1874. N- 41.
Zondag 5 April.
32 Jaargang.
BEKENDMAKING.
A. A. BAKKER Cz.
MOLENPLEIN, N°. 163.
Binnenland.
HELDERSCHE
E\ MEIWEDIEPER COURANT
,W ij huldigen het goede.'
T«r>ekynt Dingsdag-, Donderdag- ea Zaturdag namiddag.
Abonaemeat»prijs per kwartaal1-30.
n M franco per post - 1-05
Uitgever
Itorean:
Priji der Adverteutiën V«n 14 regel» 00 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letter» of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAG I4N BKR BRIEVENMAILS t
Naar Oost—lndië: via Triëst. 14 April 's avonds 6 u.
u Marseille 9 April, avonds 6 ti.
Brindisi 6 April, 's avonds 6 u.
Curafao en Suriname, 16 April, 's morg. 6 u.
Kaap de Goede Hoop, via Southampton: 13 April,
'a morg. 6 u.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente ANNA
PAULOWNA brengen ter openbare kennis, dat de herijk der
maten, gewigten en vliegwerktuigen voor de ingezetenen van deze
gemeente zal plaats hebben te Schagerhrug. op den 14 April e. k.,
des voormiddags van 9 tot 12 ure.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Anna Paulowna, J. VAN GIJTENBEEK, Wethouder,
den 1 April 1S74. A. J. DE JONGH, Secretaris.
HELDER en NIEUWEDIEP, 4 April.
Blijkens een jl. Donderdag bij het Departement van
Koloniën ontvangen telegram van den gouverneur-generaal
van Nederlandsch-Indië, 't welk denzelfden dag te Buiten
zorg was aangeboden, had de luitenant-generaal van
Swieten aan dien landvoogd getelegrapheerd, dat de radja
van Gighen (die, blijkens het jongste in de Staatscourant
van 21 Maart jl. medegedeelde telegram van genoemden
opperbevelhebber, de Nederlandsche Souvereiniteit had
erkend) de voorwaarden aangenomen heeft, waarop hij in
zijn gezag wordt gehandhaafd. Aan hem wordt eene acte
van erkenning uitgereikt en de blokkade voor Gighen
opgeheven.
Pedir, Endjoeng, Merdoe, Samalanga, Pasangan, Pelok
Samoi en Kloempang Doewa hebben uitstel voor de Neder
landsche souvereiniteits-erkenning gevraagd. Van andere
staten was nog geen berigt ontvangen.
Gisteren is alhier de mailboot Celebes, kapt. C. A.
Bakker, van Batavia aangekomen.
De mailboot Conrad, kap. J. J. Graadt van Roggen,
van Batavia naar hier, kwam den 2 dezer te Suez aan.
Alles wel. Heeft slecht weer in de Roode Zee gehad. Zal
via Napels de reis naar hier voortzetten.
West-Friesche Correspondentie.
XX.
Als er nu en dan niet eens een nationaal feest was te vieren,
was bet hier in West-Friesland letterlijk niet uit te houden. De
dagen gelijken liier op elkander als de eene graskaas op de andere.
Alles heeft hier iets eentonigs, iets West-Friesche staartklokachtigs.
De huizen, de kerken, de afgeknotte, van onderen uitgekolkte
wilgenboomen, de koeien, de schapen alles precies hetzelfde, zelfs
de boeren en boerinnen, schijnen allen met één schaartje naar
hetzelfde model geknipt. „Deer hangt ie nou al vier en zeuventig
jaar," zei me de kastelein uit de „Roode Biet" te Lutjebroek, en
hij wees met de steel van zijn lange pijp, waarvan hij den kop
uit een tinnen tabakspot met geurige „pertriek" vulde, naar een
ouden staartklok in een hoek van de herberg, „deer hangt ie riou
al vier en zeuventig jaar en al dien tijd is er nog niks an' deen.
Altoos loopt ie even krek. Weetje," vervolgde de spraakzame hospes,
„dat weet ik zóó goed, omdat men vrouws grootmoeder op den
eersten Zundag van Mei in 't jaar 1800 met er grootvader 'trouwd
isnatuurlijk met men vrouws grootvader," liet hij er aanstonds
op volgen, toen hij zag dat een dametje uit ons gezelschap eventjes
„grinnikte." „Men vrouws grootmoeder hêt die klok toen van der
vader meê in 't heilikja, juffertje je mot me niet uitlachen,"
viel hij zich zelf ten tweede maal in de rede, met de thans gevulde
pijpenkop bedenkelijk op een „kooltje" kloppende, dat in een koperen
„pokus" lag te gloren, „ik zie het wel, je grinniken weer, ik mien
natuurlijk van men vrouws grootmoeder der vader, hêt ze hem
'kregen."
„Weet je wat, Jaap," ik noem onzen hospes altoos maar Jaap,
en dat heeft hij graag, omdat wij „ouwe kennissen" zijn, „stoorjij
je niet aan dat jonge volk, dat lacht om alles, dat moet je maar
zoo kwalijk niet nemen."
„Och Heer, neen, dat niet hoor, 't is beter, dat ze om me lachen,
as dat ze om me huilen!"
„Zoo is 't net, Jaap; wel zoo en is nu de herberg al dien tijd
in je familie gebleven?"
„Ja, de herberg met al ze'n dippendentie. Eerst hêt men vrouws
grootvader er dertig jaar in weunt, toen der zeun, die leeft nog
en deer zit ie," hier wees hij met zijn pijp, op een krachtigen grijsaard,
die uit een kort pijpje zat te smoken en ter bevestiging van Jaaps
woorden ons vriendelijk toeknikte" en as 't kan met Gods zegen
Mei wordt, ben ik twintig jaar met ze'n dochter 'trouwd en net
zóó lang ben ik hier nou kastelein."
Hiermee was het verhaal van Jaap geëindigd en kon hij zijn
pijp, die uitgegaan was onder het spreken, weer opsteken. Hij had
de geheele geschiedenis van een vier en zeventig jarig familieven
Naar wij vernemen heeft do loodsschipper C. Griek,
die reeds zoo vele menschlievende daden verrigtte, dat
getal onlangs met één vermeerderd. Met hooggaande zee
en ruw weêr, in het Engelsch Kanaal kruisende, werd
genoemde schipper door het Pruissische barkschip
„Achilles" gepraaid, en verzocht, om een daar aan boord
zijnde ekwipage te willen overnemen, aangezien men er
weldra gebrek aan water en voedsel zou krijgen. Deze
ekwipage was de bemanning van het Engelsche schip
„Volta," en bestond uit negen koppen. Zij waren door de
Pruissische bark opgenomen, toen zij genoodzaakt waren
hun eigen schip in zinkenden toestand achter te laten.
Niettegenstaande het gevaarlijke en moeijelijke werk, stelde
toch schipper Griek, geholpen door zijn wakkere gezellen,
alle pogingen in het werk om de Engelsche ekwipage aan
boord van den loodskotter te krijgen. Na lang worstelen
en tobben slaagde men dan ook eindelijk hierin, door zulks
in twee togten met de roeiboot te bewerkstelligen.
Vervolgens werden de schipbreukelingen, na zich aan
boord van den kotter wat te hebben versterkt, te Dungeness
ontscheept wat evenwel ook nog met zeer veel bezwaren
gepaard ging.
Vanwege Z. M. den Koning is het aanzienlijk huis
op den Kneuterdijk in den Haag, op den hoek van het
Hartogstraatje, dat vroeger bewoond werd door den raad
pensionaris Joan de Witt en laatst het eigendom was van
baron Fagel, aangekocht, om te worden ingerigt tot paleis
voor Z. K. H. Prins Alexander.
Uit goede bron wordt vernomen, dat de Koning
besloten heeft de gelden, die hem op 12 Mei zullen wor
den ter hand gesteld, te bestemmen tot bevordering van
de kunst.
Z. M. de Koning, die gelijk men zegt, den 11 Mei
te Amsterdam te paard zijnen intogt zal doen, zal worden
ontvangen door eene eerewacht te paard, welk geleide door
Z. M. welwillend is aangenomen. Een of twee dagen na
's Konings intogt zijn de gezamelijke weeskinderen voor
nemens Z. M. met gezang op den Dam te verwelkomen.
Aan het Departement van Binnenl. Zaken isjl. Don
derdag aanbesteed: het maken van een werkplaats met
toebehooren en eenige verdere werken op het lokaalstation
te Vlissingen. Minste inschrijver de heer F. K. Ozinga,
te Middelburg, voor f 168,800.
Het onlangs overleden lid der Tweede Kamer, dr. R.
Westerhoff, werd den 14 Maart 1801 te Wieringen geboren.
In de jongste zitting van de afdeeling Natuurkunde
der Koninklijke Academie van Wetenschappen is mede
gegeven,alles wat er van te zeggen viel.
,,En wie is dat, Jaap? vroeg het dametje dat vroeger „gegrinnikt"
had, op een schilderij wijzende dat een dikke boerin in de kracht
van haar leven voorstelde, ,,is dat je vrouw?" „Neen juffertje,
antwoordde Jaap, dat 's nou men vrouws grootmoeder, die hier 't
eerst kasteleines 'weest is, zoo hêt ze der uit laten portretteeren
toen ze der koperen bruiloft vierde, zie je, toen was der nog geen
potografie zoo as nou, dit 's met olieverf deên, en deêr hangt er
man" vervolgde Jaap beurtelings op een mansportret en den ouden
man met het „smookje" wijzende, „vader, die deer zit, toen was
ie twee en dertig en nou is ie twee en zeuventig, nog kras hé
„Dat geloof ik, Jaap, een krasse man je schoonvader," antwoordde
ik, „ei, ei," vervolgde ik, „is dat dan je vrouws grootmoeder?"
En toen ik, om het portret heter te kunnen zien er nader bij
kwam, viel mijn blik door de binnendeur in de „weuning" van
onzen kastelein. Daar zat de tegenwoordige kasteleines, in haar
„Zundagsche pakkie" aan de koffietafel. En toen nu, onwillekeurig,
mijn blik van het portret op de levende figuur daar binnen viel,
trof mij werkelijk de groote gelijkenis tusschen grootmoeder en
kleindochter, niet alleen in gelaatstrekken, maar in houding, in
kleeding, in alles. En toen nu ook de oude staartklok in mijn
oog viel, op de wijzerplaat met het jaartal A°. 1800 prijkende,
herinnerde ik mij de woorden, waarmede Jaap ons het eerst had
aangesproken; „Deer hangt ie nou al vier en zeuventig jaar en al
dien tijd is er nog nooit niks an 'deen!"
„Dus," viel doctor Haring hier in, „dus, dat is in korte trekken
een konterfeitsel van het West-Friesche volksleven
Men moet weten, dat ik kandidaat-notaris op een der dorpen
tusschen Hoorn en Enkhuizen ben, dat ik nu en dan wel eens
een novelletje of een schetsje van het West-Friesche volksleven
voor den een of anderen Almanak of Courant schrijf, en dan
gaarne, vóór ik mijn werk gedrukt zie, onzen grijzen Esculaap
raadpleeg. Doctor Haring is een oud respectabel man, met een
helder hoofd en een scherpen, kritischen geest. Sedert ruim dertig
jaar heeft hij in deze streken gepraktiseerd en is dus door en door
met oude toestanden bekend. Nu had ik weer een stukje voor de
pers gereed en doctor Haring had mij met zijne gewone bereid
vaardigheid vergunt, hem het verhaaltje voor te lezen, waarvan het
bovenstaande de inleiding was.
„Dus, dat is, in korte trekken een konterfeitsel van het West-
Friesche volksleven
„Een konterfeitsel eigenlijk niet, doctor, maar een type." „Nu
ja, een type.... maar wat is eigenlijk een type?" „Een type," be
antwoordde doctor Haring zichzelven, „is een beeld, dat de hoe
danigheden of eigenschappen, die eene katagorie van personen of
zaken in vereeniging of afzonderlijk bizonder kenmerken, in hooge
deeling gedaan, dat door den minister van Binnenlandscho
Zaken eene extra-subsidie van f 15,200 verleend is, ter
bestrijding van de voor het jaar 1874 geraamde uitgaven
voor de waarneming van den overgang der planeet Venus
voorbij de zon.
Men schrijft ons uit Obdam, dd. 31 Maart:
„Het bouwterrein van het in aanbouw zijnde raadhuis
had heden een feestelijk aanzien. In tegenwoordigheid van
de betrokken besturen, de directie en ean aantal toeschouwers,
werd door den heer Haarselhorst, als wethouder der gemeente
den eersten steen gelegd van het raadhuis, hetwelk men
weldra als een sieraad der gemeente hoopt te zien verrijzen."
Het provinciaal geregtshof te Amsterdam heeft jl.
Donderdag het vonnis bevestigd derarrondissements-regtbank,
waarbij de tooneeldirecteur Henri Morrien is vrijgesproken
van de aanklagt, dat hij den acteur Hector Lorjé moed
willig een slag tegen het linkeroor zou hebben toegebragt.
Naar de Amst. Crt. met zekerheid verneemt heeft de
Fransche regering, uit overweging van het brandgevaar
dat door petroleum en andere zeer ligt ontvlambare stoffen
ontstaat, het geraden geoordeeld deze aangelegenheid tot
een onderwerp van diplomatieke onderhandeling te maken,
en zal waarschijnlijk zelfs door die regering een internati
onale conferentie belegd worden, met het doel algemeene
bepalingen vast te stellen, die in al de Europesche havens
zullen van kracht zijn en toepassing vinden. De gezanten
in het buitenland hebben in last gekregen de medewerking
te verzoeken van de regeringen bij welke zij geaccrediteerd
zijn, en dezer dagen is bij ons kabinet zulk eene mededee-
ling ontvangen.
Jl. Woensdag zijn de volgende seriën uitgeloot der
geldleening, groot f 1,000,000, van het Paleis voor Volks
vlijt te Amsterdam: 39, 1098, 2087, 2656, 2854, 3198,
3200 en 3449.
Omtrent de ontsnapping van Rochefort en zijn vrienden,
meldt men uit Parijs aan het D. v. Zh. het volgende:
„Het schiereiland Ducos is van Noumea gescheiden door
een soort van zeeëngte, waarin groote schepen niet kunnen
doordringen. Men steekt die straat over in kleine bootjes
van weinig diepgang.
Jourde, de ex-minister van Finantiën tijdens de commune,
aan wien reeds in het begin de boekhouding was opge
dragen in de bureaux van het evengenoemd schiereiland,
had een van die kleine bootjes ter zijner beschikking ge
kregen, waarmede hij af en toe het kanaal overstak. Hij
maakte kennis met den kapitein van een Engelsch koop
vaardijschip en deed aan dezen het voorstel, om hem,
mate vereenigt, niet waar
Ik knikte bevestigend.
„Welnu, ge hebt een beeld, ik laat in 't midden, of het goed
geschilderd is, dat wil zeggen of het penseel, in dit geval de pen,
naar eisch is gehanteerddat is hier veel een kwestie van smaak
en daarover valt niet te twisten, maar gelijkt het beeld Ik geloof
als type niet. Ik herhaal, dat het een konterfeitsel is. Het schetst
ons een werkelijken persoon, die, ja wel bestaat, maar, vereenigt
hij de hoedanigheden van eene gansche serie individuën in zich?
En al was het zoo, en ik zeg geen neen, is het dan een type van
het AVest-Friesche volk? Dan is het hoogstens een type'uit een
klein gedeelte van dat volk, zoo als men zeker in iedere provincie
vindt, maar naar welken maatstaf men het geheel niet meten
mag. Eene dergelijke voorstelling van ons volksleven is gevaarlijk,
„ik vrees niet," zei de schalksclie doctor, „dat uwe novelle zoo
spoedig in andere talen zal worden overgezet, maar door dergelijke
karrikaturen, die we van ons zeiven teekenen, onderhouden we den
lagen dunk, dien de vreemdeling van oudsher van Holland en de
Hollanders heeft."
„Maar doctor," waagde ik in te vallen, „nu geloof ik, dat u
toch wat ver gaat, vooreerst," en hier keek ik den doctor een
weinig schuins aan, hij kneep zich even in den neus, „vooreerst
maak ik me volstrekt geen illusie van vertalingen mijner kleine
schetsen en ten tweede geloof ik wel degelijk, dat mijn beeld een
type is. Een portret, althans in de gewone opvatting van het woord,
is het volstrekt niet, ik geloof niet eens dat er een herberg te
Lutjebroek is, die „De Roode Biet" heet ten tweede ben ik
nooit in een herberg, als de door mij geschilderde, met dames
„uitgespannen" geweest en ten derde is het mij volstrekt onbekend,
of er te Lutjebroek of elders in deze streken een familie bestaat
met dezelfde geschiedenis, als die van Jaap en zijn Trouws groot
moeder. De vraag is of het karakter der zaken juist is voorge
steld, of de gedachte, die er in ligt, het eeuwig onveranderlijk eeu-
tonige van ons volksleven er in is terug gegeven, het beeld zelf
is natuurlijk zuivere fantaisie."
„Ho, ho," hernam doctor Haring, „ik heb niet willen zeggen,
dat je een portret genomen hebt van een bestaanden persoon of
de geschiedenis hebt verhaald van een lieusche familie, daarvoor
ben je te bescheiden en daarvoor heb je te veel gave van schepping."
nu kneep ik eens in mijn neus, want ik zag, dat de doctor thans
mij schuins aanzag, „maar je wilt een type geven van een volk en
geeft er slechts een van een betrekkelijk klein deel er van. Daar
enboven, je beeld is eene tendenz voorstelling. Gaf je alleen een
schets van het dorpsleven, om anderen, daar niet mede bekend, eens
een kijkje daarin te geven, bij wijze van een stilleventje zooals de
schilders zeggen, dan had het misschien als zoodanig eenige waarde,