1874. N°. 27.
Woensdag 4 Maart.
32 Jaargang.
Drie Universiteiten?
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BBRIGTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN.
Binnenland.
HELDERSCHE
Ëi\ MËUWEDIEPER COURANT.
,,W ij huldigen het goede."
Vernhgnt Dimosoas-, Domdsidao- en Zituedio namiddag.
i.bo>nenteatipriji per kwirte»)1.30.
franco per ]ioit - 1.65.
Buresu: MOLENPLEIN, N\ 163.
Frge der Adyerteatiën Va» 14 regela (0 cent,
elke regel meer'15 cent.
Groote lettere of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DKR J5R IE VENMAILS 1
Naar Oest-lndit: via Triiet 17 Maart avonds 6 n.
t t u Marseille 12 Maart, avonds 6 n.
t a a Brindisi 9 Maart, 's avonds 6 u.
Curayao en Suriname, 16 Maart, 's morg. 6 u.
t Kaap de Goede Hoop, via Southampton13 Maart,
's morg. 6 n.
Art. 19 van het voorgedragen wetsontwerp op het
hooger onderwijs zegt„Het liooger onderwijs aan de
Rijks-universiteiten te Leiden, Utrecht en Groningen wordt
gegeven" enz., zoodat onze drie hoogescholen aangemerkt
worden als bestaande instellingen, wier voortdurend recht
Van bestaan zelfs Diet in twijfel wordt getrokken. De
regeering beroept zich, tot rechtvaardiging van dit behoud,
op de in de toelichting van het ontwerp van 1868 ont
wikkelde gronden, welke zij niet voldoende wederlegd acht
door de in het toenmaals uitgebracht voorloopig verslag
daartegen geopperde bezwaren. Zij meende dat de opheffing
van een of meer hoogescholen, waardoor met oude traditiën
gebroken en diep in velerlei teedere en eerbiedwaardige
belangen gegrepen werd, slechts in revolutionaire, forsche
maatregelen eischende tijden mogelijk was. Zij wees er op,
dat er naast en in verband met de hoogeschool in de
academiesteden andere belangrijke inrichtingen verrezen
waren, die door de opheffing der hoogeschool zouden ver
vallen; dat elke hoogeschool iets eigenaardigs had en min
of meer, in eenige vakken althans, eene richting vertegen
woordigt dat het bestaan van meer dan eene hoogeschool
eene in vele opzichten heilzame mededinging te weeg
brengt; dat elke hoogeschool een brandpunt van bescha
ving in haren omtrek is en een, ofschoon niet altijd met
den vinger aan te wijzen, niet gering te schatten invloed
op de algemeene ontwikkeling der bevolking uitoefent
eindelijk, dat de verdeeling der studenten over drie hooge
scholen bevorderlijk is aan de grondigheid vooral der
medische en wis- en natuurkundige studiën, welke ruimte
van plaats en beschikking over vele hulpmiddelen vorderen,
en dat de ondervinding in andere landen niet leert, dat het
samenzijn van duizend en meer studenten in ééne stad,
bevorderlijk is voor de tot grondige studie noodige rust
en kalmte.
De groote meerderheid der Vertegenwoordigers, die aan
het voorloopig onderzoek deel namen, was eene andere
meening toegedaan. De redenen, welke vroeger tot ves
tiging van meerdere hoogescholen geleid hadden, provinciale
naijver en gebrekkige middelen van gemeenschap, waren
niet meer aanwezig. Behandelde men vrij en onbevangen
de vraag, op welke wijze het best in de bestaande be
hoefte voorzien kon worden, dan sprong het in het oog,
„dat onze financiëele en intellectnëele krachten te kort
schieten óm drie hoogescholen op zoodanige wijze in te
richten en in stand te houden, dat zij in allen deele
beantwoorden aan de eischen van onzen tijd. Het. bezetten
van al de leerstoelen bij die scholen met mannen, ten
volle berekend voor hunne moeilijke taak, zou zoo niet
onmogelijk zijn, dan toch met groote bezwaren gepaard
gaan. Bleven hier te lande twee hoogescholen bestaan,
geen van beide zóu overdreven groot zijn of door eene al
te talrijke studentenschaar bezocht worden." Men wenschte
tlzoo dat de regeering een moedig besluit nemen, het
aantal hoogescholen tot twee, te Leiden en te Utrecht
beperken, en Groningen zooveel mogelijk schadeloos
Stellen zou.
Indien de regeering de aangevoerde bezwaren niet ge
wichtig genoeg geoordeeld heeft om tot de opheffing eener
hoogeschool te mogen besluiten, dan heeft zij zou men
mogen vragen zich zeker beijverd om de bewering, dat
onze financiëele en intellectuëele krachten te kort schieten
voor drie behoorlijk ingerichte universiteiten, te weder
leggen? Toch niet; de regeering heeft voorop gezet, dat
de gronden voor het behoud niet waren ontzenuwd, en
maakt zieh er vérder met een praatje af over de realistische
richting van onzen tijd, waarin het abstracte en bespiege
lende weinig voorstanders vindt, en welke „daargelaten
de overdrijving die bij zulke voorstelling niet altijd gemist
Wordt" het niet wenschelijk maakt eene hoogeschool,
vooral niet in het noorden van het Rijk, waar handel,
landbouw en fabrieksnijverheid bloeien en allicht genegen
zijn op den voorgrond te treden, op te heffen, in plaats
Van haar als wetenschappelijke inrichting te behouden, die
ook locaal gunstig op de algemeene beschaving kan terug
werken. Moest er eene hoogeschool vallen, dan zou het,
naar het oordeel der regeering, eer die in het op korten
afstand van Leiden gelegen Utrecht, dan die te Groningen
zijn, welke, het is waar, in den laatsten tijd niet vooruit
ging, maar zulks door de aangaande haar lot opgewekte
onzekerheid en de onthouding van hetgeen zij voor ontwik
keling en vooruitgang noodig had.
Al heeft de regeering geene poging gedaan om te betoogen,
dat het behoud van drie hoogescholen onze krachten niet
te boven gaat en dat het mogelijk zal zijn de leerstoelen
der verschillende faculteiten voldoende te bezetten, toch
mogen wij het wenschelijk noemen, het aantal oefenscholen
der wetenschap en werkelijke brandpunten van beschaving
en verlichting niet te verminderen, zoolang ons fiDanciëe!
en intellectuëel onvermogen niet zonneklaar gebleken en
onwederlegbaar aangetoond is. Moesten wij eene hoogeschool
missen, dan zouden wij het met de regeering eens zijn,
dat de opheffing te Utrecht, dat in vele opzichten bevoor
recht is, eerder in aanmerking zou moeten komen dan te
Groningen. Maar is het eenigzins mogelijk, dan zouden
wij zeer wenschen, dat de historische rechten van al onze
academiesteden geëerbiedigd konden worden. Natuurlijk,
liever één goede universiteit dan drie gebrekkige, dan zulke
waar het aan flinke hoogleeraren en uitstekende hulpmid
delen voor het hooger onderwijs ontbreekt. Hechten wij
aan het cijfer van acht tonnen gouds, thans aan het hooger
onderwijs toegewezen, dan is het zeker niet mogelijk, vol
doende in de behoeften van drie universiteiten te voorzien
maar schroomen wij niet daarvoor meer op te offeren
en onze wetenschappelijke roem is meerdere opoffering
waardig dan is het getal van drie universiteiten voor
Nederland niet te groot te achten, dan behoeven wij niet
te vreezen voor het onbezet blijven der leerstoelen, dan
zullen wij, door, als in vroeger eeuwen zoo menigvuldig
is geschied, uitstekende buitenlanders aan onze academiën
te vinden, den bloei van ons hooger onderwijs kunnen
verzekeren.
Het Fransclie systeem, om in de provinciesteden slechts
enkele faculteiten te vertegenwoordigen en de voornaamste
wetenschappelijke krachten van eene universiteit, die te
Parijs, samen te trekken, lacht ons minder toe en heeft
ook minder goede vruchten gedragen dan het Duitsche,
volgens hetwelk op verschillende punten minder uitgebreide,
maar niettemin volledige wetenschappelijke centra zijn
gevestigd. Daarom kunnen wij het denkbeeld niet toejuichen
om te Groningen geene universiteit, maar eene hoogeschool
voor de vakken van enkele faculteiten te doen bestaan.
Juist het samenleven van studenten, die zich aan verschil
lende vakken van wetenschap wijden, bevordert hunne
veelzijdige ontwikkeling en maakt een der belangrijkste
voordeelen van het verblijf aan eene universiteit uit. België
heeft, met inbegrip van de vrije universiteit te Brussel,
vier hoogescholen, Beieren drie zou voor Nederland,
dat zooveel rijker is dan Beieren, drie te veel, eene onmo
gelijkheid zijn? Men vergete niet, dat het financiëele en
intellectuëele bezwaar door de opheffing der Groninger
hoogeschool niet zou vervallen, dewijl de stad Groningen
haar zeker als gemeentelijke inrichting zou trachten in stand
te houden, en eene daarvoor gevraagde subsidie niet wel
te weigeren zou zijn.
Vóór men de hand slaat aan de afbraak van een onzer
hoogescholen, zal het raadzaam zijn den invloed aftewachten
der beraamde regeling van het hooger onderwijs, van de
daarbij voorgedragen verhooging der professorale hezoldingen,
van de toelating van privaat-docenten, die, mits hun goede
kansen worden aangeboden, den bloei der universiteiten
zoozeer kunnen bevorderen; den invloed eindelijk van
meerdere belangstelling bij regeering en natie voor het
hoogste wetenschappelijk onderwijs en de daarvoor bestemde
instellingen, zich betuigende door onbekrompen voorziening
in al de bestaande en zich verder openbarende behoeften.
Omtrent den inlandschen zendeling, door den luit.-gen.
van Swieten belast met het overbrengen der brieven aan
den Sultan en van wien in de vorige mailberigten melding
is gemaakt, zegt de Javasche Courant nader het volgende:
„Door het telegram, opgenomen in het 16de bulletin der
expeditie naar Atsjin, heeft zich het vermoeden bevestigd,
dat de zendeling door de Atsjinezen vermoord zou zijn.
Deze persoon was een meer dan zeventigjarig grijsaard,
mas ngabehi Soemo Widikdjo, in de residentie Kediri
woonachtig, vader van den patih van Blitar mas ngabehi
Soemo Dirdjo. De 3 veldtogten naar Bali werden door
hem in eene nagenoeg gelijke positie medegemaakt, en
bewees hij daarbij zoo goede diensten, dat bij besluit van
15 Febr. 1850 hem de bronzen medaille voor moed en
trouw werd toegekend. In 1860 vergezelde hij de 2de
expeditie tegen Boni als hoofd der koelies uit de residentie
Soerabaija en oogstte hij ook toen weder de tevredenheid
zijner chefs en van de regering in, welke laatste hem ter
belooning een geschenk toekende. Naauwelijks was hem
bekend, dat zijn oude chef, de luit.-gen. J. van Swieten,
de 2de expeditie naar Atsjin zoude aanvoeren, of hij stelde
zich weder beschikbaar en van zijn aanbod werd gaarne
gebruik gemaakt. Toen nu op den 22 Dec. jl. de voor
den Sultan van Atsjin aan Malilla afgegeven brieven terug
werden ontvangen, met de mededeeling, dat het hoofd der
XXV Moekims geen kans zag om ze hunne bestemming
te doen bereiken, deed mas ngabehi Soemo Widikdjo het
aanzoek om met die taak te worden belast.
Zijn verzoek werd ingewilligd en reeds den volgenden
morgen aanvaardde de waardige grijsaard vol moed den
voor hem zoo noodlottigen togt. Een bewoner der
kampong Penajoeng wees hem den weg en bragt kort
daarop het berigt, dat mas ngabehi Soemo Widikdjo binnen
de vijandelijke linie gekomen was, van waar hij nimmer
zoude wederkeeren. Getuigt de op hem gepleegde moord
van eene barbaarschheid, die zelfs bij den Atsjinees niet
ondersteld mogt worden, zijne nagedachtenis zal bij Europeaan
en Inlander in eere blijven voortleven en aan de goschie-
denis van den tweeden veldtogt naar Atsjin als een schoon
voorbeeld van edele zelfopoffering onafscheidelijk ver
bonden zijn".
HELDER en NIEUWEDIEP, 3 Maart.
De mailboot Celebes, van Java naar hier, is don 28
Febr. te Port-Said aangekomen en heeft den 1 Maart ten
4 ure 's namiddags de reis voortgezet.
Wij vestigen de aandacht onzer lezers op achter
staande annonce, waarbij eene voordragt van dr. Zaalberg
wordt aangekondigd. De vertaler, die het werk, waaróver
dr. Z. spreken zal, bij het Nederlandsche publiek inleidt,
vangt zijne voorrede aan met de opmerking: „Dit is een
merkwaardig en treffend boek." Wij voegen er bij: „in
den laatsten tijd is de aandacht op dit werkje dan ook in
groote mate gevestigd." Welkom moet dus de gelegenheid
zijn om een zoo begaafd spreker over een zóo belangrijk
onderwerp te liooren.
De bijdragen voorliet huldeblijk aan Z. M. den Koning
van de ambtenaren, het zee- en binnenloodspersoneel,
alsmede de lichtwachters in het 2de district, te Terschelling,
hebben opgebragt, f 208,50.
Het Handelsblad verneemt, dat dr. A Kujjper, die,
om het lidmaatschap der Tweede Kamer te kunnen aan
vaarden, zijn ambt van geestelijke of bedienaar der godsdienst
moet nederleggen, zijn Ontslag als predikant bij de Ned.
Herw gemeente te Amsterdam gevraagd heeft tegen 16
Maart a. s.
Jl. Zaturdag middag heeft in de Statenzaal óp het
Prinsenhof te Haarlem eene vergadering plaats gehad van
burgemeesters uit de provincie Noordholland en afgevaar
digden van plaatselijke coinmissiën. Deze bijeenkomst was
door den burgemeester dier gemeente belegd en had tén
doel twee personen aan te wijzen, die met de commissie
van burgemeesters van de hoofdsteden des rijks zullen
beslissen, welk geschenk aan Z. M. uit de gelden, welke
ingezameld worden, zal worden aangeboden.
Ze ven-en-vijftig gemeenten waren vertegenwoordigd door
55 burgemeesters. Verkozen zijn: de heeren A. Maclaine
Pont, burgemeester van Alkmaar en G. J. Versteegh,
burgemeester van Edam, en tot hunne plaatsvervangers
zijn benoemd de heeren K. de Jong, burgemeester van
Hoogkarspel en W. C. J. de Vicq, burgemeester van Hoorn.
Deze afgevaardigden zullen later mede het nationaal
geschenk aan Z. M. aanbieden.
De heer L. Serné, gepatenteerd hondendoctör te
Haarlem, kondigt in de Haarl. Crt. aan, dat hij, genood
zaakt door de aanhoudende duurte der levensbehoeften,
heeft besloten om, evenals de heeren doctoren te diër
stede, het honorarium voor genees-, heel- en verloskundige
diensten te verhoogen en te berekenen naar onderstaand
tarief: Gewone visites bij honden behoorende tot de 1ste
klasse f 0.50 (canes extrarii, bologneser honden, leeuwtjes
enz.); 2. f' 0.40 (canes molossi, doggen); 3. f 0.30 (canes
fam. villatici, wachthonden); gratis (canes laniarii, trek
honden). Konsult, alsmede eene visite met tijdsbepaling,
worden berekend naar eene visite 1ste klasse, terwijl ver
loskundige diensten en nachtvisites niet extra zullen worden
berekend.
De uitslag der verkiezing te Gouda van een lid voor
de Tweede Kamer is als volgtUitgebragt 2658 geldige
stemmen. Verkozen de heer mr. M. Bichon van IJsselmpnde,
met 1645 stemmen. Op den heer Verniers van der Loëff
waren h013 stemmen uitgebragt.