1874. N° 70. Vrijdag 12 Junij. 32 Jaargang. NATIONALE MILITIE. INSPECTIE TOOR DE VERLOFGANGERS. Uitgever Bureau: A. A. BAKKER Cz. GEMEENTERAAD. BER1GTEN BETREFFENDE DEN OORLOG MET ATSJIN. Binnenland. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. „Wij huldigen het goede.' Verachijnt Dingsdag-, Dondmdag- en Zatuedag namiddag. Abonneméatsprys per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. MOLENPLEIN, N°. 163. Prya der Adyertentiën Van 1—4 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Eiken Donderdag vertrekt de mail naar Oost-Indië via Brlndisi. Laatste ligting 's avonds 6 uur. BURGEMEESTER en "WETHOUDERS der gemeente HELDER brengen ter openbare kennis: Dat het ONDERZOEK OVER DE VERLOFGANGERS van de Militie te land, bedoeld bij art. 138 der wet op de Nationale Militie, voor deze gemeente is bepaald op Zaturdag den 13 Junij 1874, des voormiddags ten tien ure, in de Bouwzaal nebter het Bureau voor Gemeentewerken naast het Weeshuis alhier. Aan dat onderzoek moeten deelnemen de VERLOFGANGERS der Militie te land, behootende tot de ligtiugen van 1870, 1871, 1872 en 1873, voor zooverre zij vóór den 1 April 1874 in het genot van onbepaald verlof waren gesteld. De miliciens der ligtingen 1870 en 1871, die den 20 Junij aansti.ande fn werkelijke dienst opkomen, zullen aan het onderzoek geen deel behoeven te nemen. De belanghebbenden worden herinnerd aan de volgende wetsbepalingen Art. 140. De verlofganger verschijnt bij het onderzoek in uniform gekleed, en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken, hem bij zijn vertrek met verlof medegegeven, van zijn zakboekje en van zijn verlofpas. Art. 141. Behoudens het bepaalde in art. 130 kan een arrest van twee tot zes dagen, te ondergaan in de naasthij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest, door den militie-commissaris worden opgelegd aan den verlofganger: 1. die zonder geldige redenen niet bij het onderzoek verschijnt; 2. die daarbij verschenen zijnde, zonder geldige redenen, niet voorzien is van de in het voorgaand artikel vermelde voorwerpen; 3. wiens kleeding- of uitrusting stukken bij het onderzoek niet in voldoenden staat worden bevonden4. die kleeding- of uitrustingstukken, aan een ander toebehoorende, als de zijne vertoont. Art. 142. Is de verlofganger, wien krachtens het voorgaand artikel arrest is opgelegd, bij het onderzoek tegenwoordig, dan kan hij dadelijk onder verze kerd geleide in arrest worden gebragt. Is hij niet tegenwoordig en onderwerpt hij zich niet aau de hem opgelegde straf, dan wordt hij op schriftelijke aanvrage van den militie-commissaris, te rigten aan den Burgemeester der woonplaats van dien verlofganger, aangehouden en onder verzekerd geleide naar de naastbij gelegen provoost of het naastbij zijnde huis van bewaring of arrest overgebragt. Art. 143. Onverminderd de straf, iu art. 141 vermeld, is de verlofganger verpligt, op den daartoe door den militie-commissaris te bepalen tijd eu plaats, en op de in art. 140 voorgeschreven wijze, voor hem te verschijnen om te wordeu onderzocht. Art. 144. De verlofganger, die zich bij herhaling schuldig maakt aan het feit sub. 4. van art. 141 bedoeld, of niet overeenkomstig art. 143 voor den militie-commissaris verschijnt, of aldaar verschenen zijnde, iD het geval ver keert, sub. 2 en 3 van art. 141 vermeld, wordt onder de wapenen geroepen en van 3 tot 6 maanden gehouden. Art. 145. De verlofganger der militie, die niet voldoet aan eene oproeping voor de werkelijke dienst, wordt als deserteur behandeld. Art. 130. Het Crimineel Wetboek en bet Reglement van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande zijn op de manschappen der militie te land, die zich onder de wapenen bevindcu, van toepassing en met opzigt tot de verschillende gevallen van desertie op al de bij de militie te land ingelijfden. Die manschappen worden geacht onder de wapenen te zijn: 1. zoolang zij zich bij hun corps bevinden; 2. gedurende den tijd, dien het in art. 138 bedoeld ouderzoek duurt; 3. in het algemeen, wanneer zij in uniform zijn gekleed. Burgemeester en Wethouders der gemeente Helder, Helder, STAKMAN BOSSE. Burgemeester. den 23 Mei 1874. L. VERHEY, Secretaris. Zitting van Dingsdag den 9 Junij 1874. Voorzitter de heer Burgemeester. Tegenwoordig 12 leden; afwezig de lieeren van Kelckhoven, Janzen, de Breuk, Werendlijn Smit en van Veèn, de beide laatsten mét kennisgeving van verhindering. De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. Ten dienste van 't opmaken der rekening en verantwoording over 1873 worden met eenparige stemmen goedgekeurd eenige af- en overschrijvingen op de begrooting voor dat dienstjaar. Op voorstel van het Dagelijkseh Bestuur wordt het gebouw, vroeger gediend hebbende tot postkantoor, thans in huur bij den heer Klis, voor den tijd van twee jaren verhuurd aau den heer Hattinga Kaven, tegen den huurprijs van f 500 per jaar. Hierop wordt door den Voorzitter op nieuw aan de orde gesteld de aangelegenheid der mestverzameling en de verplaatsing van de mestbelt. Hij deelt daaromtrent nog mede, dat de heeren Janzen in geen ander voorstel willen treden dan iu dat tot onderhoud van den weg en in overname van de brug nabij de Gasfabriek. Br wordt vervolgens gelezen eene missive van den gemeente-bouwmeester, houdende raming van kosten, die p. in. f 4000 zullen bedragen. Nadat de Voorzitter op vragen daaromtrent van de heeren Braaksma en Berghuijs inlichtingen had verstrekt, wordt door den heer Boom voorgesteld, om, met het oog op de vrij aanmerkelijke opoffering, die van de gemeentekas zou worden geëischt, te beproeven tot eene verpachting der mestverzameling te geraken zonder aanwijzing van terrein voor de mestbelt. Dit voorstel wordt genoegzaam ondersteund en komt daarop in behandeling. De heer Graat doet uitkomen dat er zonder aanwijzing van terrein al heel weinig kans zal zijn, dat er zich inschrijvers zullen voor doen. Hij acht het beter in het contract te bepalen, dat de pachter al of niet van hel aangewezen terrein kan gebruik maken. De heer Maalsteed sluit zich bij het gesprokene door den heer Graat aan. De Voorzitter wijst er op, dat het dan echter noodig zal zijn eerst over de voorwaarden van den heer Janzen tot eene beslissing t? komen. Nadat de heeren Graat, Maalsteed en de Voorzitter hadden gere pliceerd, wordt het voorstel van den heer Boom, strekkende om de verpachting te doen geschieden zonder aanwijzing van terrein, in stemming gebragt en met 8 tegen 4 stemmen aangenomen. Te. en stemden de heeren Graat, Boomsma, Maalsteed en Jelgersma. Het ontwerp-contract voor de verpachting wordt daarop gelezen en, met eenige door de genomen beslissing noodig geworden wijzi gingen, goedgekeurd. Er wordt gelezen eene missive van den heer C. Sipkens, hoofd onderwijzer der gesubsidieerde bijzondere school voor gewoon lager on derwijs aan de Binnenhaven, houdende verzoek om goedkeuring tot ver plaatsing zijner school naar de Nieuwstraat, waar een nieuw school- locaal zal worden gebouwd. Op voorstel van het Dagel. Bestuur wordt de gevraagde goedkeuring verleend. Mede op voorstel van het Dagel. Bestuur wordt, op zijn daartoe gedaan verzoek, aan den hulponderwijzer P. Asjes, uithoofde van zijne benoeming te Hypolitushoef op Wieringen, eervol ontslag verleend, ingaande met den dag waarop in de hierdoor ontstane vacature wordt voorzien. Er wordt gelezen eene missive van HH. Commissarissen van de Gemeente-Apotheek, houdende verzoek om aan den leerling-apotheker J. J. Sterk, voor bewezen buitengewone diensten tijdens debetrek king van gemeente-apotheker onvervuld was, eene gratificatie te verleenen. Dit verzoek wordt toegestaan en die gratificatie op f 30 bepaald, nadat de heer Braaksma verklaard had dat die jongeling zich bij uitstek had onderscheiden. De Voorzitter herinnert, dat de heer Braaksma, die gedurende eenigen tijd de betrekking van gemeente-apotheker heeft waargenomen, met primo Maart verhinderd werd daarmede voort te gaan en dat toen de heer Mackaij zich met die taak heeft belast. Namens het Dagel. Bestuur stelt hij voor om dien heer daarvoor den dank van den Baad te betuigen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Door den Voorzitter wordt medegedeeld, dat heden door hem van de Commissie voor Plaatselijke Eeestviering ontvangen is de som van f 27.50, ter uitreiking aan de brugwachters en policie-agenten. Tevens wordt medegedeeld dat van die Commissie 't verzoek is ingekomen om het Programma der Eeestviering op te nemen in de archieven van den Baad. Dit verzoek wordt toegestaan. Er wordt gelezen eene missive van mej. van der Burgh, hoofd onderwijzeres aan de gesubsidieerde meisjesschool alhier, houdende mededeeling, dat het door haar gebruikt wordende schoollocaal door toeneming vau 't aantal leerlingen een te beperkte ruimte aan biedt. Uitbreiding is noodig in 't belang van 't onderwijs. Zij deelt hieromtrent nog eenige inlichtingen mede en vraagt in deze zaak hulp en raad. De Voorzitter deelt mede, dat dit stuk nog geen punt van behandeling bij B. en W. heeft kunnen uitmaken; hij stelt voor het voorloopig voor kennisgeving aan te nemen en het in handen te stellen van het Dagel. Bestuur om consideratie en advies. Dienovereenkomstig wordt besloten. Verder wordt gelezen eene missive van den heer Burgemeester der gemeente 's Gravenhage, houdende mededeeling ter zake van een huisje voor den vischafslag. Daarin wordt gezegd, dat de afslag van visch te Scheveningen in den regel geschiedt op het strand; dat de afslager niet door het gemeentebestuur wordt benoemd, maar van wege de reederij met die taak wordt belast; en dat alleen de afslag van visch op de markt in den Haag van gemeentewege plaats heeft. De Voorzitter verzekert, dat hij eerlang eene bijeen komst zal houden met HH. vischkoopers alhier; dat hij niet twijfelt of zij zelve zullen wel voor de oprigting van zoodanig locaal zorg dragen; doch dat de hulp van 't gemeentebestuur noodig zal zijn om van den Waterstaat de beschikking te verkrijgen over den benoodigden grond. Hierop wordt de verdere behandeling van deze zaak verdaagd. Er wordt gelezen een brief van den heer dr. F. J. van Leent, inhoudende betuiging van erkentelijkheid voor den dank, door den Baad aan zijne diensten in 't belang van minvermogende ooglijders gebragt. Hij deelt daarin mede, dat voor die lijders in 't Marine- Hospitaal alhier gelegenheid tot het verleenen van die heelkundige hulp blijft beslaan. Aangenomen voor kennisgeving. Vervolgens geschiedt voorlezing van eene missive van den eerw. kerkeraad der Christ. Gcref. gemeente alhier, waarin gevraagd wordt naauwlettende toepassing der bestaande Zondagswet. In dien brief wordt gewezen op de vele overtredingen deswege. De Voorzitter herinnert, dat de handhaving van bedoelde wet is opgedragen, niet aan den Baad, maar aan den Burgemeester, als hoofd der gemeente- policie, en stelt voor om deze missive in zijne handen te stellen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Eindelijk wordt nog gelezen een adres van eenige koffijhuishouders aan 't Havenplein alhier, 't verzoek inhoudende, om ook een deel der aanstaande kermis op het Havenplein geplaatst te zien. De Voorzitter spreekt, naar aanleiding van dit adres, over de mogelijk heid, dat, behalve de schouwburgen van Boas en Judels en van Stoete, er ook nog een van Victor Driessens zou kunnen komen, en dat die dan op 't Havenplein kan worden geplaatst. Hij zou het echter beter achten, dat adressanten zich tot ondernemers van vermakelijkheden dan tot het gemeentebestuur wendden, omdat het vaak blijkt, dat eene aangewezen plaats niet in den smaak valt van hen, die geen kans zien er voordeelen te behalen. De heeren de Lange en Braaksma bespreken de plaatsing der kramen aan den Kanaalweg bij de vorige kermis en vonden die plaatsing niet goed, omdat er niet op gelet was dat aan beide zijden der Postbrug evenveel uitstallingen moesten geplaatst zijn. Zij drongen op handhaving van het deswege genomen besluit aan. Nadat de Voorzitter hieromtrent op de voorkomende bezwaren had gewezen, en niemand der leden meer het woord verlangde, werd de zitting voor gesloten verklaard. Blijkens berigten uit Penang heeft generaal van Swieten den 23 April eene proclamatie uitgevaardigd aan de hoofden en bevolking 1 der drie Sagies in Atsjin, waarin hij bekend maakt, dat hij het land ging verlaten en het opperbevel had opgedragen aan kol. Pel. Overigens komt de proclamatie hoofdzakelijk hierop neder: „Hij had gehoopt dat de hoofden tot hem zouden gekomen zijn, om over den vrede en eene regeling van zaken te onderhandelen. Dit zou in hun eigen belang zijn geweest. Zij zullen trouwens spoedig genoeg zien, dat die gedeelten des lands, welke zich onder de Nederiandsehe vlag hebben geschaard, rust en welvaart genieten en het voor hen geen nadeel is geweest, dat zij zieh onder Neder iandsehe bescherming hebben gesteld. Waren de bedoelde hoofden tot hem gekomen, dan zou hij met hen hebben overlegd, wie met het bestuur over de drie Sagies kon worden belast. Want Nederland wil geen afbreuk doen aan hun godsdienst, hunne gebruiken of huishoudelijke zaken; het wil geen regtstreeksch bestuur over het land hebben, of voordeel van hen trekken; het wil alleen dat er een goed bestuur zal zijn, dat menschenroof en diefstal te land en ter zee ophouden en de handel de noodige veiligheid zal genieten. Langs dien weg wil het Atsjin voorspoed en welvaart aanbrengen en een einde maken aan jammerlijke, vernielende oorlogen. Niet tegenstaande hun profeet over de hierboven genoemde zonden zijn straffend oordeel heeft uitgesproken, hadden zij, met zijn naam op de lippen, zich toch er aan schuldig gemaakt; maar daarom had hij hen ook verlaten en was God in den oorlog met de Nederlanders geweest. Yerder zegt generaal van Swieten, dat hij wel met een gedeelte zijner manschappen naar Java terugkeert, maar in hunne plaats reeds andere troepen had doen komen. De strijdmagt was dus niet verzwakt; de getalsterkte der troepen was thans dezelfde als bij het begin van den oorlog. Al wat Tunkoe Paya in zijnen brief uit Penang van 20 Maharam 1291 (3 Maart 1874) had geschreven, was onwaar, met uitzondering van hetgeen hij schreef over den moord, gepleegd op den zendeling. En zij, die met hem de Atsjinezen aansporen den strijd voort te zetten, zijn geen vrienden van Atsjin. De Atsjinezen moesten ook niet denken, dat de Nederlanders zich geen rekenschap hebben gegeven van hunne eigene sterkte, of den oorlog hadden aangevangen, zonder zeker te zijn van de noodige magt en middelen om dien met den zegepraal te zien bekroonen. Zoo dwaas zijn de Nederlanders niet. Zij zullen Kotta Badja (de kraton) in bezit houden en onder hunne leiding tot een welvarende stad maken. De Atsjinezen zeiven zullen daarvan de groote voor deelen kunnen genieten, indien zij slechts willen. Het hangt van hen zeiven af. Ten slotte geeft generaal van Swieten den wensch te kennen, dat er dus van hunne zijde alsnog eene onderhandeling moge worden geopend, om het bestuur over de drie Sagies in handen te geven van een der hoofden, die het hiertoe noodige vertrouwen verdient." De Penang Gazette van 2 Mei zegt: „De positie der Atsjinezen is thans zoo hopeloos, dat wij ter wille der humaniteit wenschen, hen eene minnelijke schikking met de Nederlanders te zien aangaan. Nu de Nederlanders de hoofdplaats in bezit genomen en verstrekt hebben en verscheidene kleine staten, o. a. Pedir, zich hebben onderworpen, is het voor de overige Atsjinezen eene onmogelijkheid geworden, eene Europesehe strijdmagt, welke ook, het hoofd te bieden. Al kunnen zij, door eene soort van guerilla-krijg, den strijd een onbepaalden tijd rekken en daarmede hun vijand kwellen, zij zouden voor zich zeiven geen voordeel er bij vinden en zich misschien ten slotte harder voorwaarden zien opleggen dan hun nu zijn aangeboden. Op dit oogenblik hebben zij te doen met een vijand, die bereid is om te onderhandelenmaar met in hun verzet te volharden, zouden zij bij de Nederlanders welligt verbittering te weeg brengen en in een toestand worden gebragt, waarin niets anders zou overblijven dan de hardere voorwaarden aan te nemen. De Atsjinezen moeten trouwens zeiven inzien dat zij, en wel binnen kort, moeten toegeven, en dat zij, hoe spoediger en hoe bereidvaardiger zij het doen, zooveel te meer kans hebben om zich de volledige vervulling te verzekeren van de beloften, die generaal van Swieten in zijne manifesten heeft gedaan. In Europa en Amerika is aller aandacht op hen gevestigd. Door de edele wijze waarop zij voor hunne onafhankelijkheid hebben gestreden, hebben zij overal sympathie en belangstelling verwekt, en vooral daarom is het ten eenenmale ondenkbaar, dat de Nederlanders in de vervulling hunner beloften zouden te kort komen. Met het oog op al deze omstandigheden stemmen wij in met hetgeen generaal van Swieten in zijne proclamatie heeft gezegddat ieder die, evenals Tunkoe Paya, de Atsjinezen aanspoort om den strijd voort te zetten, geen vriend van 1 Atsjin is." (N. Kott. Crt.) HELDER en NIEUWEDIEP, 11 Junij. De mailboot Koning der Nederlanden arriveerde den 7 dezer te Port-Saïd en vertrok den 8 dezer via Napels. De mailboot Celebes is, volgens ontvangen telegram, den 7 dezer, van hier te Padang aangekomenalles wel aan boord. De mailboot Holland is na 26 uren stoomens te Southampton aangekomen. De nieuwe mailboot Prinses Amalia is jl. Dingsdag avond van Greenock alhier aangekomen. Z. Exc. de oud-vice-admiraal der marine O. A. Uhlenbeck, laatst kommandant der zeemagt in Oost-Indië, vertoeft sedert eenige dagen in deze gemeente.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1874 | | pagina 1