Binnenland.
lommer van eenige schoone waringi-boomen. Regts voor
ons staat het huis van de vrouwen van den Sultan, dat op
hoog bevel gesloten is, maar waarin wij trouwens niet veel
fraais zouden vinden. Onder dat huis, want het staat op
palen, zien wij een paar stok-oude inwoners van den
kraton, die dezen, evenals de Romeinsche senatoren van
weleer, niet hebben willen verlaten. De eene is een zeer
oude Hindoe, pikzwart met langen grijzen baard; niemand
doet hem natuurlijk eenig leed; integendeel, de soldaten
brengen hem in overvloed rijst, voor welke beleefdheid hij
hun dank zegt door met groote opregtheid en op allerlei
toon te verzekeren, dat hij vreeselijk 't land heeft aan de
blanke menschen. De andere oude man zegt daarentegen
geen enkel woord, maar verkropt zijn verdriet en zijn haat
en blijft kalm op zijn matje zitten.
Links van het serail zien wij een gebouw, waaronder de
prachtige graven der vorige Sultans tegen den invloed van
het weder beveiligd zijn. Die graven zijn waarlijk fraai en
uitstekend onderhouden. De eigenaardige ornamentatie der
Mahomedanen ontbreekt hier niet. Het snijwerk bestaat uit
arabesken en spreuken uit den koran, alles met schitterende
kleuren overgoten, die bont zouden heeten, indien het felle
licht der zon al die tinten niet heerlijk ineen deed smelten.
De bekende roode en gele gordijnen boven het graf worden
er evenmin gemist als de pajongvormige offerhoeden van
gekleurd papier.
Keeren we nu op onze schreden terug, gaan we nog
maals het vrouwenkwartier voorbij en beklimmen we even
een kleine hoogte, waarop eene missigit staat, eene hof
kapel, welke zich door niets bijzonders onderscheidt dan
door een groote bronzen klok, die aan een boom hangt en
waarschijnlijk gediend heeft, als de muezzin van de tinne
der missigit het volk tot het gebed opriep.
Verder komen we nog aan eene begraafplaats, die zeker
zeer oud moet zijn, daar ook hier de grafsteenen geheel
door de wortels der waringi-boomen verdrongen zijn.
Sommige der grafteekens zijn van gegoten brons en zeer
fraai. Slechts is het jammer, dat de geheele grafplaats
door eene aardbeving verwoest schijnt. Alles toch ligt door
elkander en de muren zijn gescheurd, 't Is daar verkwik
kend, koel en men heeft er een schoon gezigt op den kraton."
Een correspondent uit Atsjin geeft de volgende beschrij
ving van het bivak Penajoeng:
„Stel u voor eene groote drooge open vlakte met
klapper- en pinangboomen beplant, liggende aan de kali
Atsjin, lang 500, breed 180 el, rondom (behalve aan den
oever der rivier) omgeven door eene palissadeering van
horizontaal liggende klapper- en pinangboomen ter hoogte
van 1.20 el, waarachter onze postenkeeten staat opgesteld.
Binnen dezen grooten kring staan met het front naar het
Noorden, Oosten en Zuiden zooveel mogelijk regelmatig
geplaatstin de eerste linie de veldwachten ten getale van
zeven of acht; op eenige honderde passen daarachter in
de tweede linie de infanterie in dubbele linie (althans
gedeeltelijk), daarachter de artillerie (gedeeltelijk), de
ambulances en het hoofdkwartier.
Het artilleriepark, de kavallerie en de broodbakkerij, bene
vens 't vivres-magazijn staan aan de Westzijde, grenzende
aan de kali.
De mineurs en sappeurs, benévens de legioenen van Pakoe
Alam en Mangkoe Negoro, welke laatsten uitsluitend voor
bivakdiensten worden gebruikt, maken eveneens front naar
het Westen, dus naar de kali en zijn ongeveer op het
midden van de lange face van 't bivak gelegen.
Op enkele plaatsen van de Oostelijke flank staan achter
moeten houden.
Voor Oostenrijk is dit vooruitzigt dubbel onrustbarend. De
Oostenrijkers hebben nog maar pas eenige volksregten verkregen
en nu vreezen zij, dat als de voorgenomen wapeningen worden
volgehouden, dit geschieden zal ten koste van het budget en de
constitutie beide....
Men moet zich over dit alles niet verwonderen. De gewapende
vrede van den tegenwoordigen tijd is veel kostbaarder en geeft
veel meer aanleiding tot gegronde vrees, dan die van den vroegeren
tijd. Het is een vrede, die niet slechts kan, maar met het oog
op ten minste twee staten, onvermijdelijk moet eindigen in een
oorlog, zeer zeker plotseling, misschien wel zeer spoedig. Frank
rijk raapt al zijne krachten bijeen voor den dag van het gevecht,
het is waar, schijnbaar zonder kwade bedoelingen, maar met een
onmiskenbaar voorgevoel. Duitschlaud beziet de zaken geheel van
denzelfden kant en het eenige alternatief is de pause van vijftig
jaar van graaf von Moltke. Indien Frankrijk door dc voortdurende
en colossale toerustingen van Duitschlaud gedurende vijftig jaar
van oorlogvoeren kon worden afgeschrikt, dan zou de oorlogzuch
tige geest, die nu heerscht, misschien verdwenen zijn, en zou ont
wapening nog eens mogelijk worden, maar tot zoolang moet de
last van den gewapenden vrede gedragen worden.
Ongelukkig wordt het gedrag van de overige staten min of meer
beheerscht door dezen stand van zaken. Frankrijk ziet uit naar
bondgenooten, zoowel als naar de gelegenheid om in eiken twist,
die zou kunnen ontstaan, partij te kiezen tegen Duitschlaud. Er
is geen staat in Europa, die niet meent, dat in den te verwachten
oorlog zijn belang gevaar zal loopen of zijne veiligheid bedreigd
zal worden. Eenige geruststelling heeft men mogen putten uit de
wijze, waarop de keizers elkaar onlangs gastvrijheid hebben bewezen,
men kan toch zien, hoe weinig zelfs de verstandigste' koppen in
Duitschlaud aan den vrede gelooven. Met dat al wordt de druk
der oorlogslasten bijna ondragelijk. Pruissen is spoedig rijk en
groot geworden en toch zullen zijne buitengewone hulpmiddelen
spoedig worden overtroffen door de kosten van de nieuwe inrigtiug
van het krijgswezen.
Hoe Frankrijk aan de opéénhooping van lasten het hoofd zal
bieden, niemand kan het zeggen, maar zeer zeker Frankrijk zal
zich niet het eerst ontwapenen. Het is bezwaarlijk een uitweg te
vinden in deze moeijelijkheden, maar de vrees, die Oostenrijk
koestert, kan althans leerzaam zijn.
Wanneer een leger van de grootst mogelijke kracht slechts ten
koste van ruïnerende uitgaven en met vernietiging van het parle
mentair gezag kan verkregen worden, dan moeten die gouverne
menten, die 't minste vrees voor oorlog koesteren, beginnen te
bedenken, dat zij 't met minder krijgstoerustingen even goed stellen
kunnen. Er zijn in 't gewone leven der volken zaken, die men
meer op prijs moet stellen dan de beste staande legers; die waar
heid zal vroeg of laat erkend worden.
de palissadeering, dia het geheele bivak omgeeft, getrokken
8 cms. Lt. in batterij, die het geheele voorwaarts gelegen
terrein, dat uit open sawahvelden bestaat, bestrijken.
De troepen zijn allen ruim en vrij goed gelogeerd in
kleine hutten met atap of kadjang matten bedekt, die hen
tegen zon en regen moeten beschermen. Vóór het 2de bat.
kwam, was aan de overzijde der rivier (westelijken oever)
nabij de missigit van kampong Djawa (in tegenoverstelling
der missigit nabij den kraton, die de groote genoemd wordt,
de kleine geheeten) eene compagnie infanterie gelegerd.
Na aankomst van het 2de bat. werden de 2de, 3de en
4de compagnie van het R. H. 2de aan den Westelijken
oever (front naar het Westen) en de 1ste compagnie aan
den Oostelijken oever (eveneens front naar het Westen)
gelegerd, zoodanig dat de postenkeeten van het R. H. 2de
in verband stond met dien van de comp. infanterie in de
kleine missigit.
De verbinding tusschen de oevers der rivier geschiedt
ten eerste door eene groote vaste houten schraagbrug en
hooger op door een pont of gierbrug, beiden door de
genie aangelegd.
Het is werkelijk allerinteressants de eigenaardige drukte
te zien, die in dit groote bivak heerscht. Het is over dag
een groot mierennest, waar alles dooreen krioelt. Nu eens
ziet men koelies met groote vrachten beladen door het kamp
van de brug naar de missigit marcheeren, dan weder
eenige artilleristen bezig mot het vervoer van zware stukken
geschut; nu eens is het een 'troep, die, onder het slaan
van de trom of het blazen van de hoorn, naar de voor
posten of loopgraven afmarcheert, een andermaal een
troep kavallerie, die met den generaal Verspijck aan het
hoofd, in vollen draf van eene verkenning terugkeert, of
wel eene brigade, bestaande uit troepen van verschillende
wapenen, die bestoven en vermoeid na afloop van een heet
gevecht naar hare kwartieren terugmarcheeren.
Daar tusschen door hoort men in de verte steeds het
gebulder van ons zwaar geschut, dat onmiddelijk door den
vijand wordt beantwoord, den scherpen knal van een
beaumontgeweer, afgeschoten door een scherpschutter in
onzen postenkeeten op den een of anderen Atsjinees, die
zich bij ongeluk bloot geeft, het geroffel van trommen, het
geluid van signalen, enz., enz., enz. alles in een bonte
mengeling dooreen."
HELDER en NIEUWEDIEP, 7 April.
Bij beschikking van den minister van Binnenlandsche
Zaken, is dezer dagen aan den heer J. D. Dietz, gewezen
directeur der reederij voor drijvende droogdokken te
Amsterdam, concessie verleend tot den aanleg van een
drijvend droogdok te Nieuwediep, achter den leidam in
den hoek van dien dam met den vangdam.
De aanleg van liet dok zal de waarde der haven niet
weinig verhoogen. Onze groote stoomschepen toch, die
na iedere reis moeten worden nagezien, zijn thans dikwijls
verpligt buitenslands te dokken, ook daar het Marine-dok
niet altijd toegankelijk is.
Sedert den 12 Januarij jl. is in de gemeente Callantsoog
niemand overleden.
Tot de voordragt van 3 personen, voor de vacerende
hoofdonderwijzersbetrekking te Veur, provincie Zuidholland,
behoort ook de heer Heeroma, hoofdonderwijzer te
Callantsoog.
Als een bijzonderheid mag worden vermeld, dat een
schaap, toebehoorende aan G. Boérsen, te Alkmaar, 5 vol
slagen gitzwarte lammeren heeft ter wereld gebragt, die allen
nog in leven zijn.
Het zware vee, door sommige slagers ter gelegenheid
van het Paaschfeest geslacht, heeft bij de rondleiding door
Alkmaar zeer de aandacht getrokken. De os van Scholl-
meyer, afkomstig van den heer Rezelman te Wieringer-
waard, woog 1760 ponden, en leverde 222 ponden los vet
op; 2 koeijen van Brands, gekocht van C. Hart en W.
de Geus in de Schermeer, wogen 1026 en 1250 ponden.
(Alkm. Crt.)
Jl. Donderdag heeft te Uitgeest een hevige brand
gewoed. Een perceel, bewoond door drie gezinnen, is geheel
afgebrand. Door spoedige en goede werking der spuiten,
waaronder die van den Hollundschen Spoorweg, heeft het
vuur zich niet aan andere gebouwen medegedeeld.
De hoogere burgerschool Ie Hoorn verkeert, wat het
aantal harer leerlingen betreft, niet in staat van vooruit
gang; van jaar tot jaar nam dat aantal af. Zij begon met
nagenoeg vijftig en telt nu slechts even in de dertig leerlingen.
Die achteruitgang wordt uitsluitend aan de weinige
belangstelling der ouders toegeschreven. Men dacht in den
beginne, dat vele der rijke landlieden uit den omtrek voor
hunne kinderen van de school gebruik zouden maken, maar
dit is niet het geval. Ook meent men, dat de school
gelden te hoog zijn.
De heer F. J. Goemans, hoofdonderwijzer te Wer-
vershoef, bij Medemblik, is voorgedragen als leeraar in de
Fransche taal en geschiedenis, aan de hoogere burgerschool
te Maastricht.
- Door nu wijlen den heer S. Zwart, gewoond hebbende
te Hoog- en Laag- Zwaagdijk, is een legaat van f 500
vermaakt, zoowel aan het r. k. parochiaal armbestuur
als aan de r. k. kerk te Wervershoef.
HH. MM. de Koning en de Koningin, Z. K. H.
Prins Alexander en Z. K. H. Prins Hendrik hebben den
eersten Paaschdag, des voormiddags ten 9 ure, in de
Kloosterkerk te 's Hage het H. Avondmaal gebruikt,
bediend door ds. van den Broek.
Men verneemt dat Z. M. de Keizer aller Russen
op zijne reis naar Engeland eenige dagen te 's Hage zal
vertoeven.
Naar het schijnt, leest men in de N. Rott. Crt.,
zouden de bij de overstrooming van den Westpolder onder
Ulrum omgekomen personen grootendeels zeiven de oorzaak
van hun dood geweest zijn. Bij het opkomen van den
vloed, door een hevigen stormwind voortgezweept, weiger
den zij hunne keeten te verlaten, en toen zij daartoe wilden
overgaan, was het te laat. Het werk is hervat; de keeten
zijn herbouwd en thans binnen den bestaanden zeedijk
gesteld.
Op de jl. Zaturdag te Utrecht gehouden veemarkt
waren ruim 400 stuks vee aangebragt. De handel was
zeer levendig en er werd voor kalfkoeijen tot f 250 besteed,
terwijl vare koeijen f 200 golden. Ook werd veel jong
vee verkocht, voor pinken werd tot f 20 besteed.
Uit Ferwerd meldt men aan de Friesche Crt. van
30 Maart. Gisteren middag waren eenige ingezetenen van
hier naar het naburige M. gewandeld om onder het gehoor
te komen van een predikant, die aldaar welwillend een
liefdebeurt vervulde en werden zij zoo getuige van een
allerzotst tooneel in een gereformeerde kerk.
Een der jongste ouderlingen, voor korten tijd door de
leden der gemeente verkozen, hield zijn hoofd namelijk
gedekt gedurende de godsdienstoefening, ja zelfs onder
gebed en gezang, tot onuitsprekelijke verontwaardiging van
alle weidenkenden.
Wat men evenwel eerst geruimen tijd na den afloop der
schoone preek vernam, was niet in het minst de bevesti
ging der algemeene opinie, dat eene onwaardige lompheid
was geschied door den jongsten der ouderlingen om de
godsdienstige bijeenkomst te storen neenjuist het
tegendeel bleek waar te zijneerbied voor de godsdienst
in 't algemeen en voor de schoone rede in 't bijzonder
was de oorzaak dezer slechts schijnbare lompheid, want
men had te M., hoe vreemd het moge schijnen, met bijna
algemeene stemmen een Israëliet benoemd tot ouderling bij
de hervormde gemeente
Zóó kan de schijn bedriegen.
In de jongste aflevering (No. 3) van het natuurkundig
tijdschrift Isis, wordt de aandacht gevestigd op het dreigend
uitsterven van de zoogdieren. Terwijl de meeste van dezezeebe-
wonende dieren slechts eens per jaar één of twee jongen werpen,
wordt daarop van oudsher ijverig jagt gemaakt, en het
natuurlijke gevolg hiervan is, dat zij langzamerhand ver
dwijnen. De walvisschen, waarvan de vangst vroeger een
belangrijken tak van bestaan vormde, zijn veel zeldzamer
geworden, en de zoogenaamde Groenlandsche visscherij is
voor ons land dan ook reeds geheel te gronde gegaan.
Verschillende andere diersoorten, waarvan de reizigers der
vorige eeuw nog veelvuldig gewaagden, zijn thans geheel
verdwenen of in gering aantal naar onbereikbare streken
teruggeweken. De Steller'sche zeekoe, die vroeger in
grooten getale op de kusten van Kamschatka en de Aleu-
tische eilanden leefde; de noord-kaper, aan onze groen-
landsvaarders gemeenzaam bekend, als bewoner van den
noordelijken Atlantischen Oceaan; de tallooze oorrobben,
die vroeger de Bass-straat en de kusten van van Diemensland
bewoonden, treft men thans nergens meer aan. De laman-
tijnen (Manatus), ten tijde van de ontdekking van Amerika
zeer veelvuldig op de West-Indische eilanden; de walrus, die
vroeger dc St. Laurensgolf bewoonde; de groote planten-
etende zoogdieren, waarvan, volgens berigten van vi'oegere
reizigers, de kusten van Ascension, Tristan d'Acunha en
andere eilanden in den Indischen Oceaan krioelden, zijn
allen zoo zeldzaam geworden, dat er nog met moeite enke
len te vinden zijn.
Ook de robben, die nu nog in den noordelijken Atlan
tischen Oceaan en de IJszee vrij veelvuldig zijn, gaan het
zelfde lot te gemoet, als men voortgaat ze zoo meêdoogenloos
en zonder eenige beperkende bepalingen te jagen. Wel is
waar hebben de Amerikaansche en Russische regeringen
zoodanige bepalingen in het leven geroepen, en zijn dien
tengevolge de robben in het noordelijk gedeelte van den
Stillen Oceaan weder zeer talrijk geworden, doch elders
heeft de robbenvangst geheel onbelemmerd op groote schaal
plaats, en het is daarom wenschelijk, dat hierin door eene
internationale jagtwet op robben- en walvisschenvangst
worde voorzien. De wet dient internationaal te wezen,
omdat een deel van het jagtgebied tot geen enkelen Staat
behoort, o. a. de drijvende ijsvelden op den Atlantischen
Oceaan, waarop tallooze robben worden gevangen. Door
de uitvaardiging van zoodanige wet, zou het anders onver
mijdelijk verval van een zeer belangrijken tak van handel
en nijverheid misschien voor goed kunnen worden voorkomen.
Heeft men bij het doorboren van den Mont-Cenis de
stalen boorbeitels vervangen door een in een cirkel staanden
krans van zwarte diamanten, die in de staal zijn gevat,
thans is men er toe gekomen, om de horizontaal been- en
weergaande mechanische steenzagen niet meer van tanden
te voorzien, maar in het stalen blad diamanten te bevestigen.
Zulke zagen zijn reeds in Amerika in gebruik, en terwijl
een gewone zaag naauwelijks 4 palm per dag in een steen
dringt, doet de diamantzaag zooveel in een half uur. De
diamant-bergboren hebben het werk van het maken der
tunnels reeds zeer verligt. Bij de doorboring van den
St. Gothard bewijzen zij ook reeds voortreffelijke diensten.
De Basurayan is te Nagasaki aangekomen met vier
man der equipage van de Nil. Volgens hun verhaal is de
Nil den 20 Maart, 's avonds te 11 ure, op eene rots
gestooten, waarvan het schip wel losraakte, doch om dade
lijk te zinken. Negen-en-tachtig menschen zouden hierbij
het leven verloren hebben. Elke poging om de lading te
redden wordt als onmogelijk beschouwd. Al de leden der
Japansche commissie, welke een bezoek bragt aan de Weener
tentoonstelling, zijn daarbij omgekomen.
Te New-York heeft een fabrikant den gemeenteraad
een aanzienlijke som aangeboden, wanneer hij zijn adver-
tentiën op den rug der politie-agenten mag plakken.
Is het beeldhouwen „moeijelijk", vroeg een kruide
nier aan een kunstenaar. „Och neen", antwoordde deze
Phydias, „je neemt maar een blok marmer en een beitel,
en je hebt niets anders te doen dan al het marmer weg
te kappen, dat je er niet aan wilt hebben."