Vrijdag 10 April. 32 Jaargang. 1874. N". 43. AANBESTEDING. Onze vestiging in Atsjin. PROVINCIE NOORDHOLLAND. BER1GTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN. HELDERSCHE EX MEIÏWEDIEPER COURANT. ,,W ij huldigen het goede." ▼•richijat DingSDAO-, Dondekdag-ea Zaturdao namiddag. Aboaaemeatgpriji per kwartaal1.30. fraace per post - 1.65. Uitgever AA. BAKKER Cz. Kuresu: MOLENPLEIN. N\ 168. Prijg der Adverteatiën Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote lettcra of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS Naar Oost-lndië: via Triëst 14 April 's avonds 6 u. s Marseille 23 April, 's avonds 6 w. h Brindisi 20 April, 's avonds 6 u. Curagao en Suriname, 16 April, 's morg. 6 u. Kaap de Goede IIoop, ria Southampton13 April, 's morg. 6 u. Op Donderdag deu 23sten April 1874, des namiddags ten half drie ure, zal aan het lokaal van het Provinciaal Bestuur van Koordholland, te Haarlem, bij enkele inschrijving worden aanbesteed: a. Het driejarig onderhoud van de haven beoosten het Oude Schild op Texel, loopende van 1 Mei 1874 tot 31 December 1878. b. Het stellen van rietschuttingen op Texel en den vasten wal van Noordholland, in drie perceelen. e. Het leveren van brik en stortsteen, en het bestorten der Heldersche zeewering, in twee perceelen. De bestekken zijn, tegen betaling van 20 cents per exemplaar, verkrijgbaar aan het lokaal van het Provinciaal Bestuur voornoemd, aan het bureau voor buitenlandsche paspoorten op den O. Z. Achterburgwal tegenover het Walepleintje, te Amsterdam, bij den opzigter van den Provincialen Waterstaat W. Ph. DE KRUIJFF, te Helder, en voor zooveel het bestek sub a vermeld betreft ter Secretarie van de gemeente Texel. Nadere inlichtingen kunnen worden verkregen bij den Hoofd ingenieur van den Waterstaat te Haarlem, bij den Ingenieur J. M. F. WELLAN, te Alkmaar en bij den opzigter W. Ph. DE KRUIJFF, te Helder. Ons Oost-Indisch gebied, in uitgestrektheid en zielental het vaderland reeds zoo vele malen te boven gaande, wordt op nieuw uitgebreid. Het fiere Atsjin, dat, steunende op de bescherming van Engeland, zoolang zijne onafhankelijk heid vermocht te handhaven, maar een schandelijk misbruik van dit voorrecht maakte, wordt, nu de machtige kraton door onze dapperen vermeesterd is, onder ons rechtstreeksch gezag gebragt, en met de onderhoorige Staten worden overeenkomsten gesloten waarbij zij de oppermacht van Nederland erkennen en alzoo tot zekere hoogte hunne zelfstandigheid redden. Zoo werd door den minister van Koloniën in de zitting der Tweede Kamer van 21 Maart verklaard, in antwoord op de vragen van den heer Messchert van Vollenboven, naar de bedoelingen en inzichten der regeering omtrent het al of niet voortzetten van den krijg, het al of niet behouden van het gedeeltelijk vermeesterd vijandelijk land. De regeering had vroeger wel eens ver klaard, dat annexatie noch haar doel noch haar wensch was, de van tijd tot tijd van het oorlogstooneel ontvangen berichten rechtigden den interpellant om te vragen, of de loop der omstandigheden soms verandering in hare ziens wijze gebracht had. De gevolgen toch eener verandering van zienswijze nopens het al of niet annexeercn noemde h\j onafzienbaar, en werd de Volksvertegenwoordiging voor eene reeks van voldongen feiten geplaatst, hoe zou zij haren invloed nog kunnen doen gelden? De minister greep gaarne de hein aangeboden gelegen heid aan, om de gevraagde inlichtingen omtrent de behoeften en kosten van den krijg en de middelen tot voorziening daarin, en tevens rekenschap te geven van de door den loop der zaken werkelijk zeer gewijzigde zienswijze der regeering. Aanvankelijk bestond geen ander voornemen dan om de integriteit van Atsjin te eerbiedigen en met dat Rijk een tractaat te sluiten in den geest van het zoo gunstig werkende dat met Siak getroffen was; en de opper bevelhebber van Swieten had dan ook in een zijner brieven uitdrukkelijk verklaard, dat, kon Atsjin hiertoe overgaan, de oorlog niet zou worden voortgezet. Maar de omstan digheden hadden het onmogelijk gemaakt bij dit voornemen te blijven. De Atsjineezen hadden door het verscheuren der brieven van den opperbevelhebber en het dooden van diens zendeling den weg van onderhandeling afgesneden, en verkozen den krijgskans te laten beslissen tusschen hen en ons. Die kans was hun, in weerwil hunner dapperheid, niet gunstig geweest, herhaaldelijk waren zij geslagen en zelfs hunne hoofdsterkte was in onze handen gevallen. Intusschen was ook de Sultan aan de cholera overleden en bleek het niet wie hem in het bestuur verving; zijn gezag had bovendien reeds weinig te beteekenen, welk gezag bestond er nu waarmede wij tot eenig vergelijk konden komen en, had het zich voorgedaan, welke waarborg bestond er, dat het zich zou kunnen doen eerbiedigen en de naleving van eenige overeeenkomst kon verzekeren? De Atsjineezen, wier zee- en strandroof de aanleiding tot de verstoring van den vrede was geweest, hadden zich ook gedurende den oorlog, door het honen der graven en het schenden der lijken als een ruw en barbaarsch volk doen kennen. Nu wij hunne overwinnaars waren geworden ten koste van bloed en schatten, nu bleef er niets anders over dan hen overwonnen te houden en hen daardoor te belet ten op nieuw de Indische wateren onveilig te maken, nu kon slechts eene directe vestiging van ons gezag in Atsjin zekerheid voor de toekomst geven. Dus oordeelde onze opperbevelhebber en met hem de gouverneur-generaal van Neerlandsch-Indië; en toen in 't laatst van Januari deze overweging aan onze regeering bekend geworden was, zond zij in het begin van Februari, nadat de Raad van State met haar gevoelen had ingestemd, om overeenkomstig de voorgestelde plannen te handelen, eene daarop gegronde instructie aan den opperbevelhebber. Volgens die instructie moeten er versterkingen in Atsjin opgericht worden, en wel op zoodanige wijze, dat ieder ziet, dat het voor altoos is; en moeten de onderhoorigen gedwongen worden onze vlag aan te nomen en ons opper bestuur te erkennen. Gewesten, waarvan de regeerders weigeren acten van erkenning en bevestiging van ons gezag te teekenen, moeten onder direct bestuur gebracht worden, in afwachting van de vestiging van een geschikt inlandsch bestuur. Tot toelichting var. het veranderd standpunt der regeering werden door den minister een aantal stukken overgelegd, ten deele onder bepaalde voorwaarde van stipte geheim houding. Waarom de overlegging niet eerder geschied is, zou uit de stukken zeiven blijken. De heer Nierstrasz verklaarde, dat do minister zulke uit voerige mcdedeelingen gedaan had en zulk een toekomst had doen zien, dat het niet mogelijk was daarover aan stonds te beraadslagen. Eerst na inzage der stukken zou de Kamer een oordeel kunnen uitspreken over de politiek der regeering in de Atsjin-zaak, en hij stelde dus voor, de discussie over de interpellatie te verdagen, met welk voorstel de Kamer zich vereenigde. Na het recès komt de zaak dus weder aan de orde, en zal het blijken of de Vertegenwoordiging de door de regee ring gevolgde handelwijze wil billijken. De leden, die van den Atsjin-oorlog een wapen tegen het kabinet smedeD, die dezen oorlog niet gerechtvaardigd, overbodig en van schromelijke gevolgen noemen, zullen waarschijnlijk hun stokpaardje blijven berijden, uitbreiding van gezag verderfe lijk blijven heeten en het niet willen erkennen, dat het noodzakelijk voor de regeering is geworden om tot de inlijving te besluiten. Maar wij vertrouwen, dat dezulken eene geringe minderheid zullen uitmaken en dat de groote meerderheid zal erkennen, dat het niet mogelijk was anders te handelen dan geschied is, zal Nederland zijn aanzien in Incllë en daarmede zijne rijke bezittingen aldaar niet in gevaar brengen. De geheime stukken zullen vermoedelijk deze meening helpen bevestigen, maar ook zonder deze en afgaande op de openbaar gemaakte, waaruit duidelijk blijkt, dat alle pogingen van den opperbevelhebber tot het aanknoopen van onderhandelingen vruchteloos zijn gebleven, komt het ons voor, dat er van het sluiten van vrede met Atsjin geen spraak meer kan zijn, dat onderwerping alleen is overgebleven om een roofziek volk, dat met gesloten tractaten en met onze macht den spot dreef, blijvend te beteugelen. Hoe klein wij ook als mogendheid in Europa zijn, in den Indischen archipel zijn wij de grootste mogendheid, en mogen wij niet dulden, dat iemand er aan twijfelt of ons durft te miskennen of te trotseeren. Tegenover andere volken zijn wij verantwoordelijk voor de veiligheid van handel en scheepvaart in gindsche zeeën en gewesten, door haar te verzekeren rechtvaardigen wij onze op verovering gegronde tegenwoordigheid aldaar, bevorderen wij een internationaal belang en voldoen wij aan de roeping van een beschaafd volk. Wie ons in deze taak weerstreeft moeten wij tot rede brengen en onze meerderheid doen gevoelen, in Atsjin zoowel als elderswaar overreding niet baat zij het door geweld van wapenen, waar onderhande lingen niet meer mogelijk zijn door overheersching, door inlijving. Dat het met Atsjin zoo ver gekomen is verwondert ons niet; de ontzaggelijke krijgstoerustingen, het fanatisme, de volkstrots der Atsjinezen deden verwachten, dat zij van geen toegeven zouden willen hooren, dat het een strijd op leven en dood zou worden, waarin slechts één kon zegevieren en alleen Nederland zegevieren mocht, het kostte dan wat het wilde. Eere de dapperheid van ons Indische leger, eere het beleid van den generaal van Swieten, wij zijn voor een tweede nederlaag waardoor ons pres- tige in Indië geweldiger knak bekomen zou hebben, vaarvan misschien verschrikkelijke opstanden het gevolg zouden zijn geweest bewaard gebleven, onze vlag is op den geduchten kraton geplant en de kleine Staten dei- westkust van Sumatra begroeten haar reeds als de banier van het Rijk in het verre westen, dat zijne macht in het oosten doet gevoelen en met vernietiging straft wie 't niet ontzien en gehoorzamen. Of de oorlog nu spoedig geëindigd zal zijn, of zij niet nog vele schatten en menschenlevens zal vergen Al ver wachten wij het eerste niet, het laatste evenmin. De tactiek van den opperbevelhebber, die het leven zijner soldaten ontzag, zal, al verlaat hij het oorlogsterrein, ook wel in het vervolg in acht genomen worden. Wij voor zien in Atsjin meer een gewapenden vrede dan een open lijken krijg. Tot verzekering van ons gezag en tot vestiging van ons occupatie-leger worden sterke verschansingen en goede verblijven opgericht, welke aan de bevolking de overtuiging zullen geven, dat wij niet van plan zijn weder heen te gaan. Zij zal zich daardoor langzamerhand in het noodzakelijke leeren schikken, hare verlaten kampongs weder betrekken en hare verstoorde bedrijven van land bouw, koophandel en scheepvaart hervatten gaan. En bespeurt zij, dat ons bestuur rechtvaardig is, zekerheid en veiligheid verschaft, hare godsdienstige gevoelens en nati onale gebruiken eerbiedigt en ontziet, dan zullen rist, orde en welvaart in het veroverde land terugkeeren. Wel zullen er vooreerst nog ontevredenen en eerzuchtigen zijn, wel zullen wij tegen listige aanslagen op onze hoede moeten wezen, wel zullen wij ons aanvankelijk door talrijker troepenmacht dan in andere, langer overheerde gewesten moeten handhaven, maar het besef, dat het ons met onze blijvende vestiging volkomen ernst is, zal de inboorlingen meer en meer van het vruchtelooze en wanhopige van eiken tegenstand doordringen. Veel geld zal ons het bezit van het geannexeerde gebied zeker nog wel kosten, maar ook de voordeelen zullen niet achterwege blijven en in vervolg van tijd toenemen. De ligging, de vruchtbaarheid van Atsjin, de kloekheid en handelsgeest zijner inwoners zullen nieuwe producten voor onzen handel verschaffen, meerder leven aan onze scheep vaart geven, nieuwe uitwegen voor onze nijverheid openen. Maar ook zonder deze latere voordeelen, het nu alreeds behaalde is van uitnemend gewicht, omdat het onze opper macht in Indië bevestigd en daardoor tot verzekering van ons rustig bezit van andere gewesten grootelijks bijgedragen heeft. Ons gebied in Indië is reeds groot genoeg, schier te groot voor onze krachten. Wij behoeven geene uitbreiding te verlangen, maar gaan wij ue geschiedenis der koloniale mogendheden na, dan blijkt het gedurig, dat uitbreiding een noodzakelijk kwaad is, wil men behouden wat men eenmaal heeft. Wel eenigszins gelukkig mogen wij het daarom achten, dat ons Indische Rijk een eilanden-wereld is, waar de zee de grenzen onzer machtsuitbreiding aangeeft. Vergrooting van koloniaal bezit legt onze natie nieuwe en grootere pligten op. Vergenoegen wij ons niet met de schrale zelfvoldoening, dat een, zij het ook gebrekkig Europeesch bestuur voor de inlanders te verkiezen is boven de willekeurige regeering hunner eigene Vorsten zelfs onder een dwingeland blijft de onafhankelijkheid nog lief, maar beijveren wij ons om de overheerschte volken tot grooteren zegen te zijn en daardoor hun vertrouwen te winnen, hunne aanhankelijkheid te verdienen. Als een staaltje van den indruk door de vermeestering van den kraton van Atsjin op de inlaudsche bevolking van Java teweeg gebracht, nemen wij over de vertaling van een gedicht „Chabar- Besar!" door een Ilarimaoew geplaatst in de Soerab. Courant. Groot Nieuws 1 Heeft mijnheer het bericht gehoord, dat op Dinsdag den 27sten dezer maand de stad Atsjin verwoest is? Heeft mijnheer vernomen, dat het Rijk van Atsjin schipbreuk heeft geleden en de zeer groote kraton des Sultans met beving verlaten is? Nu staat er de vlag met drie kleuren op: rood, wit en blauw. Wie zal den moed hebben haar neer te halen, nu het zeker is, dat het groote gebouw ter aarde is geworpen? De kraton is genomen door een verschrikkelijk leger, dat in den oorlog even opgewonden als een woeste tijger sterk is. De mannen van Atsjin konden het niet houden. De kogels kwamen als regen, van welken kant was niet te zien. Zonder nut bleek alle tegenstand. Berigten uit Batavia, dd. 28 Febr. luiden o. a. „Den 21sten is per Jason alhier de batterij vesting-artillerie teruggekomen; de officieren en manschappen werden op hartelijke wijze ontvangen. Eenige stukken geschut, uit den kraton wegge voerd, zijn eergisteren hier aangekomen; zij zijn vooïloopig op het plein voor het fort Prins Frederik gedeponeerd. Ook kwam gisteren

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1