1874. N°. 52.
Vrijdag 1 Mei.
32 Jaargang.
Wat er met open deuren vernomen is.
BER1GTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede.'9
PB8—WI I
Verschijnt Dinosdag-, Donderdag- ea Zaturoag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
tt franco per poot - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 103.
Prijs der Advertentiëu Ven 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
VERTREKDAGEN DER BRIEVENMAILS
Naar Oost—Indië: via Triest 12 Mei 's avonds 6 u.
Marseille 7 Mei, 's avonds 6 u.
Brindisi 4 Mei, 's avonds 6 u.
Curafao en Suriname, 1 Mei, 's morg. 6 u.
Kaap de Goede Hoop, via Southampton1 Mei,
's morg. 6 u.
De hervatting der beraadslaging over de interpellatie
van den heer Messchert van Volienhoven omtrent den
oorlog tegen Atsjin werd alom in den lande met belang
stelling, door velen ook met spanning te gemoet gezien.
Sommige liberale bladen bespraken reeds met allen ernst
de vraag, wat er zou moeten gebeuren, indien de aan de
regeering vijandige partijen in de Kamer zich vereenigden
tot het uitspreken van een afkeurend oordeel over de
door haar gevolgde gedragslijn, en zij meenden dat, zoo
ooit, dan alle reden zou bestaan om tot eene Kameront
binding over te gaan. Hun wel wat voorbarig advies is
overbodig gebleken, de oppositie, boe ook opgezweept door
enkele harer bladen, heeft of geen reden gevonden of is
teruggedeinsd voor den stap om door het voorstellen eener
motie baar wantrouwen in dc regeering te betuigen.
Slechts een klein gedeelte der gehouden beraadslagingen
is ter kennisse van bet publiek gekomen. Op voorstel
van den voorzitter was, ter zake van de overgelegde
geheime stukken, goedgevonden, de kwestie aanvankelijk
in haar geheel in comité-generaal te behandelen en des
verkiezende vervolgens in openbare zitting te bespreken.
Enkele sprekers wenschten bet comité-generaal tot de
geheime stukken te beperken, en ook de minister van
Koloniën stond dit gevoelen voor, uitdrukkelijk verklarende,
dat de regeering slechts geheimhouding der overgelegde
politieke stukken, volstrekt niet de behandeling der zaak
in geheime zitting verlangde. De deuren der Kamer
sloten zich den 1(5, en toen zij ook nog de drie volgende
zittingen gesloten bleven, kwam bet van nieuwsgierigheid
brandende publiek ten laatste tot de overtuiging, dat het
onderwerp binnen de muren volkomen uitgeput zou worden
en voor het publiek debat weinig meer zou overblijven.
Den 21 werd eindelijk bet scherm opgehaald. De beer
Heijdenrijck, die nog nooit over bet onderwerp in kwestie
gesproken had, meende, dat indien er schuld was, deze
niet uitsluitend op rekening van het bewind mocht worden
gesteld. Toen het tractaat van 1871 aangenomen was,
had men zich op alle gebeurlijkheden moeten voorbereiden,
en zoo dit niet had plaats gehad, dan kwam dit grooten-
deels op rekening van het vorige kabinet. De indruk der
medegedeelde stukken was voor het ministerie gunstiger
geweest dan hij gedacht had, maar toch niet zoo gunstig,
dat een votum van vertrouwen was uitgebracht. De heer
Schimmelpenninck van der Oije verklaarde evenmin van
de zaak een stormram te willen maken om het ministerie
te doen vallen. Zijn impressie was, dat reeds in 1870,
door de maatregelen van den minister de Waal, de oorlog
met Atsjin te voorzien en dat men Diet genoeg daarop
Voorbereid was.
Na deze bezadigde sprekers trad de heer Nierstrasz op,
die, opmerkende dat er stukken waren overgelegd over de
verhouding tusschen het Nederlandsclie en het Nederlandsch-
Indische bestuur, waaromtrent geheimhouding was opgelegd,
het gelukkig rekende, dat er stukken genoeg waren, naar
aanleiding van welke hij „naar hartelust" kon spreken.
Hij liet zicli dan ook niet onbetuigd en verweet den
minister van Koloniën verzuim, achteloosheid, gebrek aan
oprechtheid tegenover de Vertegenwoordiging, en wets
overtreding
Men weet hoe fel en bitter de heer Nierstrasz in zijne
aantijgingen en beschuldigen zijn kan, en hoe h'j daardoor
reden geeft hem van groote partijdigheid te verdenken,
ook al verzekert hij „dat alleen vaderlandlievende politiek
hem meermalen geleid heeft tot het bespreken der zaak
over Atsjin." Wij zullen hem niet volgen in zijne ver
wijten, ook omdat die meermalen, geuit naar aanleiding
der niet-publieke stukken, onbegrijpelijk voor ons zijn
maar wij geven tot kenschetsing der bedoelingen en als
maatstaf der bescheidenheid van zijn voortreffelijk oordeel
liever de slotsom van zijn betoog. „Hij had zoo hartelijk
verlangd naar den val van dit kabinet, omdat het, toen
het naar alle constitutioneele beginselen had moeten aftreden,
gebleven is door de zaak van Atsjin, en de minister juist
uitbreiding van ons gezag in Indië beoogde. Hij had zoo
vele feilen opgemerkt, dat hij dezen minister beschouwde
als niet op de hoogte van de zaak te zijn. Hij had iemand
[den heer Nierstrasz?] aan het hoofd van het departement
gewenscht, die met de zaken van Atsjin volledig bekend
was geweest." En wil men nog een staaltje hoe spreker
kan overdrijven? De plaats gehad hebbende onderwerping
acht hij onbeduidend, het vestigen onzer souvereiniteit in
Atsjin aan nog zeer groote bezwaren onderhevig.
„Zal nu vroeg hij het Ned.-Ind. leger niet moeten
worden uitgebreid? En hoe zal dat oogmerk worden
bereikt? Wellicht zal daarvoor algemeene dienstplichtigheid
hier te lande ingevoerd en zullen de miliciens naar Indië
gezonden moeten worden." Tot ons genoegen ging bij den
heer Nierstrasz de natuur een oogenblik boven de leer,
de Nederlander boven den partijman. „Zoo wij den kraton
zeide hij hadden kunnen verkrijgen met den Sultan
en de Rijksgrooten, dan had hij dit doel gaarne, zoo noodig
met grooter offers, willen bereiken." Waarlijk, een gulle
bekentenis voor iemand, die den oorlog afkeurtde regee
ring in Nederland en in Indië, het leger in Atsjin en
zijn bevelhebber zouden hetzelfde wel gewild hebbenmaar
in den strijd kan men alles niet precies zoo krijgen als
men het verlangt, al wierd men ook aangevoerd door een
zoo uitstekend man als de heer Nierstrasz.
De heer Haffmans wer.schte opheffing der geheimhouding,
althans wat de telegrammen betreft tusschen den minister
en den gouverneur-generaal gewisseld. Door de opgelegde
geheimhouding verkeerde de Kamer, naar zijne meening,
in een zonderlingen toestand, welke haar belette een
oordeel uittespreken.
De heer van Houten nam den feitelijken toestand, zooals
die in Atsjin is. Nederland was geroepen de zeepolicie
in de wateren van Sumatra nitteoefenen, maar voldeed niet
aan die verplichting. Het tractaat van 1871 bracht die
verplichting meer op den voorgrond en spreker keurde de
vervulling ervan niet af, maar wel, dat men in eens aan
het hollen was geraakt en dat de overijlde stappen van
het Indische bestuur de regeering hier te lande hadden
medegesleept. Men had de zaken zoo hoog niet moeten
opnemen en zich niet door de vrees voor buitenlandsche
mogendheden moeten laten vervoeren tot overhaaste stappen.
Evenwel, het vertrouwen, door hem in den minister gesteld,
was door het sedert door hein verrichte bevestigd, en van
geen der beide zijden van de Vergadering werden aan
merkingen gemaakt op hetgeen de minister in den laatsten
tijd heeft gedaan. Nopens de toekomst staat het vast, dat
wij ons gezag tegenover Atsjin op de eene of andere wijze
moeten handhaven, en, zoo noodig, had spreker er volkomen
vrede mede, dat men den weg betrede door de regeering
ingeslagen. Hij beweerde „dat de regeering versterkt en
de oppositie verzwakt uit het debat treedt."
De heer Gratama hield eene lofrede op de regeering en
roemde de door haar betoonde energie, welke aan den
besten tijd onzer historie herinnert. De vermeestering van
Atsjin zou in het vervolg tot belangrijke voordeelen leiden,
koophandel en scheepvaart zouden er wel bij varen. Enge
land benijdt ons wat wij gedaan hebben, en wij zouden
het afkeuren? Aanmerkingen zijn er altijd to maken;
maar is het dan niet mogelijk, dat er iets over het hoofd
wordt gezien? Hij achtte den oorlog onvermijdelijk en
meent, dat er geenszins overijld toe besloten is; kostbaar
zijn de expeditiën, maar vroeger is meermalen de regeering
op het hart gedrukt om niet door te groote zuinigheid
aanleiding tot mislukking te geven. Zijn er in Indië feilen
begaan, de minister mag daarvoor niet als zoenoffer vallen.
Sedert de telegraaf bestaat moet een bewindsman soms
terstond beslissen opvragen, waarvan hij de portée niet kent.
Men mag den strijd, tusschen enkele telegrammen bestaande,
niet zoo zwaar doen wegen. Al acht men den oorlog
ontijdig, dan nog moet het vaderlandlievend gevoel spreken
en moet men de regeering steunen. De oorlog kan niet
meer ongedaan gemaakt worden, ook al veranderde men
van kabinet. Keurt de oppositie het regeeringsbeleid af,
dan stelle zij eene motie voor.
De heer insinger gaf den wensch te kennen, dat er een
einde zou komen aan de discussiën over Atsjin, en tevens,
dat de vrienden van het ministerie een poging zouden
aanwenden om een oordeel der Kamer uittelokken, wijl
er anders geen einde aan het debat zou komen.
De heer Fabius kwam met alle kracht tegen de annexatie
van Atsjin op, en om een afschrikwekkend voorbeeld te
geven voerde hij aan, dat Napoleon III verlangd had
Mexico te annexeeren waarvan de gevolgen waren
de dood van Keizer Maximiliaan, de krankzinnigheid ziiner
gemalin, de verdrijving van Napoleon en de gevangenschap
van Bazainell
De minister van Koloniën verdedigde zich tegen het
verwijt van onoprechtheid en andere beschuldigingen van
den heer Nierstrasz. De aanval tegen den generaal van
Swieten [in comité?] noemde hij met het oog op het
binnen- en buitenland een wanklank. Het had nooit in
's ministers bedoeling gelegen om eene agressieve houding
tegen Atsjin aan te nemen. Of het mogelijk zou zijn
met Groot-Atsjin een tractraat te sluiten (de heer Heij
denrijck had dit gevraagd), zou van omstandigheden
afhangen.
De heer Godefroi noemde het plicht en taak der oppo
sitie om een votum van afkeuring voor te stellen en daar
door aan het debat een practisch resultaat te geven. Zonder
zoodanig votum is het ministerie versterkt, de oppositie
verzwakt. De heer van Zuylen van Nyevelt bestreed de
meening van den vorigen spreker, dat zij, die de interpel
latie uitgelokt hadden, een practische beslissing moesten
provoceeren; door de overlegging der stukken was de zaak
van natuur veranderd. De regeering had thans verklaard,
dat zij nog elke geschikte gelegenheid zou aangrijpen om
op vredelievende wijze een einde aan de zaak te maken,
en door die verklaring uittelokken, had da interpellant
eene wezenlijke dienst aan het land bewezen. Spreker
was ook van gevoelen, dat het de Nederlandsclie Ver
tegenwoordiging niet betaamde, wanneer het niet strikt
noodig was, eene blaam te werpen op de regeering, welke
schadelijk kan terugwerken op de positie der regeering
tegenover het buitenland.
Mochten de geestverwanten van den heer van Zuylen
deze laatste woorden meer beamen! Sommige sprekers in
de Kamer, sommige dagbladen hebben gedaan wat zij
konden om de positie der regeering onhoudbaar te maken,
om haar beleid in minachting te brengen bij binnen- en
buitenland, en den vijand zelfs in de meening, dat de natie
niet naast maar tegenover de regeering staat en dat,
indien het gelukt haar ten val te brengen, een eind aan
den oorlog zou worden gemaakt, üf zoodanige handelwijze
geschikt is tot verzekering van ons gezag over onze Oost-
Indische volkeren, die niet meer onkundig blijven van
hetgeen hier te lande in en buiten het Parlement omgaat,
mag betwijfeld worden. Vaderlandlievend mogen wij haar
evenmin noemen.
Met den heer Insinger wenschen wij het eindigen der
discussiën over Atsjin, maar slechts in zooverre deze in
de Kamer en bij de pers ontaardden in nutteloos, belem
merend en hatelijk twistgeding en twistgeschrijf. Een
ernstig debat over het grootsche werk, dat wij verrichten,
het onderwerpen van een roofziek volk aan de tucht der
beschaving en het dienstbaar maken van een rijk en
vruchtbaar land aan de belangen van handel en zeevaart,
mag geenszins overbodig geacht worden. Maar den wensch
van genoemden lieer, dat de vrienden der regeering een
votum over haar gedrag zouden uitlokken, achten wij voor
geen inwilliging vatbaar; wie reden tot afkeuring meent
te hebben, moet trachten haar door eene meerderheid te
doen uitspreken, maar mag niet eischen, dat de beschul
digde of zijne aanhangers tot ontzenuwing van die afkeuring
eene goedkeuring voorstellen.
De regeering heeft grooteliiks reden om over den afloop
der interpellatie tevreden te zijn. Ook de natie, welke
ongaarne den krijg op Sumatra zou willen gebezigd zien
als middel tot omverwerping der regeering en tot beroikincr
van eerzuchtige oogmerken.
Uit een jl. Dingsdag namiddag bij het departement van
Koloniën ontvangen telegram van den luitenant-generaal
van Swieten, gedagteekend Atsjin 25 April, blijkt het
volgende:
Watergeus naar de Westkust, voor de regeling van poli
tieke zaken.
Kolonel Pel is benoemd tot militair en civiel bevel
hebber te Atsjin.
Een jl. Dingsdag avond ontvangen telegram van Reuter,
dd. Penang 28 April, luidt als volgt:
De Penang Gazette meldt, dat de positiën der Hollanders
in Atsjin den 11 dezer door 8000 Atsjinezen aangevallen,
maar dat deze teruggeslagen zijn. De Atsjinezen hebben
daarop een aanval tegen den kraton ondernomen, die even
eens mislukt is. Het gevecht heeft acht uren geduurd.
Al de Nederlandsclie troepen hebben deel aan het gevecht
genomen. Hun verlies bestaat in 6 gesneuvelden (waar
onder twee officieren) en in 60 gekwetsten. Men zag
dagelijks een nieuwen aanval tegemoet.
Het grootste gedeelte der troepen zou Atsjin den 28sten
verlaten; 2500 man zouden in het Atsjinesche Rijk ach
terblijven.
De data in dit laatste telegram vermeld, zegt de N.Rott.Crt.,
stemmen overeen met die, waarop volgens den 18 en 22 dezer
ontvangen regeringstelegrammen, gedagteekend Atsjin 14 en 17
dezer ontmoetingen met den vijand plaats hadden. In heteerste