werd Deli den 26sten bereikt. Den 4 Nov. met bet innemen van kolen, victualie enz. gereed zijnde, werd de terugreis al kruisende aangenomen. De Engelsche toop Bintang- Timor werd wegens blokkade-schending nog dienggl.frjen dag genomen en den volgenden naar Edi opgebragt, en door de Smeroe naar Deli opgebragt, omdat zich 2 ver dachte Europeanen aan boord bevonden. Den 13 Nov. keerde de Schouwen naar zijnen post ter westkust terug. Den 8sten werden bij Diamantspunt 3 visschersvaartuigen genomen en in den grond gehakt; de bemanning, 18 man, werd gevangen genomen. Eindelijk werd den 9den via de noordkust Atsjin bereikt en den 13den de station ter westkust weder betrokken. Zr. Ms. schroefstoomschip 4de kl. Biouw, luit. ter zee lste kl. W. Steflens, had den 16 Sept. Atsjin verlaten om zijne station op de westkust op te zoeken. Den 19den verder om de zuid naar Analaboe stoomende, werd de Watergeus verkend en stelde de Biouw zich onder de bevelen van den tijdelijken stationscommandant. In overleg met dezen werd de kruistogt voortgezet en den 22sten 's avonds voor Tampat Toean geankerd, alwaar eenige kleine inlandsche vaartuigen werden aangetroffen. De ontvangst was hier zeer vriendschappelijk en er werden eenige geschenken aangebodenhet hoofd was echter afwezig. Van versterkingen werd niets bespeurd. Den 24 Sept. verliet de Biouw de baai weder en stoomde via Poeloe- Monkie en Doea naar Troemon, alwaar de commandant dadelijk namens den Badja moeda verwelkomd werd. Den 7 Oct. vertrok de Biouw met den resident van Tapanoli aan boord naar Goenong Sitoli, waar zij den vol genden dag arriveerde en dien ambtenaar afzette. Den 13den werd naar het kruisveld teruggekeerd, koers stellende beoosten Poeloe Oedj. Batoe naar Poeloe-Doewa, alwaar de Biouw voor de kampong Oedj. Poeloe ten anker kwam. Eenige onder de eilanden liggende praauwen werden onder zocht en eene schetskaart van de ankerplaats de eenige veilige langs het gedeelte der kust van kaap Vincent tot Singkel vervaardigd. Den 16den werd de reis langs de kust voortgezet en voor Tampat Toean geankerd. De commandant kwam daar in aanraking met een zekeren inlander Malela, die pas van Atsjin was gearriveerd en hem van daar mededeelingen gaf, die hij belangrijk genoeg achtte om dien man voor- loopig met zijn goedvinden mede te nemen, ten einde op de Sumatra, waar de controleur Kroesen zich nog bevond, dan wel bij het civiel bestuur te Singkel die mededeelingen, die slechts gedeeltelijk begrepen werden, nader toe te lichten. Eene poging om de Sumatra te Bigas of op eene der tusschenliggende plaatsen aan te treffen bleek vruchte loos en de commandant ankerde den 21 Oct. achter Poeloe- Troemon, van waar hij Malela over land naar Singkel zond, zich niet voor langeren tijd van het kruisgebied willende verwijderen en hem volkomen vertrouwende. Tot 24 werd tusschen Troemon en Oedjong Kamarang gekruist en daarna Tampat Toewan aangedaan tot den 27sten, als wanneer koers werd gesteld digt langs de kust naar Laboean Hadji, waar de Badja, hoewel bevreesd voor Atsjin, toch eenig h,ewijs van toenadering gaf. Nadat den 29sten deze plaats ook weder verlaten was, werd de kust om de zuid verkend en voor 2 rivieren, o. a. Tarbangan, geankerd en daarna Bakoengan aangedaan. Terwijl het schip daar bezig was opnamen te doen, werden op 3 Nov. 3 praauwen geobserveerd, die zonder vlaggen van Poeloe Doewa om de west verzeilden. Met het schip en de sloepen gelukte hot ze te nemen, en aangezien de papieren niet in orde waren en tot Atsjins onderhoorigheden behoorden, werden zij naar Singkel opgebragt, waar de Biouw den 4 Nov. ten anker kwam. Den löden kwam dat vaartuig van zijnen kruistogt ter westkust ter reede van Atsjin terug. Zr. Ms. schroefstoomschip 4de kl. Banda, luit. ter zee lste kl. C. F. T. van Woelderen, was bestemd om de blokkade-magt ter westkust te versterken, doch kon eerst den 9 Oct. derwaarts vertrekken, daar door eene koper vergiftiging aan boord geen der officieren voor de dienst beschikbaar was. Zr. Ms. schroefstoomschip 4de kl. Amboina, luit. ter zee lste kl. jhr. A. T. Meijer, verliet den 25 Sept. Atsjin en ankerde onder Poeloe Nassi in 81 vadem zandgrond; den volgenden dag werd eene betere positie, eenigzins meer om de noord-oost, ingenomen en eene schetskaart van de kust vervaardigd. Het onstuimige weder belette de Amboina vóór 4 Oct. de ankerplaats te verlaten, dien dag echter werd de baai tusschen Poeloe Nassi en Brasse bezocht, en 's middags geankerd in de baai op de zuidwestkust van Poeloe Nassi, in 13 vademen koraalgrond. Deze baai is zeer smal en ondiep en biedt slechts ruimte voor 2 ten anker liggende schepen aan; zij is geheel open voor z. z. w. en z. winden. Op het zuidwestpunt bij den ingang stroomt het water zigtbaar langs een rots af; een onderzoek was echter door de hooge branding ondoenlijk; waarschijnlijk zou het echter tot weinig leiden, daar toch slechts in den regenmoesson voor drinkwater er op te rekenen zou vallen. Den 5den werd de baai verlaten en langs Atsjin-hoofd naar Siddo gestoomd, waar de Schouwen werd aangetroffen. Den 6den geankerd in 9 vademen in de bogt, gevormd door Midden-eiland en Poeloe Brasse; den volgenden dag, met 71 mijl vaart, had men moeite om vooruit te komen tusschen de klip nabij en Poeloe Nassi; daarna door de Cedar-passage naar de oostkust van genoemd eiland en daar geankerd. Geene vaartuigen werden gezien dan enkel kleine praauwtjes op de zuidkust, hoog den wal opgehaald; de vaart met deze is niet tegen te gaan door den zwaren stroom, die er heerscht, en zij daar op het gunstige oogen- blik oversteken. Poeloe Nassi scheen den commandant hoe langer hoe meer toe veel ressources te hebben. Door de Cedar-passage stoomende, werden 40 karbouwen langs het strand geteld. Het oostelijk gedeelte der zuidkust is goed bevolkt en men ziet er veel klapperboomenslechts het rotsachtige westeljjj gedeelte schijnt slecht bevolkt. Volgens het oordeel v® den commandant, is Poeloe Nassi het geschiktst om beze te worden en een kolen-depót te vestigen. Aan de oost kant vindt men er eene veilige voor westelijke wind® beschutte reede, terwijl men in eene der baaijen gelegenhé, heeft een hoofd te maken, waaraan de schepen zond® last van deining te hebben kunnen liggen. De vallei, die in de noordbaai gezien wordt, loopt waarschijnlijk in 4 bogt aan de noord westzijde van het eiland uit, alwaar i| den oostmoesson eene goede gelegenheid tot kolenladen ij maken is, terwijl beide plaatsen door een weg van gering lengte kunnen vereenigd worden, Door het bezetten tai Poeloe Nassi wordt ook Poeloe Brasse van Atsjin afgesneden terwijl men van de oostkust van eerstgenoemd eiland jt geheele reede van Atsjin overziet. Van 1013 Oct. werd de baai op de noordoostkust vat Poeloe Brasse bezocht. Deze is grooter dan die op de oost kust van Poeloe Nassi en biedt in den zuidwestmoessot in 15 vadem zandgrond eene veilige ruimte voor j schepen aan. Men treft er echter geene eigenlijke reeds aan, daar onmiddelijk buiten de baai eene zeer groote diepls wordt aangetroffen. Van den 26sten tot den 28sten werd in de baai noord, west van Poeloe Nassi verblijf gehouden, op welken datu® de commandant langs de eilanden en Atsjin-hoofd dt Karangraba-baai binnenliep. Langs den wal strekt zich ij de baai een rif uit, waarop een hevige branding stond et dat gedeeltelijk nagenoeg droog was. Tusschen dat rif ij het noordpunt der baai is dieper water, dat toegang tot een zandstrand geeft. Op dien toegang was eene zijde gerigt van een aarden wal, die voor eene versterking werd gehouden. Verder de kust langs stoomende, werd bezuidea de plaats, waar het rif eindigt, de monding eener rivier gezien, waarin vele praauwtjes lagen en aan de noordzijde er van eene kampong. Aan de noordelijke monding der rivier ligt eene pas opgeworpen vrij groote ber.ting, met de eyie zijde aan het strand en de andere langs de rigting d$ rivier. Er werd niet aan gewerkt, noch werd geschut ij batterij gezien: alleen was er steeds veel volk in te ziet). Of de beide bentings in gemeenschap zijn, was van boord niet te zien. Eenige loodingen werden gedaan, dit tusschen 11 a 12 vm. nu eens zandgrond, dan weder koraal gaven. Den 3 Nov. werd de baai van Karangraba nader opge nomen en een schetskaartje er van vervaardigd. Alles werd gevonden als den vorigen keer, behalve dat zich slechts eenige enkele inlanders in de benting vertoonden, die aan de eene zijde door een schip in de lengte kon be schoten worden. Den 5den werd naar Pinang gestoomd tot afhaling der gidsen en tolken voor de 2de expeditie. Den 15den daar aanvolgende keerde de Amboina met 5 gidsen voor dei opperbevelhebber ter reede Atsjin terug.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 6