kampong digt aan het strand stond. De commandant achtte
het met onze eer niet vereenigbaar daarop te schieten en
voor een landing was de branding op de kust te hevig,
's Avonds van dienzelfden dag kwam de Citadel tusschen
Sawang en Murdoo ten anker en stoomde den volgenden
dag naar de Bungaloo-kust. Hier werd het kolenschip
Enthoveu afgewacht, dat den 25sten, gesleept door de
Soerabaija, arriveerde.
3 Nov. bragt de Citadel de Engelsche bark Mary and
Emma, bestemd van Calcutta naar Aden en Djeddah, laatst
van Penang, naar Atsjin op, aangezien de manoeuvres van
dat schip den commandant verdacht voorkwamen. Een
naauwgezet onderzoek gaf geene aanleiding tot aanhouding
en het werd onder waarschuwing zich niet weder binnen
de blokkade-linie te vertoonen vrijgelaten. Den 5den
vertrok de Citadel weder naar zijn post, waar het tot den
14 Nov. bleef. Dien dag werd eene verkenning langs
de kustlijn gemaakt en den volgenden naar het station
teruggekeerd.
Den 6den werden door eene sloep van Zr. Ms. rader
stoomschip 3de kl. Timor, luit. ter zee 1ste kl C. H Bogaert,
bij het oplooden 6 praauwen gezien, die langs de kust
voeren, achter het strand verdwenen en later benoorden
Pari-Boessoe weder te voorschijn kwamen, koersende naar
en rondom Diamants-punt. Eene krachtdadige bekruising
tusschen laastgenoemd punt en Soengei-Bekas werd daarom
noodzakelijk geacht, en de Timor vertrok nog dienzelfden
avond weder derwaarts en kwam ten anker voor Djoloh.
Den volgenden dag ging de commandant met de stoom-
en gewapende barkas de rivier binnen. De bevolking, die
eerst wegliep, kwam daarna ongewapend terug. Dwars op
een der voetpaden was eene palissadering aangelegd. De
commandant trachtte het Hoofd te spreken, doch daar
deze in het binnenland was, had hij een onderhoud met
den anachoda der Penang-Beauty, die hem mededeelde,
dat de bevolking vredelievend gezind was en die benting
slechts op bevel van Atsjin, dat den Vorst wantrouwde,
was opgerigt zonder kwade bedoelingen jegens het N.-I.
Gouvernement. Hem werd aanbevolen den Radja te zeg
gen, dat de bouw dier benting door ons als een daad
van vijandelijkheid werd beschouwd en dat zij moest
geslecht worden. Bij het verlaten der rivier werden ver
scheidene visschers ontmoet, die rustig hun bedrijf voort
zetten. In de namiddag ontving de commandant nog het
bezoek van een chinees van de Fairwind, die het mede
gedeelde 's morgens bevestigde en de benting van geene
waarde verklaarde.
Daarna ankerde de Timor in de nabijheid van de Coehoorn
voor de Arakoendoer-rivier, welke de commandant den
lOden, evenals de Djoloh, ongeveer i mijl oproeide en
onderzocht. Langs het strand werden eenige personen,
doch ongewapend, gezien. Dienzelfden dag werd verstoomd
naar eene 2de kreek, en toen daarin den volgenden dag
een passagiersvaartuig werd gezien, werden er een paar
schoten op gedaan, die het verder naar binnen deden halen.
De blokkade werd aan den Engelschen stoomer Galley of
Lorne, geladen met thee, aangezegd en daarna werd voor
Koewala-Bekas geankerd. Twee praauwen achter de bank
ziende, ging de commandant met de stoombarkas en eene
gewapende sloep naar binnen; van beide praauwen werden
de stukjes op de sloepen gerigt en op 200 meters afstand
werd uit 2 derzelve gevuurd, terwijl nog een schot uit een
donderbus van den wal viel. Toen de sloepen er met vaart
naar toe roeiden, vlugtten de opvarenden in het bosch en
werden de praauwen mede naar boord genomen, daarna
keerde de Timor naar Edi terug. Aan boord der praauwen
werden, behalve eenige kleinigheden, gevonden 3 ijzeren
3ponds-s., 6 donderbussen en geweren, 4 vaatjes kruid en
kardoezen, 1 vat patronen, 1 met geweer- en lila-kogels,
4 Atsjinsche vlaggen en een kleine driehoekige wimpel.
Den 13 Oct. stoomde de Timor andermaal om denoord
met de parlementairen van Djoloh, die zich den vorigen
dag op de Coehoorn hadden aangemeld, aan boord. De
stationscommandant had hen teruggezonden met order, als
bewijs hunner gezindheid de versterking op te ruimen; zij
werden nu voor de monding der rivier afgezet. De Timor
bleef dien nacht bij Aradoendoer liggen en ankerde den
volgenden dag voor Koewala-Bekas. Om zooveel mogelijk
de communicatie tusschen de noord en oostkust tegen te
gaan, besloot de commandant door te gaan met het onder
zoek der verschillende vaarwaters, die door de praauwen
worden genomen, om zoodoende bekend te geraken met
hunne gangen en te weten te komen, welke plekken door
hen het meest werden gekozen om als pleisterplaatsen te
dienen. In verband daarmede werd de monding der Soengei-
Bekas 2maal daags door eene sloep onderzocht.
Den 14 Oct. werd met de stoombarkas en eene gewapende
sloep eene verkenning in een der groote n. kreken gemaakt,
zonder iets belangrijks te bespeuren; den volgenden middag
werd een klein vaartuigje gezien, dat van de z. naar de
n. monding der Bekas ging, doch waarvan door de uitgezonden
sloepen, niettegenstaande onderzoeking der verschillende
kreken, niets verder werd bespeurd.
Na nog verschillende dergelijke togten, zonder dat het
echter gelukte praauwen te nemen, te hebben gedaan,
werd op den a. m. van den 20 Oct. eene praauw gezien,
komende van om de z. om Poeloe Boesoe, die in de geul
bij genoemden hoek verdween. De commandant ging er
zoo spoedig mogelijk met de stoombarkas en eene gewapende
sloep heen. Binnen den hoek is eene groote ondiepe,
hier en daar met struikgewas bedekte kom, waarin 4 groote
en verscheidene kleine kreken uitmonden. Door de n.
groote kreek met de sloepen te voorschijn komende, werd
eene jol met een 6tal menschen gezien, die onder een luid
geschreeuw de vlugt namen en hun vaartuig al roeijende
en over ondiepe plaatsen slepende achter het struikgewas
in veiligheid bragten. Een paar puntgranaten die digt over
de sloep heen vlogen, staakten echter spoedig hun gejuich.
Het volk van de praauw, waarvan alleen de mast achter
eene zandbank binnen en bezuiden de geul bij Poeloe
Boesoe zigtbaar was, opende, verscholen achter de boomen,
het vuur uit het op den wal opgestelde geschut en hunne
geweren. Het lage water en de groote afstand, waarop de
sloepen daardoor moesten blijven liggen, waren oorzaak,
dat alleen uit den 7duimer kon gevuurd worden, waarvan
de schoten echter zoo uitmuntend werden gedaan, dat zij
het vuur van den wal geheel aan het zwijgen bragten.
Den 21 Oct. ankerde de Koopman, de gewapende boot
No. 26 op sleep met de Coehoorn, nabij de Timor en had
den volgenden dag de onderzoeking der bij Simpang-Olim
gelegen riviermondingen plaats, waarbij de Timor 2 gebles
seerden kreeg.
Den 23sten vertrok dat vaartuig weder naar Koewala-
Bekas, de gewapende boot op sleper mede nemende, terwijl
den daaraanvolgenden dag de commandant met de stoom
barkas, de gewapende barkas van de Timor en 2 gewapende
sloepen van de Coehoorn op sleep de Timon-Toelan (den
eersten ingang benoorden de Troesan) binnen stoomde. In
zijne verwachting om binnendoor laatstgenoemde rivier te
bereiken zag de commandant zich teleurgesteld. Na eenigen
tijd een zijtak regts te zijn ingevaren, stoomden de sloepen
de hoofdkreek ruim 1mijl naar gissing op, doch moesten
zonder iets bijzonders te hebben bespeurd langs denzelfden
weg terugkeeren.
Den 27sten vulde de Timor het waterruim uit de Coehoorn
aan en vertrok den 1 Nov. naar Edi. Koewala-Bekas
werd den 3den weder opgezocht; in den vroegen morgen
van den 5den werd voor Djoloh geankerd, waar de Coehoorn
met de gewapende boot No. 26, den vorigen dag reeds
was gearriveerd. Nadat dien dag de coup de main tegen
Djoloh was verrigt, vertrok men den 6den naar de Ara
koendoer-rivier, alwaar de huizen en versterkingen door
eene sloepen-divisie werden verwoest. De Timor keerde
daarna naar Edi terug.
Zr. Ms. raderstoomschip 3de kl. Sumatra, luit. ter zee
lste kl. H. Dyserinck, kwam den 22 Oct. ter reede Atsjin
aan, na het voleindigen der proclamatie-zending. De zending
had weinig resultaten opgeleverd, doch vele gegevens waren
omtrent het rijk van Atsjin verzameld.
Zr. Ms. schroefstoomschip 4de kl. Schouwen, luit. ter
zee lste kl. C. P. van der Star, bezocht de Kloewang-
baai. Op ongeveer j mijl uit den wal, langzaam langs
dezen stoomende, werd van 1113 vm. zandgrond gelood.
De n. en z. zijde der baai zijn rotsachtig, terwijl de oostkust
door een helder wit strand gevormd wordt. Hier zag men
verscheidene huizen zeer regelmatig naast elkander gebouwd;
het terrein in den omtrek was zeer effen, hier en daar
met groote groene velden bedekt; van wegen en voetpaden
werd zelfs uit het tuig niets bemerkt. Langs het strand
werden eenige honderden lieden opgemerkt, die, naar het
scheen, druk bezig waren met het maken van versterkingen,
waartoe de zandige oever hun de noodige middelen schonk.
Dienzelfden dag ankerde de Schouwen ter reede Atsjin,
om den 23 Oct. naar Deli te vertrekken tot aanvulling
van den voorraad kolen en victualie; onder weg de ver
schillende schepen aandoende tot het afgeven van paketten,