1874. N°. 28.
Vrijdag 6 Maart.
32 Jaargang.
BEKENDMAKING.
BEKENDMAKING.
Gymnasia,
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BERIGTEX BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN.
HELDERSCIIE
EN NIEUWEDïEPEIt COURANT.
,,W ij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Dondrbdag- ou Zatubdag namiddag.
Ibomementsprijs per kwartaal1.80.
franco per post - 1.65.
Bureau: K L E E 1 K, PT*. 183.
Prijs der Advertentiën Va* 14 regelt 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS
Naar Ocst—lndii: via Triêet 17 Maart 'i avonds 6 u.
t Marseille 12 Maart, 's avonds 6 u.
Brindisi 9 Maart, 's avonds 6 u.
Curagao en Suriname, 16 Maart, 's morg. 6 u.
Kaap dt Goede Hoop, via Soiithampton13 Maart,
's morg. 6 u.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER maakt, ten
gevolge eener bekomene kennisgeving van den Heer Kommandant
van Zr. Ms. oefeningsvaartuig „Vulkaan," ter voorkoming van
ongelukken bekend, dat op eenige dagen in de maanden Maart of
April dezes jaars, van het strand nabij Huisduinen proefnemingen
tullen worden gedaan met getrokken kanon van 7 en 5 centimeters.
Dat die proefnemingen zullen plaats hebben onder persoonlijke
leiding van genoemden Kommandant en voor de veiligheid van
personen en vaartuigen zooveel mogelijk zal worden gezorgd door
het plaatsen van posten en het hijschen eener roode vlag. Gedu
rende de oefeningen zal het strand over een lengte van p. m. 2500
meters onveilig zijn.
Helder,
den 2 Maart 1874.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER
brengen ter openbare kennis, dat door hen voorloopig zijn vastge
steld en van af den 6den tot met den 21sten dezer maand van
des morgens 9 tot 12 en des namiddags van 5 tot 7 ure op de
gewone werkdagen, ter secretarie der gemeente voor een ieder ter
lezing zijn nedergelegd
a. Het VOLJAARS KOHIER van den HOOFDELIJKEN
OMSLAG, over het dienstjaar 1874;
b. Het VOLJAARS KOHIER der BELASTING OP DE HON
DEN, over het dienstjaar 1874, en
c. Het SUPPLETOIR KOHIER der BELASTING OP DE
HONDEN, over het dienstjaar 1873.
Bezwaren tegen die Kohieren moeten, binnen den hier boven
opgegeven tijd, by den Raad schriftelijk worden ingediend.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 5 Maart 1874. L. VERHEY, Secretaris.
Is het academisch onderwijs eene zaak, welke allen Ne
derlanders, die er prijs op stellen dat ons volk op weten
schappelijk gebied een hoog standpunt inneemt, ter harte
gaat, het gymnasiaal of voorbereidend hooger onderwijs
betreft ons meer van nabij, omdat het niet in enkele, maar
in zeer vele plaatsen gegeven wordt. Er bestaan toch niet
minder dan 54 gymnasia en Latijnsche scholen, bestemd
om jongelieden voor de academische loopbaan op te leiden,
welke den invloed der nieuwe wet zullen ondervinden en
tengevolge daarvan behouden, verbeterd of wel opgeheven
zullen worden. Eene verpligting tot vestiging van een
gymnasium, hoedanige bij de wet op het middelbaar onder
wijs ten aanzien der burger-dag- en avondscholen aan
gemeenten met meer dan 10.000 zielen is opgelegd, wordt
niet in het wetsontwerp aangetroffen. Het gaat van de
veronderstelling uit, dat gemeenten, die zich zoo groote
uitgaven voor lager en middelbaar onderwijs getroosten,
ongetwijfeld ook genegen bevonden zullen worden, hare
instellingen van hooger onderwijs tot meer volkomenheid
te brengen. Sommige zullen daarvoor subsidiën behoeven,
waarop het uitzicht wordt geopend, andere, die ze thans
als equivalent voor inkomsten van door den Staat genaaste
geestelijke goederen of uit anderen hoofde genieten, zullen
ze behouden, mits hare gymnasia zoodanig worden ingericht,
dat zij aan de vereischten der wet beantwoorden. Van
een krachtig subsidiestelsel verwacht de regeering veel voor
de opbeuring van het gymnasiaal onderwijs; een ton gouds,
wellicht minder, meent zij dat voldoende zal zijn om de
beoogde verbetering te verzekeren Maar mocht eene
gemeente hare aanvraag om subsidie zoo hoog opvoeren,
dat de Staat meer dan de helft in de kosten van een
gymnasium zou moeten bijdragen, dan zou deze, door de
26 Latijnsche scholen en gymnasia genieten thans Rijk6-sub-
sidiën, tot een gezamenlijk bedrag van f 40.223.
oprichting van een Rijks-gymnasium, waarvoor de wet
gelegenheid laat, zelf het beheer in handen kunnen
nemen.
De progymnasia, in de ontwerpen van 1868 en 1869
nevens de gymnasia genoemd, vonden weinig bijval. De
regeering heeft thans een ander middel beproefd om reke
ning te houden met de financiëele krachten der gemeenten,
en stelt daartoe een verplicht leerplan voor, dat wil zeg
gen, de volledige cursus duurt zeven jaren, maar het staat
vrij tot een korteren over te gaan, mits alom in elk studie
jaar hetzelfde onderwezen wordt, zoodat de leerlingen, den
vier- of vijfjarigen cursus in de eene gemeente doorloopen
hebbende, in eene andere hunne studiën gedurende de drie
of twee hoogste jaren kunnen voortzetten. De Memorie
van Toelichting zegt, dat men desnoods een cursus van
twee jaren zou kunnen vestigen, maar er zal wel geene
gemeente zijn, die zich met zoo geringe eischen te vrede
stellen en voor zoo korten leertijd de vestiging van een
gymnasium ondernemen zou. Met minder dan vierjarigen
leertijd zullen zeker geene gymnasia worden opgericht. Het
bijwonen van een zevenjarigen cursus zal evenwel voor de
aanstaande burgers der universiteit gewenscht zijn, omdat
wel de toegang tot de hoogeschool voor ieder wordt open
gesteld, maar het verkrijgen van een wetensckappelijken
titel na volbracht academisch examen slechts mogelijk zal
zijn voor hen, die blijken hebben gegeven van genoegzame
voorbereiding tot het genieten van hooger onderwijs aan
eene Rijks-universiteit. Het is te wachten, dat studenten,
die korter dan zeven jaren aan een gymnasium doorge
bracht en zich niet aan het toelatings-examen voor de
hoogeschool onderworpen hebben, of daarbij afgewezen zijn,
na een korter of langer verblijf aan de universiteit, alsnog
zullen trachten bedoeld examen af te leggen, ten einde
niet van het verwerven van een wetenschappelijken titel
verstoken te blijven.
Het gymnasiaal onderwijs zal zich uitstrekken over de
volgende vakken: Latijn, Griekscl), Nederlandsch, Fransch,
Hoogduitsch, Engelsch, geschiedenis, staathuishoudkunde en
staatsinstellingen, wiskunde, natuurlijke historie, natuur
kunde en scheikunde. Vergelijkt men deze vakken met
de aan eene hoogere burgerschool onderwezene, dan missen
wij, behalve gymnastiek, teekenen en schoonschrijven, de
aardrijkskunde, het boekhouden, de warenkennis, de tech
nologie, de mechanica en cosmographie, en vinden wij in
ruil voor dat alles de beide doode talen, Latijn en Grieksch.
Men meene alzoo niet, dat het middelbaar onderwijs, aan
gevuld met dat in beide talen, bet voorbereidend hooger
zou kunnen vervangen. Het heeft een geheel ander doel
en moet vooral strekken om jongelieden, die zich aan
handel en nijverheid, aan betrekkingen waarvoor eene geheel
wetenschappelijke opleiding minder vereischt wordt, eene
behoorlijke mate van ontwikkeling te verschaffen. De gym
nasia daarentegen moeten den jongeling geschikt maken om
met vrucht het universitair onderwijs te kunnen volgen;
de technische wetenschappen behooren dus minder, de
studie der classieke oudheid den meesten tijd te vorderen.
Grieksche en Latijnsche taal en litteratuur, dienstbaar ge
maakt aan de ontwikkeling van het schoonheidsgevoel en
aan de kennis der Romeinsche staatsinstellingen, worden
dan ook, nevens de wiskunde, gedurende den geheelen zeven
jarigen gymnasialen cursus beoefend, alle andere vakken
slechts gedurende 1, 2, 3, of 4 leerjaren. Het onderwijs
in de moderne talen strekt alleen om den leerling in staat
te stellen, bij zijne studiën met vrucht te kunnen gebruik
maken van vreemde boeken, de moderne litteratuur
wordt aan eigen beoefening overgelaten. Uit dit alles blijkt,
dat het niet raadzaam kan geacht worden om Latijnsche
en hoogere burgerscholen samen te smelten, of wel aan
laatstgenoemde eene afdeeling voor de classieke studiën te
verbinden; tot zekere hoogte zal men zich echter voor
beiderlei instellingen van dezelfde docenten kunnen bedie
nen en daardoor de kosten wederkeerig lager kunnen
maken.
De Memorie van Toelichting veronderstelt, dat knapen,
die tot een gymnasium worden toegelaten, den leeftijd van
twaalf of dertien jaren bereikt en het meer uitgebreid lager
onderwijs doorloopen zullen hebben; wij meenen, dat dit
voor dien leeftijd wat veel gevergd is en dat, in verband
daarmede, eene latere toelating en een zesjarige cursus
wenschelijker zouden zijn.
Volgens een bij het ontwerp gevoegd leerplan zal het
onderwijs in de drie eerste jaren gedurende 26, in de beide
volgende gedurende 22 en in de twee laatste gedurende
20 uren 's weeks gegeven worden, zoodat, naarmate de
leeftijd klimt, meer tijd voor vrije studie wordt overgelaten.
Het verdient evenzeer toejuiching, dat het aantal leeruren
niet hooger opgevoerd en dat voor zelfstandige studie eenige
ruimte gelaten wordt, alle overdrijving schaadt en eigen
ontwikkeling moet hooger aangeschreven worden dan eene
groote hoeveelheid ingepompte geleerdheid.
Het ontwerp bepaalt, dat de onderwijzers aan de gym
nasia den titel zullen dragen van leeraar, en de aan het
hoofd van dergelijke instellingen geplaatste leeraren dien
van rector. Aan welke vereischten zij moeten voldoen om
leeraar te worden, wordt niet voorgeschreven, gelijk voor
de leeraren bij het middelbaar onderwijs en de onderwijzers
der lagere scholen wel het geval is. Zulks staat voorzeker
in verband met de bepaling van art. 194 der grondwet.
,/Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht
der overheid, en bovendien, voor zoover het middelbaar
en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar
de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers; het een
en ander door de wet te regelen." Het classificeeren der
gymnasia onder het hooger onderwijs vóór de invoering
der wet op het middelbaar onderwijs werden zij tot het
laatstgenoemde gerekend heeft dus ten gevolge, dat
de gemeenten leeraren aan hare gymnasia zullen mogen
benoemen, wier bekwaamheid niet behoorlijk geconstateerd
is, en toch zullen zij voor scholen met dergelijke onder
wijzers Rijks-subsidiën kunnen aanvragen, zullen zoodanige
onderwijzers op Rijks-pensioenen aanspraak kunnen maken.
Dit is inderdaad bedenkelijk. Wij gelooven niet, dat bij
bet vaststellen der grondwet er aan gedacht is om de voor
het hooger onderwijs bedoelde uitzondering aan gymnasia
en Latijnsche scholen toe te staan.
Aan de leeraren der gemeentelijke gymnasia wordt, zoo
als wij reeds meldden, bij art. 10 van het wetsontwerp het
uitzicht geopend op een lands pensioen, onder dezelfde
bepalingen ais daaromtrent voor de leeraren bij het middel
baar onderwijs bestaanevenwel valt dit verschil op te
merken, dat slechts pensioen verleend wordt aan de leeraren
der burgerscholen in gemeenten die tot de oprichting van
zulke scholen verplicht zijn, en dat deze uitzondering ten
opzichte der leeraren van gymnasia, tot vestiging waarvan
de gemeenten onverplicht blijven, niet gemaakt wordt.
Van hier voorzeker, dat art. 23 der gemeentewet de onder
wijzers voor het middelbaar onderwijs uitsluit van het lidmaatschap
van den gemeenteraad.
Aangaande de Kotta Petjoet, door de onzen den 12 Jan. genomen,
lezen wij in een particuliere correspondentie in de N. Rott. Crt.
het volgende:
„Niemand had zich een juist denkbeeld kunnen vormen van
hetgeen Kotta Petjoet eigenlijk zijn moest, en zeker had iedereen
er zich wat anders van voorgesteld. Het bleek thans te zijn een
zware met lijsten versierde muur, hoog ongeveer 4.5 m., lang en
breed 27 pasdaarbinnen is een begraafplaats, waarvan de aarde
meer dan 2.75 m. onder de kruin van den muur blijft, zoodat men
niet over den muur kon vuren.
Aan de zuidzijde is een 2 m. breede doorgang met een trap
naar de binnenruimte, waarin verscheidene breedgekruinde boomen
aanwezig zijn.
Vóór dien ingang en op 6 passen daarvan is een tweede steenen
gebouw gelegen, dat aan den voet den vorm heeft van een onregel-
matigen achthoek met een diameter van hoogstens 10 pas. De
buitenmuur is 2 a 3 m. hoog en met bogen versierdin het midden
staat een torentje, dat hoogstens 6 m. hoog is, en daar omheen
loopen gangen op verschillende hoogte, waartoe men van buiten
kan geraken door een trap in het midden.
Er zijn verschillende lezingen omtrent de oorspronkelijk bestem
ming van dit vreemdsoortig monument. Sommigen beweren dat
de lijken, die in de begraafplaats zouden worden bijgezet, op dit
torentje werden tentoongesteldanderen zeggen dat het de speelplaats
des Sultans was.
De vierkante begraafplaats was met den toren verbonden door
een borstwering van zoden, en ten N. van de begraafplaats en
daaraan verbonden was een versterking, mede van zoden aangelegd,
waarvan één face was gerigt naar het N. (de missigit), de andere
naar het Westen, terwijl de Oostzijde (naar den kraton) geheel open
was. Langs den muur der begraafplaats is een stelling gemaakt
voor infanterie, en op het torentje zijn scherpschutters geplaatst,
zoodat wij niet bevreesd behoeven te zijn dat punt weder te verliezen.
Terneergeslagen is de vijand nog hoegenaamd niet, zoo lezen wij
verder, en dit bewees hij ten klaarste op den 13den, dus den dag
nadat wij betrekkelijk groote voordeelen hadden behaald.
Des middags ten 2 uur ongeveer werden de batterij op den
oostelijken oever en de ambulance in het groote bivak te Penajoeng
aangevallen, en op beide punten met aanvankelijk succes.
Een vóór de batterij geschoven post moest terugtrekken totdat
versterking van de loopgraafwacht was aangekomen, en bij de am
bulance drongen een 40tal Atsjinezen met den klewang door de
voorposten en verspreidden niet weinig schrik in het bivak.
Wel is waar ontsnapte er geen enkele van de binnengedronge-
nen, maar men was ze niet meester vóór zij een 14tal onzer man
schappen hadden gewond, onder welke luitenant Itaaymakers, die
den volgenden dag aan zijne wonden overleed.
Twaalf gewonde Atsjinezen werden gevangen genomen en 26
bleven op de plaats dood.
Hoewel die dubbele aanval dus niet gelukt is, bewijst hij toch
de doodsverachting onzer vijanden en maakt het noodig dat wij
overal op onze hoede zijn.*